195[regelnummer]
Die boos is en haer niet kan wennen tot de min,
196[regelnummer]
Die ken ick voor geen vrouw, maer voor een duivelin.
0.4.P C Hooft. 28 Octobre. 1607. |
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
- In het handschrift zijn in de kantlijn om de tien regels regelnummers aangebracht. Evenals bij het vorige spel heb ik die aanduiding hier moeten laten vervallen vanwege de breedte van de zetspiegel. Daarom ook heb ik hier de aanduiding der personages vervangen door letteraanduidingen: J voor Juppijn; M voor Marcur en V voor Venus.
0.1. De eerste ‘ V’ van VENVS is overgetrokken.
0.3. M[e+]rcur
0.3. De aanduiding van drie sprekende personages zou inderdaad (zoals Stoett beweert) later toegevoegd kunnen zijn, en wel op grond van de volgende zaken:
- De namen van de drie personages zijn kleiner geschreven dan die bij de eerste vermelding van de spelers;
- de namen van de drie personages staan helemaal in de rechter bovenhoek, tegen de rand van het blad;
- er is sprake van twee verschillende soorten marginale aanduidingen van de sprekende personages: een eerste soort waarbij de naam voluit geschreven is, die tamelijk dicht tegen het begin van het vers aan geschreven is, en een tweede soort waarbij de naam slechts aangeduid is met de eerste drie letters of zelfs met alleen maar de beginletter. Bovendien staan deze laatste aanduidingen aanzienlijk verder naar links in de linkermarge dan die van de eerste soort;
- verder is het opmerkenswaard dat onder de accolade vóór de groep van (zie voor het vervolg van deze aantekening blz. 232)
-
voetnoot001
-
daer 't al glas voor is: waarvoor alles [als] glas is.
Opm.: zie ook II, 063.
-
voetnoot001
-
bespieden: waarnemen, zien.
Vgl. WNT, bespieden, 2073-2074, sub 1 en 2.
Opm.: zonder de peioratieve bijgedachte die het hedendaagse bespieden kent.
-
voetnoot002
-
'T geschiedendt: wat geschiedt, wat gebeurt.
Opm.: zelfstandig gebruikt participium praesentis.
-
voetnoot002
-
't geschiede': wat geschied [is], wat gebeurd [is].
Opm.: de apostrof in geschiede' is een verbindingsteken.
-
voetnoot002
-
wat noch sal geschieden: wat [er] nog zal geschieden, wat [er] nog zal gebeuren.
Opm.: in dit vers worden respectievelijk het heden, het verleden en de toekomst genoemd. Stoett verwijst hier naar Vergilius' Georgica IV, 391-392: novit namque omnia vates quae sint, quae fuerint, quae mox ventura trahantur: want de dichter-ziener weet alles wat is, wat geweest is en wat spoedig moet geschieden. Bovendien verwijst hij naar Homerus' Ilias, 1, vs. 70: Te midden van hen stond Kalchas, zoon van Thestor op, de beste vogelwichelaar ter wereld, die heden, verleden en toekomst kende (...) (De wil van Zeus, Homerus' Ilias, vert. dr. Jan van Gelder, 1977).
-
voetnoot003
- Dit vers vormt binnen de bijzin Wanneer (...) goen (001-003) samen met vers 002 het object van bespieden in 001.
-
voetnoot003
-
Natuir: [de] natuurlijke ordening.
Opm.: Hooft bedoelt hier - bij monde van Juppijn - met Natuir niet alles wat de mens om zich heen ziet en nog niet door hem gewijzigd is, maar het beginsel van alle scheppende kracht.
Vgl. WNT, natuur, 1612, sub 13.
Dit scheppende beginsel wordt dikwijls als een persoonlijke oppermacht voorgesteld, ook elders in Hoofts werk: Aenschouwt (...) het bescheiden werken // Des geestige natuirs (...) (Stoett I, blz. 31).
Opm.: Natuir staat hier in contrast met de grilligheid van Prometheus' schepping.
Opm.: de spelling Natuir is een spellingvariant van Natuur.
-
voetnoot003
-
beurt: [de] afwisseling.
WNT, beurt, 2289, sub B,1, met dit citaat.
-
voetnoot003
-
quaên en goên: slechte en goede [zaken], [gebeurtenissen].
Opm.: gelet op wat in de verzen 004-016 over de mensen wordt opgemerkt, ligt het niet voor de hand dat Juppijn met quaên en goên mensen bedoelt: het laatste epitheton kan blijkens de genoemde verzen geen betrekking op hen hebben.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
(vervolg van de manusce. aantekening bij 0.3. op blz. 230) van drie personages, een kleinere accolade schuilgaat die slechts de eerste twee namen omsluit (nl. die van Juppijn en Marcur). Waarschijnlijk wilde Hooft daarmee aangeven dat de rol van Juppijn ook gezegd kon worden door twee personages. De punt in het handschrift achter Marcur zou daar ook op kunnen duiden. Wellicht omdat hierdoor het misverstand zou kunnen ontstaan dat het hele spel door slechts Juppijn en Marcur gezegd kon worden, is daarna en Venus toegevoegd, en de accolade verlengd zodat ze de drie namen omsloot.
Tenslotte dient nog opgemerkt te worden dat bij de verdeling van de tekst over de drie personages, de rol van Venus ongeschonden is gebleven; m.a.w.: het nieuwe personage Marcur neemt uitsluitend fragmenten van de oorspronkelijke tekst van Juppijn voor zijn rekening.
001 Stoett heeft aan het einde van dit vers geen komma.
003 De circumflex staat zowel bij quaên als bij goên niet alleen boven de e maar boven ae.
-
voetnoot003
- De dubbelpunt aan het einde van dit vers heeft de functie van onze komma.
(Vgl. Hermkens, Instructiegrammatica, § 1.1.2, blz. 18.)
-
voetnoot004
- De woordvolgorde in dit vers wijkt af van de hedendaagse: Prometheus is deel van de lijdend voorwerpszin maeckten (...) aepen (004-006).
Er is hier sprake van zgn. zinsvervlechting.
-
voetnoot004
- Het woordje dan hervat de bijw. bijzin Wanneer (...) goen (001-003).
-
voetnoot004
-
maeckten ons wat te doen: berokkende ons [heel] wat [last], deed ons [heel] wat aan.
Opm.: de eigenlijke betekenis van maken is hier zodanig verzwakt dat ze in de vertaling achterwege kan blijven en dat er gesproken kan worden van een hulpwerkwoord van omschrijving.
Vgl. WNT, maken, 122-123, sub 6,a.
Vgl. WNT, doen (IV), 2717, sub 11.
Opm.: maeckten: de -n is een zogenaamde hiaatvullende n vóór klinker.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 7.1.3, blz. 188.)
-
voetnoot005
-
potaerdt: aarde, klei.
WNT, potaarde, 3724, sub 3, met dit citaat.
Opm.: al in Aristophanes' Aves (vs. 686) komt de mythe voor dat Prometheus de mensen geschapen zou hebben. Bij Aisopos (383 H) vinden we de opvatting dat Prometheus in het begin te veel dieren geschapen zou hebben en daarom te weinig klei over had voor de schepping van de mens. Op bevel van Zeus moest hij toen dieren veranderen in mensen. Het resultaat was echter dat deze schepsels weliswaar een menselijk uiterlijk hadden maar een dierlijke ziel. (Vgl. Pauly, Lexikon der Antike, Prometheus, 1175.)
Opm.: potaarde, de materie waaruit Prometheus de mensen maakte aan wie hij de hoedanigheden van dieren gaf, geldt als een weinig kostbare grondstof.
-
voetnoot005
-
't eerst der dieren: [als] ‘hoogste’ van de dieren.
Opm.: de mythe van de schepping der mensen door Prometheus (zie hierboven) verhaalt dat de mensen als laatsten geschapen werden.
Het is dan ook aannemelijk dat Hooft hier 't eerst ironisch bedoelt, in de zin van als ‘hoogste’.
-
voetnoot006
-
Die: [zij] die.
Opm.: Die is hier een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.
-
voetnoot006
-
binnen (...) buiten: innerlijk [...] uiterlijk.
Vgl. WNT, binnen, 2716, sub 3.
Vgl. WNT, buiten (IV), 1803, sub. 16, b.
Opm.: vgl. de eerste opm. bij potaerdt (005).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
009 [-hij]t'hans vliedt [-dat] hij [-t'hans]dat hij jaechden,
-
voetnoot006
-
Hobbollich: dwaas, zinneloos, eigenzinnig, lastig.
Vgl. WNT, oubollig, 1521, sub A, 1 en 2.
-
voetnoot007
-
ongelijck t' een t' aer: elkander ongelijk.
Vgl. WNT, ongelijk, 1611, sub A,2.
Vgl. WNT, een, 3802, sub 3,a.
Opm.: t' een t' aer verwijst sylleptisch naar 'smenschen werken in vers 009. Het is een sylleptische verwijzing vanwege de tegenstelling enkelvoud (t' een t' aer) - meervoud ('smenschen werken).
Opm.: aer: syncope van -nd-, wellicht vanwege het metrum.
Opm.: de apostrofs achter de t's zijn verbindingstekens, ligaturen.
-
voetnoot007
- De komma aan het einde van dit vers heeft de functie van onze puntkomma: wat in vers 008 gezegd wordt, is een gevarieerde herhaling van wat in het vorige vers door Juppijn al naar voren is gebracht.
-
voetnoot008
-
se: ze.
Opm.: verwijst naar 'smenschen werken in vers 009.
-
voetnoot008
- De plaats van het onderwerp een Godt wijkt af van die in hedendaags Nederlands: het onderwerp wordt door een onbeklemtoond voornaamwoord en een bijwoord van het voegwoord dat gescheiden.
Vooral de woordvolgorde: voegwoord - onbekl. vnw. - onderwerp is in de zeventiende-eeuwse bijzin heel gewoon (vgl. Hermkens, a.w., § 3.4, blz. 151).
De tussenvoeging van het bijwoord nau heeft waarschijnlijk metrische redenen.
-
voetnoot009
-
'semenschen werken: [de] daden van de mens.
Opm.: 'smenschen: genitief enkelvoud.
-
voetnoot009
-
meest: meestal.
Vgl. WNT, meest, 419, sub 3.
-
voetnoot009
-
t'hans: straks, binnenkort.
Vgl. WNT, thans, 1756, sub 1, a en b.
Opm.: thans kan o.a. ook betekenen zoëven, daarnet en nu, op dit ogenblik. De opeenvolging van t'hans, heden en gister (in de verzen 009-010) maakt echter duidelijk dat hier met t'hans een aanduiding van een gebeurtenis in de (nabije) toekomst bedoeld is.
-
voetnoot009
-
vliedt hij: mijdt hij, schuwt hij.
Vgl. WNT, vlieden, 1885-1886, sub II, 9 en 10.
Opm.: hij verwijst naar 'smenschen.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
009 [-hij]t'hans vliedt [-dat] hij [-t'hans]dat hij jaechden,
012 Dwerrelen: Twee verschillende ‘r’'s: en .
012 Het onderste puntje van de dubbelpunt is uitgevlekt waardoor het bij vluchtige lezing een komma lijkt.
-
voetnoot009
-
jaechden: [zojuist][nog] najaagde.
Opm.: de -n in jaechden is geen meervouds-n, maar heeft - hier in rijmpositie - een zuiver fonische functie, evenals de -n in behaechden in vers 010.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 7.1.3, blz. 188.)
-
voetnoot010
-
verdriet: [is][hem] onaangenaam.
Opm.: ik heb hier voor deze vertaling gekozen vanwege de tegenstelling met behaechden in vers 010.
-
voetnoot010
-
dat (...) behaechden is subject van verdriet.
-
voetnoot010
-
dat: [dat] wat.
Opm.: dat is hier betr. vnw. met ingesl. antec.
-
voetnoot010
- De komma aan het einde van dit vers heeft de functie van onze puntkomma.
-
voetnoot011
- De puntkomma achter wil heeft de functie van onze dubbelpunt: er volgt een nadere toelichting.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.1.3, blz. 20-21.)
-
voetnoot011
-
sijn sinnen sonder vree: zijn rusteloze gezindheden (verlangens).
Opm.: sijn sinnen sonder: alliteratie.
-
voetnoot012
-
Dwerrelen met de wint: dwarrelen met de wind [mee].
WNT, dwarrelen, 3712, met dit citaat.
-
voetnoot012
- De dubbelpunt aan het einde van dit vers heeft geen aankondigende of verklarende functie, maar staat hier voor onze komma.
-
voetnoot013
- Het subject bij leeren is sijn sinnen sonder vree (011).
-
voetnoot013
- De plaats van niet zorgt voor enige dubbelzinnigheid in dit vers: het is op grond van de woordvolgorde niet duidelijk of de ontkenning bij wijcken of bij leeren hoort. Vers 014 maakt echter aannemelijk dat niet bij leeren hoort.
-
voetnoot013
-
door beraedt: door overleg.
Vgl. WNT, beraad, 1833, sub A.
-
voetnoot013
-
d' een voor d' ander: voor elkaar.
Opm.: d' een voor d' ander heeft betrekking op sijn sinnen sonder vree in vers 011.
Opm.: een infinitiefconstructie zonder te, in de functie van lijd. voorw. is voor het 17de-eeuws vrij gewoon (vgl. Hermkens, a.w., § 7.2.2.1, blz. 205).
-
voetnoot014
- Het subject bij quetsen is sijn sinnen sonder vree in vers 011.
-
voetnoot014
-
haer: zich[zelf].
Opm.: hoewel zich en wellicht daarom ook wel - althans in vroegzeventiende-eeuwse teksten - haer kan voorkomen als wederkerig voornaamwoord (vgl. Weijnen, Zeventiende-eeuwse Taal, § 52, blz. 49), ligt het hier toch meer voor de hand haer te interpreteren als een wederkerend voornaamwoord vanwege de aanwezigheid van malcander in hetzelfde vers. Het lijkt me uitgesloten dat een zo nadrukkelijk (in rijmpositie) gebruikt wederkerig voornaamwoord de steun nodig zou hebben van een eerder in het vers voorkomend reflexief haer. Dit heeft als consequentie dat haer geen deel uitmaakt van de participiumconstructie stootende malcander in 014.
Opm.: louter syntaktisch bezien, kan de participiumconstructie ook bestaan uit blindelings haer stootende. Deze begrenzing is echter alleen dán zinvol als haer opgevat mag worden als wederkerig voornaamwoord; haer (014) en malcander (014) moeten dan geïnterpreteerd worden als twee afzonderlijke wederkerige vnw's. De vertaling zou dan luiden: maar [zij] verwonden elkaar [omdat] [zij] blindelings [met] elkaar in botsing komen. Het ontbreken van vindplaatsen van haer als wederkerig voornaamwoord in vroegzeventiende-eeuwse teksten, laat mij echter vooralsnog kiezen voor de opvatting waarin de participiumconstructie bestaat uit stootende malcander.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
015 De t van 't lijkt overgetrokken te zijn.
016 [-En]maer
Het bovengeschreven zijn van maer verklaart ook de minuskel.
alle*t*
Stoett heeft hier ‘alles’.
-
voetnoot014
-
Maer quetsen blindelings haer: maar [zij] verwonden zich[zelf] blindelings.
Opm.: quetsen kan hier ook infinitief zijn, nl. als leeren uit 013 hier samengetrokken verondersteld wordt.
-
voetnoot014
-
stootende malcander: [omdat][ze][met] elkaar in botsing komen.
WNT, stooten, 1936, sub B,1, met dit citaat.
-
voetnoot015
-
Haer: hun.
Opm.: 3de naamval meervoud.
Opm.: Haer verwijst hier blijkens de verzen 015-022 niet meer naar sinnen, maar naar menschen: het oorspronkelijke beeld wordt daarmee losgelaten.
-
voetnoot015
-
al: allen, allemaal.
Vgl. WNT, al, 55, sub a.
Opm.: al moet hier opgevat worden als 'n bep. bij sij (015).
Opm.: de plaats van al (vóór het werkwoord) maakt het onwaarschijnlijk dat al hier in de betekenis van reeds gebruikt is (vgl. WNT, al, 70, sub 6).
-
voetnoot016
-
als 't op 't knijpen comt: als het er op aan komt.
Vgl. WNT, knijpen, 4643, sub C.
-
voetnoot016
-
s allet: alles daarvan.
Opm.: s: 2de naamval enkelvoud van het enclitisch gebruikte aanwijzende voornaamwoord dat.
Opm.: allet: het lijkt me mogelijk dat de middelnederlandse accusatiefvorm allet hier gehandhaafd is ter vermijding van een dubbele genitief: s en alles.
(Vgl. WNT, alles, 198, en Hermkens, a.w., § 2.10.8, blz. 117.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
016 [-En] maer
Het bovengeschreven zijn van maer verklaart ook de minuskel.
alle*t*
Stoett heeft hier ‘alles’.
018 sij┆se'
on[-begonnen]geboren
019 [-En oochden op de deucht,]En sagen deuchts genoecht,
019 beraên: de circumflex strekt zich over de a en de e uit.
020 we[*.*+]h
-
voetnoot017
-
in juiste schael: op de juiste weegschaal.
WNT, schaal (I), 132, sub 11, met dit citaat.
-
voetnoot017
-
haer werken: hun daden, hun handelingen.
Opm.: zie ook vers 198.
-
voetnoot017
-
overwoegen: zouden overpeinzen.
Opm.: 3de pers. meerv., coniunctief praet. van overwegen.
Opm.: de combinatie van in juiste schael met een vorm van overwegen komt meer voor in het werk van Hooft: vgl. Granida, vss. 1158-1159.
Opm.: de verl.-tijdsvorm overwoegen komt in Hoofts werk frequent voor (o.a. Granida, vers 1159; Tac., 246; N.H., 555 en 712), ook in rijmpositie met een echte oe-klank (bv. in het gedicht Volmaekte mondt, konze kussen, vss. 17-18, Stoett I, blz. 234), zoals hier.
Vgl. WNT, wegen (II), 517, waar opgemerkt wordt dat de oude imperf.-vormen wach, wagen in de 16de eeuw al bijna volledig vervangen zijn door woeg(en). Onder invloed van de part.-vorm gewogen ontstaat dan vanaf 't begin van de 19de eeuw woog, wogen als verl.-tijdsvorm.
-
voetnoot018
-
sijse': zij ze.
Opm.: se' verwijst naar werken in 017.
Opm.: de apostrof in se' is een ligatuur, een verbindingsteken.
-
voetnoot018
-
noch ongeboren: [terwijl][ze] nog niet geboren [zijn], [terwijl][ze] nog niet ten uitvoer gebracht [zijn].
Opm.: de participiumconstructie noch ongeboren fungeert als een bepaling van gesteldheid bij se' in vers 018, dat, op zijn beurt, verwijst naar werken in vers 017, en bij droegen aan het einde van vers 018.
-
voetnoot019
-
sagen: zouden zien.
Opm.: vóór sagen is Soo sij uit 017 samengetrokken.
-
voetnoot019
-
deuchts genoecht: [de] voldoening der deugdzaamheid.
Vgl. WNT, geneugte, 1526, sub 1.
Opm.: deuchts genoecht: genitivus originis.
-
voetnoot019
-
sij souden haer beraên: [dan] zouden zij [in] zichzelf het plan opvatten (ertoe geneigd zijn).
Vgl. WNT, beraden (II), 1838, sub 4,c.
-
voetnoot020
-
een verscheiden tredt: [op] een verschillende [wijze][van] lopen.
WNT, tred(e), 2213, sub 8,a,α, met dit citaat.
Opm.: achter tredt is samengetrokken te gaen (020).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
020 we[*.*+]h
021 [om+]
022 verschieten: 'n inktvlekje boven de ‘ h’
023 [-Dus]nu
024 vin[t+]
-
voetnoot020
-
eenen wech: dezelfde weg.
Opm.: de weg namelijk die naar hetzelfde doel leidt: de deugd (zie de vss. 019 en 021).
-
voetnoot021
-
mickend' op de deucht: [terwijl][zij] op de deugd mikken.
Opm.: conjuncte participiumconstructie die fungeert als een bepaling van gesteldheid.
Opm.: vóór mickend' is sij souden uit vers 019 samengetrokken.
-
voetnoot021
-
die minst heeft van verdrieten: die in de geringste mate smart [in zich] heeft.
Opm.: verdrieten is hier een gesubstantiveerde infintief.
Zie ook I, vers 093.
Opm.: minst in vergelijking met andere doelen waarop gemikt wordt, andere doeleinden die men nastreeft.
Opm.: minst: in het 17de-eeuws zonder 't.
-
voetnoot022
-
buitens doels: [ver] van [het] doel verwijderd.
Opm.: buitens doels: met adverbiale s.
Vgl. WNT, buiten (IV), 1812, sub 31.
-
voetnoot023
-
sich selven: zichzelf.
Opm.: object; mannelijk enkelvoud van het wederkerend voornaamwoord sich met het versterkende self. Zie ook vers 024: sich selven.
Opm.: sich dat in de loop van de 17de eeuw de objectsvorm van het persoonlijk voornaamwoord als reflexief pronomen verdrong, treffen we in deze spelling vrijwel uitsluitend in dit spel aan (nl. viermaal). In Bruiloft-spel komt het slechts eenmaal voor (nl. in vers 088), en in Mommerij in het geheel niet. In Paris Oordeel komt alleen de spelling zich (frequent) voor.
Zie de concordantie.
-
voetnoot024
-
die: [hij] die.
Opm.: betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.
-
voetnoot024
-
de Deuchde: de deugd.
Opm.: Deuchde: vanwege het metrum.
Opm.: vgl. Paris Oordeel, vss. 156-160.
-
voetnoot024
-
die: [degene] die.
Opm.: betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.
-
voetnoot023-024
- Hooft bedoelt met deze verzen dat men zichzelf zoekt, gedreven door eigenliefde, maar dat alleen degene die de deugd zoekt, zichzelf vindt.
‘Zichzelf zoeken’ en ‘zichzelf vinden’ zal hier dan wel betekenen: tot echte zelfkennis trachten te komen.
-
voetnoot025
-
Die: die.
Opm.: aanwijzend voornaamwoord, verwijzend naar die de (...) selven vindt (024).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
026 sijn [-doen]ganck
Misschien veranderd omdat doen ook in 027 voorkwar bovendien wordt zo de metafoor van vers 025 voortgezet.
028 Stoett heeft aan het einde van dit vers een punt.
-
voetnoot025
-
effen: vlakke.
Vgl. WNT, effen, 3950, sub A,1.
Opm.: Hooft denkt bij deze wech naar de deugd blijkbaar toch niet aan het smalle, oneffen pad dat Hercules op de tweesprong koos (vgl. Moormann, Van Achilleus tot Zeus, s.v., Herakles, blz. 126).
-
voetnoot025
-
binnen gemeten palen: met [duidelijk] afgebakende grenzen.
WNT, paal, 20, sub 7, met dit citaat.
-
voetnoot026
-
Dien: die.
Opm.: 4de naamval mannelijk van het aanwijzend vnw. die.
-
voetnoot026
-
achterhalen: inhalen.
Vgl. WNT, achterhalen, 666, sub 1.
-
voetnoot027
-
verscheiden doen: verschillende gedragingen.
Vgl. WNT, doen (I), 2704, sub 3.
-
voetnoot027
-
doch gelijckvormich: [die] toch gelijksoortig [zijn].
Opm.: verholen conjuncte participiumconstructie die aansluit als een bepaling bij doen (027).
-
voetnoot028
- In het handschrift was achter wijckt geen ruimte meer voor een punt.
-
voetnoot029
-
dees: dezen.
Opm.: dees verwijst naar de mensen van wie sprake is in de verzen 024-028.
Opm.: dees, aanwijzend voornaamwoord, verkorte vorm van deze (vgl. De Vooys, Nederlandse Spraakkunst, § 39, blz. 96).
De geapocopeerde vorm met rekking van de e komt zowel in het enkelvoud als in het meervoud frequent voor in Hoofts tafelspelen (zie de concordantie).
-
voetnoot029
-
naulijx: nauwelijks.
Opm.: zie ook vers 060.
-
voetnoot029
-
seven: zeven.
Opm.: misschien heeft Hooft hier aan de zgn. Zeven Wijzen gedacht, die voor het eerst bij Plato (in diens Protagoras) voorkomen en later o.a. bij Ploutarchos (vgl. Moormann, Van Alexandros tot Zenobia, s.v. Solon, blz. 212).
-
voetnoot030
-
Brutus: Brutus.
Opm.: bedoeld wordt Marcus Iunius Brutus (85-42), een van de samenzweerders tegen Caesar. Hij komt uit de geschiedbronnen naar voren als een idealist die zich tot deelneming aan het complot tegen Caesar laat overhalen ter verdediging van de republikeinse instellingen. Vooral in Lucanus' epos Pharsalia (midden van de 1ste eeuw na Chr.) wordt Brutus getekend als de edele voorvechter van de republikeinse idealen. (Vgl. Moormann, a.w., s.v. Brutus, blz. 62-63.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
031 K/kaij.
Stoett heeft aan het einde van dit vers geen interpunctieteken.
032 Vercoopt sijn susters knechts huisraet cleenoodje
-
voetnoot030
-
sijn oom: zijn oom.
Opm.: bedoeld wordt Marcus Porcius Cato Uticensis (95-46): fel tegenstander van Caesar; een van de leiders van de conservatieve senaatspartij. Door Cicero wordt Cato gravissimus atque integerrimus vir genoemd (Cicero, Pro Murena, 3); ook wordt hij geschetst als een voorvechter van de sobere oud-Romeinse zeden en als een vertegenwoordiger van de traditionele Romeinse staatsordening. Ook Lucanus spreekt in zijn Pharsalia (42-43) bewonderend over de stoïcijn Cato.
-
voetnoot030
-
in haer leven: in (wat betreft) hun leven[swijze].
-
voetnoot031
-
Den Roomschen Kaij: de Romeinse dwaas.
WNT, kei, 2057, sub 2, met dit citaat.
Opm.: Den met genus-n vóór r.
Opm.: bedoeld is Cajus Caesar, Romeins keizer (37-41), bijgenaamd Caligula. Vooral Suetonius (The Lives of the Caesars, IV, Gaius Caligula geeft gruwelijke details van Caligula's levenswijze (vgl. Moormann, Alexandros, s.v. Caligula, blz. 72-73).
-
voetnoot031
-
int brein (...) ontstelt: [die] [...] gestoord [was].
Opm.: conjuncte participiumconstructie die aansluit als een bep. bij Kaij (031).
Vgl. WNT, ontstellen, 1988, sub 4.
-
voetnoot031
-
door minnedranck: door ['n] liefdesdrank.
Vgl. WNT, min, 749, sub Samenst.
-
voetnoot032
-
sijns susters knechts huisraet cleenoodje: [de] slaven, [de] huisraad [en] [de] kostbaarheden van zijn zuster.
Vgl. WNT, knecht, 4525, sub 5,b.
WNT, kleinood, 3822, sub II, A, met dit citaat.
Het WNT bevat op de aangehaalde plaats een vergissing: chierraet in plaats van huisraet. Deze vergissing moet echter op het conto van P. Leendertz (Gedichten, Amst., 1871-1875) geschreven worden, die cierraet opgenomen heeft.
Opm.: het ontbreken van een komma achter huisraet kan te wijten zijn aan het bovengeschreven-zijn van huisraet (zie de manuscriptologische aantekeningen bij dit vers).
Opm.: zoals Stoett (Gedichten II, blz. 22) vermeldt, denkt Hooft hier waarschijnlijk aan Suetonius, Caligula, 39: When he was in Gaul and had sold at immense figures the jewels, furniture, slaves, and even the freedmen of his sisters (...) (geciteerd uit: Suetonius, The Lives of the Caesars, I, Loeb Classical Library, translated by J.C. Rolfe).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
033 [*En*+]
op/rollen
034 het: Bij de aanzet van de ‘h’ 'n inktvlek; mogelijk gaat er onder deze inktvlek nog een ‘l’ schuil van het vorige woord: ‘al’.
035 ver[-slempt]quist
037 tyran: Boven de ‘y’ staat een tekentje dat enigszins lijkt op een diacritisch teken. Ik twijfel echter, omdat dit tekentje precies samenvalt met de verticale vouw die over het hele blad heen loopt. In deze vouw zijn op diverse plaatsen dergelijke inktstippen of -streepjes te zien.
-
voetnoot033
-
hellept: helpt, zorgt [ervoor].
Opm.: met notering, metri causa, van de svarabhaktivocaal.
-
voetnoot033
-
ten naesten bij: zo ongeveer, zowat, bijna.
Vgl. WNT, 1392, naast, sub d.
-
voetnoot033
-
op rollen: in opschudding (in oproer) [te brengen].
WNT, rol (I), 929, sub 2 ˙, met dit citaat.
-
voetnoot034
-
al het haer: alles [wat] van haar [is].
Opm.: het haer verwijst naar de gemeent in vers 033.
-
voetnoot034
-
met ongehoorde tollen: met ongehoorde belastingen (heffingen).
Vgl. WNT, tol (II), 938-953.
-
voetnoot035
-
al: volledig, helemaal.
Vgl. WNT, al, 62, sub 1,b.
-
voetnoot035
-
hijt: hij het.
Opm.: het enclitische het verwijst - evenals het verderop in dit vers - naar al het haer in 034.
-
voetnoot035
-
te grabbel: te grabbel.
Opm.: Caligula gooide het geld letterlijk te grabbel, nl. vanaf het dak van de basilica Iulia in Rome. (Vgl. Suetonius, a.w.)
-
voetnoot036
-
beter slaaf: [iemand] meer [een] slaaf, vollediger [een] slaaf.
-
voetnoot036
-
slimmer: slechter.
WNT, slim, 1774, sub 2, met dit citaat.
Opm.: vgl. Suetonius, a.w., 10.2.
-
voetnoot037
-
Den Phereschen tyran: de tyran van Pherae.
Opm.: bedoeld wordt Alexander, tyran van Pherae in Thessalië.
De verzen 037-040 zijn gebaseerd op Plutarchus' Vita Pelopidae, 29, 5-6 en 28, 2-3: Once when he was seeing a tragedian act the ‘Trojan Women’ of Euripides, he left the theatre abruptly, and sent a message to the actor bidding him to be of good courage and not put forth any less effort because of his departure, for it was not out of contempt for his acting that he had gone away, but because he was ashamed to have the citizens see him, who had never taken pity to any man that he had murdered, weeping over the sorrows of Hecuba and Andromache, en over zijn wreedheid: (...) sometimes he buried men alive, and sometimes dressed them in the skins of wild boars or bears, and then set his hunting dogs upon them and either tore them in pieces or shot them down, making this his diversion ... (Vertaling: Loeb editie, Plutarch's Lives, vol. V). Alexander van Pherae werd in 358 v. Chr. vermoord (Vgl. Pauly, s.v. Pherae).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
037 tyran: Boven de ‘ y’ staat een tekentje dat enigszins lijkt op een diacritisch teken. Ik twijfel echter, omdat dit tekentje precies samenvalt met de verticale vouw die over het hele blad heen loopt. In deze vouw zijn op diverse plaatsen dergelijke inktstippen of -streepjes te zien.
038 Tussen treurspel en aen staat een schuin streepje ter scheiding van beide woorden.
039 In ben enigszins onzeker over de oplossing van de abbreviatuur in wreetheit: De combinatie: zou op grond van het laatste letterteken - heen doen vermoeden, ware de circumflex aanwezig.
Het ontbreken daarvan laat mij vooralsnog Stoetts lezing volgen.
-
voetnoot038
-
Siet hij een treurspel aen: [wanneer] bij een treurspel aanschouwt.
Opm.: bijzin met hoofdzinsvolgorde, die heel gebruikelijk is bij conditionele, en concessieve bijzinnen en bij bijwoordelijke bijzinnen van vergelijking, maar veel minder bij temporele bijzinnen, zoals hier.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 3.5, blz. 152-153.)
-
voetnoot038
- Het gebruik van of in de zin of (...) ontspringen wordt veroorzaakt door de ontkenning en (...) niet in 037. Hier is sprake van een zgn. balansconstructie met of.
Zie o.a. ook IV, annotatie bij vers 062.
-
voetnoot039
-
Daer: terwijl [toch].
Opm.: adversatief gebruikt onderschikkend voegwoord.
Vgl. WNT, daar, 2190-2191, sub 2.
-
voetnoot039
-
met bittre wreetheit grὁὁ: met grote, bittere wreedheid,
Opm.: bittre: elisie van e.
Opm.: grὁὁt: adiectief in postpositie.
-
voetnoot040
-
alle daech: iedere dag.
Vgl. WNT, dag (I), 2220, sub 4,β.
Opm.: daech met lange a-klank die te verklaren is uit een oorspronkelijke datief sing.: allen dage.
-
voetnoot040
-
soo menich mensch: menig mens.
Vgl. WNT, menig, 534, sub B,1.
Opm.: soo is hier versterkend gebruikt.
-
voetnoot041
-
D' Agrigentinen rijck: de rijke Agrigentijnen.
Opm.: Agrigentum, het tegenwoordige Agrigento, was een zeer belangrijke Griekse vestiging op Sicilië met een bloeiende export van o.a. graan en paarden. Zijn grootste bloei valt in de vijfde eeuw voor Chr. De dikwijls genoemde weelde van de stad heeft betrekking op deze periode.
(Vgl. Pauly, a.w., s.v. Agrigentum.)
-
voetnoot041
-
die: die.
Opm.: die (aanw. vnw.) is herhaald onderwerp.
-
voetnoot041
-
slempen van: brassen [ten koste] van, uit.
Vgl. WNT, slempen (I), 1672.
Opm.: slempen is in het 17de-eeuws een onovergankelijk werkwoord.
-
voetnoot041
-
haer haven: hun bezittingen.
Vgl. WNT, have, 127, sub 1.
-
voetnoot042
-
Al: alsof.
Vgl. WNT, al, 88, II, sub 2.
Vgl. Oudemans, a.w., s.v. Al, 1.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
046 Sijn [-leven onvertsaecht]lijf, dewijl hij quijnt, quijnt: De ‘ q’ is verduidelijkt.
Stoett heeft aan 't einde van dit vers een punt.
-
voetnoot043
-
huisen swaer: stevige huizen.
Opm.: swaer: adiectief in postpositie.
-
voetnoot043
-
van als: van alles.
Opm.: als: gen. van al; deze variant van alles is hier waarschijnlijk gebruikt vanwege het metrum.
-
voetnoot044
-
sleet: zou verzwakken.
Vgl. WNT, slijten, 1761, sub 3,a.
-
voetnoot044
-
den mensch: de mens.
Opm.: genus-n buiten de fonetisch gunstige condities.
-
voetnoot044
-
van: door.
Opm.: zie ook verderop in dit vers.
-
voetnoot045
-
Den stouten crijsman: de dappere soldaat.
Opm.: beide n' tjes zijn merkwaardig: ze fungeren niet als casusexponenten: Den stouten crijsman is immers subject; hoogstens zijn ze genusindicatoren, echter - evenals in vers 044 - buiten de fonetisch gunstige condities: vóór mannelijke woorden die beginnen met een klinker of h,d,t,b,r.
Opm.: crijsman: met volledige assimilatie van g.
-
voetnoot045
-
Antigonus: Antigonos.
Opm.: waarschijnlijk bedoelt Hooft met Den stouten crijsman van Antigonus de stichter van de stad Antigoneia, een klassieke stad in het tegenwoordige Syrië. Antigonos, een Macedonische veldheer, werd na de dood van Alexander de Grote een van zijn diadochen, opvolgers. Omdat hij voor de restauratie van Alexanders rijk en de alleenheerschappij vocht, werd hij voortdurend aangevallen. Met de slag bij Ipsos in 301 v. Chr., waarin Antigonos viel, kwam er een einde aan de strijd. (Vgl. Pauly, s.v. Antigoneia en Antigonos.) Ploutarchos verhaalt uitgebreid over deze Antigonos in zijn Vita Eumenis (vooral in XIV-XVIII (zie de Loeb-uitgave, Plutarch's Lives, vol. VIII)), al is daarin nergens sprake van de tegenstelling in Antigonos' gedrag die Hooft in de verzen 045-048 vermeldt. Bij Ploutarchos is er wel sprake van het feit dat Antigonos' tegenstander, Eumenes, ziek is. Diodorus Siculus (Diodooros van Agyrion) vertelt in zijn Βgiβλιοϑήχη (XIX, 24-32) uitgebreid over deze diadochenstrijd.
Wellicht heeft Hooft het voorval dat ten grondslag ligt aan de verzen 045-048 bij hem gevonden.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
046 Sijn [-leven onvertsaecht]lijf, dewijl hij quijnt, quijnt: de ‘q’ is verduidelijkt.
Stoett heeft aan 't einde van dit vers een punt.
047 Genesen: De kapitale ‘G’ wijkt af van die in Mommerij en in Bruiloft-spel: tegenover in de eerste twee spelen. Hij lijkt wèl erg veel op de ‘G’ in het onderschrift bij Bruiloft-spel, dat waarschijnlijk later toegevoegd is.
048 L/lijf
050 de lieden: aaneen geschreven.
051 W[o+]rp[-en]ende[-haer] haer oogen met [-eerbiedicheit][-uit] verwondering op hem,
-
voetnoot046
-
quijnt: ziek is.
Vgl. WNT, kwijnen, 782, sub 1.
-
voetnoot046
-
stormen: aanvallen.
Vgl. WNT, storm, 1984, sub 2.
-
voetnoot047
-
Genesen sijnde: [wanneer] [hij] genezen [is].
Opm.: conjuncte participiumconstructie die fungeert als een bepaling van gesteldheid.
-
voetnoot047
-
vertsaecht: bevreesd, moedeloos.
Opm.: vertsaecht is hier bepaling van gesteldheid.
Opm.: vertsaecht met epenthesis van t.
-
voetnoot048
-
seit: zegt.
Opm.: 3de pers. enkelv. o.t.t. van segghen.
(Vgl. Weijnen, a.w., § 44, blz. 42.)
-
voetnoot048
-
't gesonde Lijf en is niet goedt gewaecht: het is niet goed het gezonde lichaam in de waagschaal te stellen.
-
voetnoot049
-
Pericles: Perikles.
Opm.: Atheens staatsman; hij leefde van ca. 495-429; bewerkstelligde ook in cultureel opzicht een leidende positie voor Athene in de vijfde eeuw voor Chr. In politiek opzicht streefde hij een verregaande demokratie na. Meestal wordt er door geschiedschrijvers een zeer positief beeld van Perikles geschilderd. De kritiek waarvan in de verzen 049-056 sprake is, kan ontleend zijn aan de fragmenten van de komedieschrijvers Eupolis en Kratinos, aan Acharniërs of Vrede (resp. vss. 530 en 606) van Aristophanes, aan Plato's Gorgias of Aristoteles' Staat der Atheners (cap. 26-28). Ook bij Ploutarchos (Perikles, XXX-XXXII) treffen we kritische opmerkingen aan.
-
voetnoot049
-
cleenachting: minachting, geringschatting.
WNT, kleinachting, 3789, sub B,1, met dit citaat.
-
voetnoot050
-
T geselschap van de beste: [aan] het gezelschap van de ‘besten’.
Opm.: de beste is een letterlijke vertaling van het Griekse ἀρίστοι. Hiermee wordt de heersende klasse, de aristokraten, aangeduid.
Opm.: de apostrof in beste' is een ligatuur, een verbindingsteken dat hier aangeeft dat de laatste lettergreep van beste samenvalt met die van en.
-
voetnoot051-052
- Deze verzen bevatten twee nevengeschikte coniuncte participiumconstructies die als een bijvoeglijke bepaling aansluiten bij lieden (050).
-
voetnoot051
-
Werpende: [doordat] [ze] [...] zouden opslaan.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
051 W[o+]rp[-en]ende[-haer] haer oogen met [-eerbiedicheit][-uit] verwondering op hem,
055 Stoett heeft aan het einde van dit vers geen interpunctieteken.
056 De ‘w’ van graeuw staat helemaal aan de rand van het blad en is daardoor slecht herkenbaar; bovendien staat er mogelijk boven de u van graeuw een circumflex.
-
voetnoot052
-
tot sijn lof alleen: uitsluitend tot zijn lof.
Opm.: sijn verwijst naar Pericles (049).
-
voetnoot052
-
verheffende': [doordat] [ze] [...] zouden verheffen.
Opm.: de apostrof in verheffende' is een ligatuur.
-
voetnoot052
-
haere: hun.
Opm.: haere verwijst naar de lieden (050).
-
voetnoot053
-
tijdeloose: vergankelijke.
WNT, tijdeloos (II), 63, sub 2, met dit citaat.
-
voetnoot053
-
bijnae: welhaast, op weinig na.
Vgl. WNT, bijna, 2628, sub2.
Opm.: bijnae is hier een bepaling bij Die sij (...) gooden (054).
-
voetnoot054
-
Die sij gewent sijn: die zij gewoon zijn [te bieden].
-
voetnoot054
-
doodeloose: onsterfelijke.
WNT, dood (I), 2836, sub Afl., met dit citaat.
-
voetnoot055
-
sijn grootsheit: zijn hooghartigheid, zijn arrogantie.
Vgl. WNT, grootschheid, 1135, sub 3,b.
-
voetnoot055
-
als (...) flaeuw kan niet anders geïnterpreteerd woorden dan als een bepaling bij Hij in vers 056; indien als (...) flaeuw betrekking zou hebben op de' heffe des (...) graeuw (056) kan er immers geen sprake meer zijn van vleien.
-
voetnoot055
-
als (...) flaeuw: als [was] [hij] [...] haf.
Vgl. WNT, flauw, 4519, sub A,4.
-
voetnoot055
-
oolijck: onaanzienlijk, van geringe stand.
Vgl. WNT, oolijk, 10, sub I,A,1.
Opm.: de betekenis die Stoett hier geeft (slecht, gemeen) lijkt mij - gelet op de directe context (vgl. laech in 055 en vs. 056) - te weinig specifiek.
-
voetnoot055
-
laech: [van] geringe [afkomst].
Vgl. WNT, laag (VI), sub A, II,3,a.
-
voetnoot056
-
de' heffe des gemeents: de geringste volksklasse.
Vgl. WNT, hef, 419, sub c.
Opm.: des gemeents: Hooft flecteert hier waarschijnlijk volgens de voorstellen van Spieghels Twe-spraack.
Opm.: de apostrof in de' moet wel, gelet op de regel die de rijmklank geeft (twaalf lettergrepen) (055), een elisieteken zijn.
-
voetnoot056
-
d' ambachten: de handwerkslieden.
Opm.: metonymia.
-
voetnoot056
-
het graeuw: de plebs, het gepeupel.
Vgl. WNT, grauw (II), 608, sub D.
Opm.: de verzen 049-056 hebben wellicht te maken met o.a. (zie hierboven) de volgende plaats in Ploutarchos' levensbeschrijving van Perikles: But he feared, as it would seem, to encounter a suspicion of aiming at tyranny, and when he saw that Cimon (...) was held in extraordinary affection by the party of the ‘Good and True’ (vgl. de opmerking hierboven over de ἀρίστοι - TB), he began to court the favour of the multitude (...) (Loeb-editie, Ploutarchos, Perikles, VII, 2-3).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
056 De ‘w’ van graeuw staat helemaal aan de rand van het blad en is daardoor slecht herkenbaar; bovendien staat er mogelijk boven de u van graeuw een circumflex.
057 Het woord Sulck is gevlekt door de vouw in het blad.
058 Stoett heeft aan het einde van dit vers geen interpunctieteken.
059 [-wanneer het]ten tijden als 't op een [-tol] betalen gaet: Sofortkorrektur: Van tollen komt immers in het volgende vers voor.
059 Stoett heeft aan het einde van dit vers geen interpunctieteken.
061 van een [-vrouw]wijf: Voor Hooft had wijf blijkbaar al in 1607 een peioratieve klank.
Omdat vuilste en schelden erg dicht op elkaar zijn geschreven, is er geen woordeindespatie te zien.
-
voetnoot057
-
Sulck eenen: zo iemand.
Opm.: eenen: onbepaald voornaamwoord; Zuidnederlandse vorm met genus-n als subject.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 2.10.2, blz. 114-115.)
Opm.: met dit onbepaald voornaamwoord verwijst Hooft niet alleen naar het tegenstrijdige in Perikles' gedrag maar ook naar dat in de gedragingen van de figuren die genoemd zijn in de verzen 031-056.
-
voetnoot057
-
int oorloch: in de oorlog.
Opm.: gewoonlijk is oorloch vrouwelijk; een enkele maal echter ook onzijdig.
(Vgl. Zwaan, Uit de Geschiedenis der Nederlandse Spraakkunst, 1939, blz. 17.)
-
voetnoot058
-
op sijn vijandt bits: [erg] gebeten [te zijn] op zijn vijand, [erg] vinnig [te zijn] jegens zijn vijand.
Vgl. WNT, bits, 2745, sub 4.
-
voetnoot058
- In dit vers is vóór t Vaderlant de pversoonsvorm Schijnt uit het begin van dit vers samengetrokken.
-
voetnoot059
-
Dien: voor wie.
Opm.: betrekkelijk vnw., 3de naamval, mannelijk, enkelvoud.
-
voetnoot059
-
't op een betalen gaet: 't op betalen aankomt.
Vgl. WNT, gaan, 87, sub .
-
voetnoot060
-
tollen: belastingen.
Vgl. WNT, tol (II), 938-953.
Opm.: zie ook vers 034.
-
voetnoot060
-
int negende lidt: in de negende graad.
WNT, lid (I), 2022, sub 20, met dit citaat.
Opm.: Marcur bedoelt hiermee dat zo iemand in deze omstandigheid er nauwelijks blijk van geeft enige verwantschap te voelen met zijn land.
-
voetnoot060
- Het onderwerp bij bestaet is 't lant (vers 059).
-
voetnoot061
- Het ligt een beetje voor de hand - gelet op het voorkomen in de voorafgaande verzen van klassiek-historische figuren - in dit vers bij Een ander, wijf en schelden te denken aan Sokrates en zijn vrouw Xanthippe, die o.a. in de Moralia van Ploutarchos wordt voorgesteld als een kijvende helleveeg. Ook vers 062 zou heel goed betrekking kunnen hebben op Sokrates' reactie op het gedrag van zijn vrouw; de verzen 063-065, die eveneens verwijzen naar Een ander, verzetten zich echter tegen de opvatting dat met Een ander Sokrates bedoeld is: Sokrates stond juist bekend om zijn gelijkmoedigheid, zijn onverstoorbaarheid en zijn afkeer van primair, emotioneel reageren.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
061 van een [-vrouw]wijf: Voor Hooft had wijf blijkbaar al in 1607 een peioratieve klank.
Omdat vuilste en schelden erg dicht op elkaar zijn geschreven, is er geen woordeindespatie te zien.
063 vrees: De ‘r’ is duidelijker gemaakt, waardoor de eerste ‘e’ van dit woord vrijwel is verdwenen.
Ik twijfel over het interpunctieteken aan het verseinde; het is ook mogelijk dat er een puntkomma staat.
064 Boven de -en van buldren 'n flinke inktvlek.
067 [y+]at
-
voetnoot062
-
dwingt: bedwingt.
Vgl. WNT, dwingen, 3744, sub A,1.
-
voetnoot062
-
sonder 't minste te vergelden: zonder [ook] [maar] het minste [hiervan] te vergelden.
Opm.: met [hiervan] in de vertaling wordt bedoeld: van het schelden.
-
voetnoot063
-
Wt vrees van quaet gerucht is een bepaling bij denckt (063)
-
voetnoot063
-
quaet gerucht: slechte naam.
Vgl. WNT, gerucht, 1688-1689, sub b, α.
-
voetnoot064
-
t'hans: kort daarna.
Vgl. WNT, thans, 1756, sub 1.
-
voetnoot064
-
mengt: brengt in opschudding (in beweging).
Opm.: deze betekenis komt niet in het WNT (mengen, 527-530) voor; zij is echter wel af te leiden uit de betekenis die aldaar sub 4 genoemd wordt: slaags raken, zij het dat er daarbij sprake is van een reflexief gebruik van het werkwoord mengen.
-
voetnoot065
-
ijet: een beetje, enigszins.
Vgl. WNT, iets, 1382, sub 3.
-
voetnoot065
-
te verongelijcken: tekort te doen, onheus te bejegenen.
Vgl. WNT, verongelijken, 1711, sub 2 en 2,c.
-
voetnoot066
-
had (...) Coninckrijcken: [indien] [...] koninkrijken zou bezitten.
Opm.: de conditionele bijzin heeft - ook in hedendaags Nederlands - dikwijls de woordvolgorde van de hoofdzin.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 3.5.1, blz. 152-153.)
-
voetnoot066
-
vollick: volk.
Opm.: met notering van de svarabhaktivocaal, metri causa.
Opm.: de spellingvariant i voor de svarabhaktivocaal komt overeen met de Noordhollandse kleur ervan.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.2.1, blz. 73.)
-
voetnoot067
-
haer: hun.
Opm.: Hooft verwijst hier sylleptisch naar vollick. Zo'n verwijzing is bepaald geen uitzondering, eerder regel. (Vgl. H.M. Hermkens, ‘Het genus in het Hollands van de zeventiende eeuw’, in: Studies voor Damsteegt, Leiden, 1981, blz. 74-75.)
-
voetnoot067
-
nae wil: naar willekeur.
Opm.: nog niet in het WNT, maar de betekenis is af te leiden uit - vooral - de volgende drie verzen.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
067 [y+]at
068 He[nd+]drick: Heindrick klonk wellicht wat spottender.
069 Stoett heeft aan het einde van dit vers geen interpunctieteken. Het is ook mogelijk dat de komma die getranslittereerd is een onderdeeltje is van de beginhaal van de slot-n van schavotten (070).
-
voetnoot067
-
conde: zou kunnen.
Opm.: konnen behoort tot de zgn. praeterito-praesentia: onregelmatige werkwoorden die klinkerwisseling hebben in het praesens en een praeteritum als bij de zwakke werkwoorden (vgl. A. van Loey, middelned. spraakkunst, § 66, blz. 87).
Opm.: de infinitiefvorm connen is middelnederlands.
-
voetnoot067
-
rechten an: aanrichten, veroorzaken, uitvoeren.
Vgl. WNT, aanrichten, 279.
Opm.: de klinkerwisseling e - i is in het 17de-eeuws vrij gewoon (vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 67).
-
voetnoot068
-
Gelijck als: zoals.
Opm.: het woordje als moet hier beschouwd worden als correlatief van het voegwoord van vergelijking Gelijck, waardoor de gelijkstelling nog duidelijker wordt uitgedrukt.
Vgl. WNT, gelijk, 1176-1178.
-
voetnoot068
-
Heindrick: Hendrik.
Opm.: bedoeld wordt uiteraard koning Hendrik VIII (1509-1547), koning van Engeland, die zesmaal getrouwd was en twee van zijn vrouwen ter dood liet brengen.
-
voetnoot068
-
den Engelschen bulleman: de Engelse bullebak (boeman).
Vgl. WNT, bulleman (II), 1882, sub 2, met dit citaat.
Opm.: den en Engelschen met genus-n, resp. vóór klinker en b
-
voetnoot069-070
-
door minnelijck versotten // Beweecht: [omdat] [hij] door [de] dwaasheid [van] [het] verliefd-zijn bewogen [was].
Opm.: de in de vertaling gegeven betekenis van minnelijck komt niet voor in het WNT (minnelijk, 777-778 sub A, Bnw.). De context wijst echter in deze verzen duidelijk in deze richting.
Opm.: de komma aan het einde van vers 069 moet wellicht geïnterpreteerd worden als de beginhaal van de slot-n van schavotten in vers 070 (zie de manuscriptologische aantekeningen bij vers 069): Beweecht is immers - indien een verholen zijnde buiten beschouwing blijft - kern van de participiumconstructie door minnelijck versotten // Beweecht.
Vgl. WNT, verzotten, 2540, sub 2.
-
voetnoot070
-
t'hans: kort daarna.
Vgl. WNT, thans, 1756, sub 1.
-
voetnoot070
-
onthalsen: onthoofden.
Vgl. WNT, onthalzen, 1861.
-
voetnoot071
-
Sulck eenen: zo iemand.
Opm.: eenen: onbep. vnw.; Zuidnederlandse vorm met genus-n als subject.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 2.10.2, blz. 114-115.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
073 Di[*n*+]
-
voetnoot071
-
sijn gemeen geslacht: zijn geslacht in het algemeen.
Vgl. WNT, gemeen, 1361, sub I,A, 2.
-
voetnoot072
-
Die: die.
Opm.: Die is hier object.
Er is in dit vers sprake van een syntaktische homonymie: Die kan subject of object zijn; hetzelfde geldt voor elck. Voor de verantwoording van de keuze: zie de volgende aantekening bij int besonder.
-
voetnoot072
-
int besonder: afzonderlijk, apart [beschouwd].
Vgl. WNT, bijzonder, 2681, sub II,3.
Opm.: int besonder is hier mijns inziens een bepaling bij Die: de tegenstelling gemeen - int besonder functioneert anders nauwelijks: Sulck eenen (071) pronkt op zijn gemeen geslacht, terwijl hijzelf - los van zijn roemrijk voorgeslacht - door iedereen geminacht of verafschuwd wordt. Bovendien gaat het in de directe context niet over elck, maar over figuren als Heindrick van Engeland: op grond van de gedragingen die in de verzen 069 en 070 genoemd worden, moet hij door iedereen wel als sot of als duivel gekwalificeerd worden.
Opm.: besonder: vormvariant met gereduceerde vocaal van bijzonder
(vgl. Weijnen, a.w., § 36, blz. 32).
-
voetnoot072
-
elck: iedereen.
Vgl. WNT, elk, 4076, sub 1,a.
Opm.: elck is hier subject.
-
voetnoot072
-
of sot of duivel acht: óf [als] dwaas óf [als]['n] duivel beschouwt.
Opm.: het is natuurlijk ook mogelijk sot hier te beschouwen als een zelfstandig naamwoord, maar nodig is het niet: nevenschikking tussen ongelijkwaardige taalelementen komt in het zeventiende-eeuws zeer courant voor.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 5.3., blz. 164-165.)
-
voetnoot073
-
Die: [zij] die.
Opm.: blijkens de persoonsvormen behoorden en Doen (074): meervoud.
-
voetnoot073
-
ouderdoom: [gevorderde] leeftijd.
Vgl. WNT, ouderdom, 1552, sub 1.
Opm.: ouderdoom met rekking van o vóór m.
(Vgl. ook: II, o.a. vss. 058, 073 en 104.)
-
voetnoot074
-
dit: dit.
Opm.: dit verwijst naar de gedragingen die besproken zijn in de verzen 031-072.
-
voetnoot074
-
onbedachte: onnadenkende, onbezonnen.
Vgl. WNT, onbedacht, 926-927, sub 1 en 2.
-
voetnoot075
-
De jeuchde: de jeugd.
Opm.: in auslaut wordt meestal ch geschreven (Vgl. Hermkens, a.w., § 1.4.4, blz. 61); jeuchde met paragoge van e, waarschijnlijk vanwege het metrum; jeuchde: gezien afleidingen als jeugdig heeft dit woord een ‘onderliggende’ d.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
077 Hij [-s*....*]*...*[-*.....*] smeeckt hij lonckt hij looft [-hij *wee*t]en soeckt met duisent kunsjens Onder smeeckt een haal die aangeeft dat dit woord achter Hij gelezen moet worden.
Stoett heeft achter ‘lonckt’ en ‘looft’ een komma; aan het verseinde echter niet.
-
voetnoot075
-
vant wispeltuiren: [van] [het] wispelturig (onbestendig) [zijn].
Opm.: in hedendaags Nederlands vervalt in geval van zelfnoemfunctie meestal het lidwoord.
Opm.: Vóór r komt in plaats van uu de spellingvariant ui, uj of uy voor.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.4.4, blz. 64.)
-
voetnoot076
-
Antinous: Antinoos.
Opm.: de meest bandeloze van de vrijers van Penelope. De eerste pijl die Odysseus na thuiskomst afschiet, doodt hem (vgl. Pauly, s.v. Antinoos).
-
voetnoot076
-
quijnt: heeft [liefdes]verdriet.
Vgl. WNT, kwijnen, 783, sub 2,a.
-
voetnoot076
-
queelt: zeurt, lamenteert.
Vgl. WNT, kweelen, 743, sub 4.
-
voetnoot077
-
smeeckt: vleit.
Vgl. WNT, smeeken, 2084-2085, sub A,1.
-
voetnoot077
-
lonckt: lonkt.
WNT, lonken, 2686, sub 1, met dit citaat.
-
voetnoot077
-
looft: belooft.
Vgl. WNT, loven, 3104, sub 5.
Opm.: natuurlijk is het ook mogelijk dat Hooft hier prijst bedoelt; de context (o.a. gunsjens in 078) geeft mij een lichte voorkeur voor belooft.
-
voetnoot077
-
kunsjens: fratsen, malligheden.
Vgl. WNT, kunst, 557-558, sub 5,a en 5,b,β.
Opm.: kunsjens met volledige assimilatie van t.
-
voetnoot078
-
van sijn lief: van [de] door hem beminde.
Opm.: van sijn lief: deze woordgroep heeft dezelfde functie als een genitivus subiectivus.
-
voetnoot078
-
cleene: kleine, geringe.
Opm.: Vlaamse vormvariant voor ei, die ook geregeld bij Hollandse auteurs voorkomt, vooral bij Hooft (vgl. II, 038 en 071, en III, 032 en 049, en IV, 061).
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 67-68.)
-
voetnoot078
-
gunsjens: blijken van genegenheid.
Vgl. WNT, gunst, 1290, sub B,1.
Opm.: zie ook vers 082.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
083 [*j*+]
-
voetnoot079
-
zoo: indien, als.
Opm.: deze plaats is de enige in de eerste drie tafelspelen waar de initiale s als z wordt gespeld; alle andere plaatsen treffen we aan in Paris Oordeel.
-
voetnoot079
-
sij: zij.
Opm.: verwijst naar sijn lief (078): Penelope.
-
voetnoot079
-
te geval: ter wille.
Vgl. WNT, geval, 1900, sub B,3.
-
voetnoot080
-
heusheit: toegeeflijkheid, goedgunstigheid.
Opm.: deze betekenis komt in het WNT bij Heuschheid niet voor; zij kan echter wel afgeleid worden uit de betekenis die aldaar sub 2 genoemd wordt: blijk van vriendelijke gezindheid.
Opm.: de behandeling van dit lemma in het WNT is nogal karig (zie ook mijn tweede opmerking bij II, 0.2).
-
voetnoot080
-
hem de walge steken sal: hij zal walgen.
Vgl. WNT, walg, 738, sub 1.
Opm.: walge is hier subject.
-
voetnoot081
-
geviert: het hof gemaakt.
Vgl. WNT, vieren (I), 352, sub c.
-
voetnoot081
-
aengebeden: aanbeden.
Vgl. WNT, aanbidden, 69-70, sub 3, en Suppl., 26.
Opm.: sterk werkwoord van de Vde klasse. Het WNT onderscheidt een scheidbaar samengesteld aanbidden met de klemtoon op aan, en een onscheidbaar samengesteld aanbidden met de klemtoon op bid. Het voltooide deelwoord van het scheidbaar samengestelde werkwoord is áángebeden, dat van het onscheidbaar samengestelde werkwoord: aanbéden. In het hedendaagse Nederlands bestaat alleen nog het onscheidbaar samengestelde aanbídden.
-
voetnoot082
-
kiest: verkies, kies [ervoor], verlang.
Vgl. WNT, kiezen, 2846-2847, sub III, A en B.
-
voetnoot082
-
v jonsten: uw blijken van genegenheid.
Vgl. WNT, gunst, 1290, sub B,1.
Opm.: zie ook vers 078.
Opm.: blijkens de verzen 078 en 082 gebruikt Hooft gunst en jonst door elkaar. Het WNT geeft aan (t.a.p.) dat in de spreektaal in de 17de eeuw beide woorden gescheiden waren: gunst kwam voor in Noordelijke dialekten, jonst in Zuidelijke.
-
voetnoot082
-
te besteden: te schenken.
Vgl. WNT, besteden, 2115-2116.
-
voetnoot083
-
die Jonst het harte treckt: [bij] wie liefde het hart meesleept.
Vgl. WNT, trekken, 2519-2520, sub 41.
Vgl. WNT, hart (I), 22-23, sub C,1.
Opm.: die: belanghebbend voorwerp.
Opm.: die: het ontbreken van de casus-n in de derde naamval mannelijk is voor het zeventiende-eeuws heel gewoon.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 2.9.1, blz. 110.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
083 [*j*+]
084 het┆geen
086 jck┆waerschouw
087 en dat ghij [-'t niet]het verhangt
-
voetnoot084
-
vloeckt: verfoei, verwens.
WNT, vloeken, 2271, sub c, met dit citaat.
-
voetnoot084
-
gecklijck: op dwaze wijze.
Opm.: niet in WNT.
-
voetnoot084
-
zoeckt: begeert.
Opm.: zie ook vers 077.
Opm.: zoeckt met initiale z, evenals in vers 024; alle andere plaatsen in dit stuk beginnen met s (vgl. de concordantie).
-
voetnoot085
-
soo seer: zozeer.
Opm.: bepalingaankondigend demonstrativum.
(Vgl. Van den Toorn, Nederlandse Grammatica, § 5.7.3, blz. 222-223.)
-
voetnoot085
-
sijt (...) verlegen: belast (bezwaard) zijn [...]
Vgl. WNT, verlegen, 770, sub 3,b,α.
-
voetnoot086
-
waerschouw (...) daertegen: raad [...] aan.
Vgl. WNT, waarschuwen, 392, sub 2.
Opm.: waerschouw is een vormvariant van waerschuw. (Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 72.)
Opm.: de vertaling raad [...] aan heeft als consequentie dat het zeventiende-eeuwse voornaamwoordelijke bijwoord daertegen onvertaald blijft.
-
voetnoot087
-
Te sien: uit te kijken, op te passen.
Vgl. Van Sterkenburg, Een glossarium van zeventiende-eeuws Nederlands, s.v. zien.
-
voetnoot087
-
't: het.
Opm.: verwijst naar hart in vers 085.
-
voetnoot087
-
verhangt: vasthecht, hangt.
Vgl. WNT, verhangen, 2385-2386, sub 1 en 2.
-
voetnoot088
-
geveinst of bitter: huichelachtig of pijnlijk (grievend).
Vgl. WNT, bitter, 2748, sub B,1.
Opm.: geveinst en bitter zijn hier beide adiectieven in postpositie.
-
voetnoot088
- Het woord en vormt samen met geen de ontkenning.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
090 [-*E*n]Daer 't
Dat er waarschijnlijk En gestaan heeft, geeft de schuine haa aan die aansluit op de linkerpoot van de ‘n’.
Deze schuine haal is een element van de kapitale ‘E’ (cfr. E vs. 079).
093 [-meer]bet
-
voetnoot089
-
werd: wordt.
Opm.: sterk werkwoord van de IIIe klasse. De gewone vorm in de o.t.t. is wert, werd of werdt.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 2.12.2.5, blz. 135.)
-
voetnoot089
-
gestooft: gekoesterd.
Vgl. WNT, stoven (I), 2037, sub b.
-
voetnoot089
-
in sachte weerliefds handen: in [de] zachte handen van [de] wederliefde.
Opm.: weerliefds is geflecteerd volgens de voorstellen van Spieghels Twe-spraack: mannelijke vorm (met -s) bij een vrouwelijk woord; bij een vooropgeplaatste genitief is deze flexie zelfs de gebruikelijke. (Vgl. Hermkens, a.w., § 2.1.1, blz. 77.)
-
voetnoot090
-
in statige Trouws onbrekelijcke banden: in [de] onverbrekelijke banden van onwankelbare trouw.
Vgl. WNT, stadig, 433, sub b.
Vgl. WNT, onbrekelijk, 1169, sub 2.
Opm.: statige vertoont hier uitgespaarde flexie; Trouws heeft weer (zie hierboven) de mannelijke vorm met -s.
-
voetnoot091
-
ijver eindeloos: nooit ophoudende liefde.
Vgl. WNT, ijver, 1422-1423, sub 1.
-
voetnoot091
-
worde: zal worden.
Opm.: derde persoon enkelvoud coniunctivus o.t.t. (vgl. stincke' in vers 092).
Opm.: de vorm met o in de eerste categorie van dit sterke werkwoord is in het 17de-eeuws nog relatief zeldzaam.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 2.12.2.5, blz. 135.)
-
voetnoot092
-
ten derden daech: op de derde dag.
Opm.: met een lange aa die te verklaren is uit een oorspronkelije 3de naamval: ten derden daghe.
-
voetnoot092
-
stincke': zal [gaan] vervelen.
WNT, stinken, 1731, sub 2, met dit citaat.
Opm.: ook het WNT haalt - evenals Stoett - hier Sartorius aan (Adag. III, 9, 55). Stoett vermeldt bovendien Publius Servilius' Sententiae, blz. 147.
Opm.: stincke': derde persoon enkelv. coniunct. o.t.t.
Opm.: de apostrof in stincke' is een verbindingsteken.
-
voetnoot093
-
Aglauros: Aglauros.
Opm.: dochter van Kekrops en Aglauros (ook wel: Agraulos).
Ovidius (Met., 2, 708 e.v.) vertelt hoe Aglauros vanwege haar jaloezie op haar door Hermes beminde zuster Herse in een steen veranderd werd. (Vgl. Pauly, s.v. Aglauros (2).)
-
voetnoot093
-
spijt het: ergert het, verbittert het.
Vgl. WNT, spijten, 2800, sub 1.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
093 [-meer]bet
094 Een inktvlek boven de ‘ a’ van gaen.
097 Stoett heeft aan het einde van dit vers geen komma. Het zou kunnen zijn dat de komma doorgestreept is, al lijkt het teken dat er nu staat toch wel erg veel op de evidente komma aan het versinde van 098.
099 Stoett heeft aan het einde van het vers een punt.
100 [-L/liefde] Sij soeckt de [-vriendschap] liefde niet Liefde is eerst in de kantlijn toegevoegd als open variant van het onderstreepte vriendschap. Daarna is het woord in de kantlijn doorgestreept, en is vriendschap boven de regel gecorrigeerd tot liefde. Beide doorhalingen in dit vers zijn zowel onderstreept als dóórgestreept.
101 [-Of isse[-*..*] met een]Wel een verliefde vlaech [-verlieft t' eenige]Heeft Merope bij tijen, De plaats tussen de asterisken is waarschijnlijk een Sofort korrektur.
-
voetnoot094
-
sulcke: deze.
Opm.: aanwijzend voornaamwoord, verwijst naar ijemant (waarmee hier Herse bedoeld wordt).
-
voetnoot095
-
inden schijn: tot gespeeld, onecht gedrag.
Vgl. WNT, schijn (I), 613, sub 7, a.
Opm.: vgl. 097-099.
-
voetnoot096
-
arger: slechter.
Opm.: bij Hollandse auteurs komt in plaats van de korte e geregeld korte a voor vóór r (+ consonant).
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 67.)
-
voetnoot097
-
manierlijck: welgemanierd.
WNT, manierlijk, 205, sub 1, met dit citaat.
-
voetnoot097
-
aenminnich: aanminnig, innemend, beminnelijk.
-
voetnoot098
-
Van wesen en gelaet: wat betreft gelaat en voorkomen.
Vgl. WNT, gelaat, 1026, sub I,1,a en I,2.
Vgl. Heersche, Hermkens, Woordenschat, s.v. wezen.
-
voetnoot098
-
gὁὁns: gemelijk, stuurs.
WNT, goonsch, 417-418, sub a, met dit citaat.
-
voetnoot098
-
vinnich: boosaardig, gemeen.
Vgl. WNT, vinnig, 879, sub A,I,2.
-
voetnoot099
-
Eens selfden vrijers: van dezelfde minnaar.
-
voetnoot100
-
nots gewin: [het] voordeel (plezier) van het genot.
Vgl. WNT, not (II), 2172, sub 1, waar opgemerkt wordt dat not reeds in de 17de eeuw weinig meer voorkwam; alleen Spieghel en Hooft gebruiken het herhaaldelijk.
-
voetnoot101
-
vlaech: bui.
WNT, vlaag (I), 1306, sub 10,a,β, met dit citaat.
-
voetnoot101
- De hoofdletter bij Heeft is veroorzaakt door de correcties in dit vers. Zie de manuscriptologische aantekeningen.
-
voetnoot101
-
Merope: Merope.
Opm.: een van de Pleiaden, de zeven dochters van Atlas; echtgenote van Sisyphos. Een van haar zusters was Elektra (zie vers 109 e.v.).
Het feit dat een van de zeven sterren in het sterrenbeeld der Pleiaden met het blote oog nauwelijks waarneembaar is, legde men o.a. uit als gevolg van de schroom van Merope zich in het gezelschap van haar zusters te wagen: zij werd immers als enige slechts door een sterveling bemind (nl. Sisyphos, zie vers 112). (Vgl. H. Hunger, Lexikon der griechischen und römischen Mythologie, Hamburg, 1983.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
101 [-Of isse[-*..*] met een]Wel een verliefde vlaech [-verlieft t' eenige]Heeft Merope bij tijen, De plaats tussen de asterisken is waarschijnlijk een Sofort korrektur.
102 [-Soo lust het haer nochtans]Maer haer lust niettemin Soo: De kapitale ‘S’ is slechts met moeite herkenbaar omdat zij verbonden is met de beginkrul van de erboven geschreven majuskel ‘M’.
104 ijemant begint met een y met puntjes.
104 haerent┆wil
105 En bidt hij [-dat s']haer int laest sijn knagend lee[t+]t [-wil]te stillen,
106 S[*oo*+] seijt[-*se'*]
107 om: Over de ‘ m’ een inktvlek.
-
voetnoot101
-
bij tijen: op verschillende tijdstippen.
WNT, tijd, 42, sub 8, met dit citaat.
Opm.: tijen: uitval van intervocalische -d-.
-
voetnoot102
-
haer vrijer: haar minnaar.
Opm.: bedoeld wordt Sisyphos.
-
voetnoot103
-
Gelijck al waer sij: alsof zij zou zijn.
Opm.: waer: derde persoon enkelvoud coniunctivus o.v.t.
-
voetnoot103
-
opt hoochste: ten zeerste, in de hoogste [mate].
-
voetnoot103
-
daer (...) mee: daardoor.
Opm.: daer (...) mee wijst vooruit, naar de inhoud van 104.
-
voetnoot104
-
vleesch en bloedt: vlees en bloed.
Opm.: bedoeld wordt uiteraard zijn lichaam.
Vgl. WNT, vleesch, I,4,b,α en I,6,d.
-
voetnoot105
- Dit vers bevat een temporele bijzin met een vóór-pv bidt: En [wanneer] hij haar [...] smeekt ...
-
voetnoot105
-
int laest: op 't eind, uiteindelijk.
Vgl. WNT, laatst, 868, sub B,IV.
Opm.: laest met volledige assimilatie van t.
-
voetnoot105
-
sijn knagend leedt: zijn voortdurend [en] bijtend leed.
WNT, knagen, 4479, sub 2 ˙, met dit citaat.
-
voetnoot105
-
te stillen: te verzachten.
WNT, stillen, 1703, sub c, met dit citaat.
-
voetnoot106
-
Sij seijt: [dan] zegt zij.
Opm.: derde pers. enkelvoud o.t.t. van segghen.
(Vgl. Weijnen, a.w., § 44, blz. 42).
Opm.: zie ook bij vers 048.
-
voetnoot106
-
hebdij mij lief: [als] u mij lief hebt.
Opm.: conditionele bijzin met vóór-pv.
Opm.: hebdij < hebt-ghy waarbij de t assimilatie van stem vóór klinker ondergaan heeft (zie ook vers 199).
-
voetnoot106
-
om mijnent willen: ter wille van mij, om mij.
Opm.: < mnl. om minen(t)wil(le) met epenthesis van t.
Opm.: zie ook vers 104: om haerentwil, en vers 107: om sijnent wil.
-
voetnoot107
-
datse': dat zij.
Opm.: de apostrof in datse' is een verbindingsteken.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
107 om: Over de ‘ m’ een inktvlek.
108 al [-te]soo woest
De puntkomma aan het einde van dit vers is veranderd in een komma.
109 Als [-noch een]noch een
110 [*v*+]ieflijck
111 [-haer]hen
111 wijdt ┆ verschelend
Stoett heeft aan het einde van dit vers een dubbelpunt.
112 S[y+]sÿphus
-
voetnoot107
-
hem lievende': [omdat] [zij] hem bemint.
Opm.: coniuncte participiumconstructie die aansluit als een bepaling bij -se' (107).
Opm.: de apostrof in lievende' is een verbindingsteken, dat mede aangeeft dat de h van helpen niet of nauwelijks geaspireerd werd uitgesproken.
-
voetnoot107
-
moest: zou moeten.
Opm.: derde persoon enkelvoud coniunctivus o.v.t.
-
voetnoot108
-
in haer gedacht: in haar geest.
Vgl. WNT, gedacht, 554-555, en gedachte, 561-562, sub b, 1.
Opm.: wellicht heeft Hooft hier het normale gedachte(n) vermeden uit metrische en euphonische overwegingen: gedachte(n) te.
-
voetnoot108
-
al soo woest // Als: net zo ver als.
Opm.: woest komt nog niet in het WNT voor. De vertaling lijkt mij echter voor de hand te liggen door de combinatie met soecken. (108).
Vgl. Mnd. Wb., woeste, 2749, sub 4.
-
voetnoot108-109
- Marcur bedoelt hier: dat is in haar geest net zo ver te zoeken als ook [het idee] een evenbeeld [te willen zijn] van haar voortreffelijke zuster Elektra.
-
voetnoot109
-
weergae: kopie, evenbeeld.
Vgl. Mnd. Wb., wedergade, 1916, sub 1.
-
voetnoot109
-
Electra: Elektra.
Opm.: een van de zeven Pleiaden; dochter van Atlas en Pleione; zuster van Merope; uit haar vrijage met Zeus worden geboren Jason en Dardanos (vgl. Pauly, s.v. Elektra (3)).
-
voetnoot109
-
haer brave suster: haar flinke (voortreffelijke) zuster.
Opm.: haer (...) suster is een bijstelling bij Electra.
Vgl. WNT, braaf (II), 935-937, sub I,c,2.
-
voetnoot110
-
int gemoedt: innerlijk.
Vgl. WNT, gemoed, 1431.
-
voetnoot110
-
geruster: kalmer, vreedzamer.
Vgl. WNT, gerust, 1697-1698, sub B,1 en B,2,b.
-
voetnoot111
-
een wijdt verschelend lot: een zeer verschillend lot.
Vgl. WNT, verschelend, 2246.
-
voetnoot112
-
Sij: zij.
Opm.: verwijst naar Merope (vers 101).
-
voetnoot112
-
Sisÿphus: Sisyphos.
Opm.: echtgenoot van Merope; vooral bekend doordat hij er in slaagde de dood tijdelijk te bedriegen. Als Hermes hem uiteindelijk toch naar de Hades voert, wacht hem daar het bekende rotsblok. (Vgl. o.a. Ovidius, Met., 4, 460.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
112 S[y+]sÿphus
-
voetnoot112
-
met een godt: met een god.
Opm.: nl. met Zeus; zie de opm. bij Electra in vers 109.
-
voetnoot113
-
Prÿams vervrouwde zoon: [de] verwekelijkte (onmannelijke) (verwijfde) zoon van Priamus.
Opm.: bedoeld wordt natuurlijk Alexandros, oftewel Paris.
Opm.: de Trojanen (en in het bijzonder Paris, maar ook wel Aeneas) worden in de klassieke litteratuur welhaast spreekwoordelijk decadent genoemd: vgl. o.a. Homeros, Ilias, 3, 39-57 en 392-394; 11, 385; 13, 669 e.v.; Statius, Achilleis, 2, 78: Phryga semivirum (= Paris); maar vooral in Vergilius' Aeneis: o.a. in 4, 215: een tweede Paris (= Aeneas) met zijn verwijfd gevolg; in 9, 615-620: Gij (= Trojanen) draagt kleren, bestikt met saffraan en glanzend purper, nietsdoen streelt uw hart, gij vindt in de dans behagen. Lange mouwen draagt uw kleed, keelbanden sieren uw muts. Eigenlijk Trojaanse vrouwen, geen Trojanen! Gaat over Dindyma's bergkam, waar de fluit met dubbele toon u in de gewende oren klinkt. U lokt de tamboerijn en de Phrygische bukshouten fluit van de Idaeïsche moeder; laat wapens over aan mannen en wijkt voor het zwaard; en in 12, 99. (Vert. M.A. Schwarz, Haarlem, 1969.)
Opm.: het WNT geeft bij het lemma vervrouwen (I) (1651, sub 2) dit citaat in de betekenis: door een vrouw beheerst. Deze betekenis lijkt mij echter - rekening houdend met de connotaties van vervrouwde in de klassieke litteratuur - hier te weinig specifiek.
Opm.: Priamos: laatste koning van Troje, gehuwd met o.a. Hekabe; vader van 50 zonen (onder wie Hektor en Paris) en 50 dochters (o.a. Kassandra en Polyxena). Bij de verovering van de stad wordt hij gedood.
-
voetnoot113
-
boven maet: overmatig, geen maat kennende.
Vgl. WNT, bovenmate, 893-894 en bovenmatig, 894, sub II.
Opm.: de gewone vorm boven mate zal wel vanwege het metrum vermeden zijn.
Opm.: boven maet is hier naamwoordelijk deel van het gezegde.
-
voetnoot113
-
in beiden: in beide [opzichten].
Opm.: beiden wijst vooruit naar Goedt [vrouws enerzijds en naar quaet vrouws anderzijds.
Opm.: in beiden vormt (samen met Goedt en quaet vrouws in vs. 114) een bepaling bij boven maet (113).
-
voetnoot114
-
Goedt en quaet vrouws: de vrouw goed [gezind] èn slecht [gezind].
WNT, vrouw (Afl.), 1007-1008: verzot op vrouwen, vrouwziek. Met dit citaat. Opm.: vrouws: tweede naamval enkelv.: buiging volgens Spieghels Twe-spraack.
Vgl. ook WNT, goed (I), 301, voor goed vrouws.
Opm.: Goedt en quaet vrouws is een bijstelling bij beiden.
Opm.: Paris' goede gezindheid ten opzichte van de vrouw in kwestie (= Helena) wordt verhaald in de verzen 116-118; zijn slechte gezindheid ten opzichte van een andere vrouw (= Oenone) blijkt uit vers 114b en 115.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
117 Grieck
119 [-En om]Door
dee[*s*+]
Stoett heeft aan het einde van dit vers een punt.
Wellicht is het bovenste puntje van de aan het einde van dit vers genoteerde dubbelpunt ‘loos’: het staat iets verder naar links dan het onderste en heeft een enigszins andere vorm.
-
voetnoot114
-
een vrouw: een vrouw.
Opm.: Paris was eerst getrouwd met Oenone, een waternimf, dochter van de riviergod Kebren. Ze belooft hem, mocht hij in de oorlog gewond raken, te genezen. Uit jaloezie weigert ze dat echter. Als ze tot rede komt en Paris alsnog te hulp wil snellen, is het te laat.
(Vgl. Pauly, s.v. Oinone, en Ovid., Her., 5.)
-
voetnoot115
-
schendt: ontwijdt.
Vgl. WNT, schenden, 424, sub 8.
-
voetnoot116
-
te raken aen: te verkrijgen, te winnen.
Vgl. WNT, raken (I), 203, sub B, 4.
-
voetnoot116
-
een trouweloose vrouw: een ontrouwe vrouw.
WNT, trouweloos, 3471, sub 4, met dit citaat.
Opm.: bedoeld wordt uiteraard Helena.
-
voetnoot117
-
Griecken: Griekenland.
Vgl. WNT, Griek (I), 689-690, sub 1.
Opm.: Griecken is hier onderwerp.
Opm.: zie ook IV, 255.
-
voetnoot117
-
waerdich (...) de pijn om te beletten: de moeite waard om te verhinderen.
Vgl. WNT, waardig, 244, sub 3,a,α.
Vgl. WNT, pijn (II), 1653-1654, sub 7,a, met dit citaat.
Vgl. WNT, beletten, 1713-1714.
Opm.: waerdich (...) beletten is hier een bep. van gesteldheid.
Opm.: de ronde haken rond dit vers geven aan dat we hier te maken hebben met een parenthese.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.1.7, blz. 43-44.)
-
voetnoot118
-
in roock en vlamme: in vuur en vlam.
Opm.: omdat Paris immers door zijn handelwijze (zie Paris Oordeel) de strijd om Troje heeft laten ontbranden.
-
voetnoot119
-
wort: wordt.
Opm.: fonetische spelling (zie ook vers 193). De analoge spelling in de o.t.t. (wordt) treffen we in de tafelspelen alleen in Paris Oordeel aan (zie IV, o.a. 022, 108, 114, 149).
-
voetnoot119
-
soo menigh man: menig man.
Opm.: Soo heeft hier een versterkende functie.
-
voetnoot119
- De dubbelpunt aan het einde van dit vers heeft de functie van onze puntkomma.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.1.2, blz. 18-20.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
119 [-En om]Door
dee[*s*+]
Stoett heeft aan het einde van dit vers een punt.
Wellicht is het bovenste puntje van de aan het einde van dit vers genoteerde dubbelpunt ‘loos’: het staat iets verder naar links dan het onderste en heeft een enigszins andere vorm.
123 neus┆dwang
125 Stoett heeft aan het einde van dit vers geen interpunctieteken.
126 't: het lijkt erop dat Hooft twee verschillende vormen van de apostrof hanteerde: ‘bij enclise, en’ bij proclise. Ik heb dat niet systematisch onderzocht.
-
voetnoot120
-
Der vorsten narrerij: [de] dwaasheid van de vorsten.
Vgl. WNT, narren (I), 1561, sub Afl., met dit citaat.
Opm.: Der vorsten narrerij is hier object.
-
voetnoot120
-
d' arme gemeent: het arme volk.
Opm.: d' arme gemeent is hier subject.
-
voetnoot120
-
ontgelt: [moet] boeten, [moet] ontgelden.
Vgl. WNT, ontgelden, 1847-1848, sub 3.
Opm.: Stoett tekent bij dit vers aan: Vgl. Horatius, 1,2,14: quidquid delirant reges, plectuntur Achivi.
-
voetnoot121
-
sijn begeerlijckheden: zijn begeerten.
Vgl. WNT, begeerlijkheid, 1371-1372, sub A,1.
-
voetnoot122-124
- Deze verzen vormen een nadere bepaling van sijne begeerlijckheden (121).
-
voetnoot122
-
den breidel: de breidel, de teugel.
Vgl. WNT, breidel, 1208-1209, sub 2,a.
-
voetnoot123
-
neusdwang: neusknijper, praam.
WNT, neusdwang, 1900, sub Samenst. 2., met dit citaat.
-
voetnoot124
-
gemeenelijck: gewoonlijk, doorgaans.
Vgl. WNT, gemeenlijk, 1380.
-
voetnoot125
-
Wat noot wast: welke nood was er, wat zou het hinderen.
Vgl. WNT, nood, 2072.
-
voetnoot125
-
quelden sij (...) gecken: [als] zij [...] dwazen zouden kwellen.
Opm.: sij verwijst naar sotheit en begeerlijckheden (121).
-
voetnoot126
-
dat: als.
Opm.: dat is hier vervangend onderschikkend voegwoord voor het in de conditionele bijzin (quelden sij (...) gecken (125)) veronderstelde voegwoord als.
Vgl. WNT, dat (II), 2306, sub 6.
(Vgl. Weijnen, a.w., § 108, blz. 108.)
-
voetnoot126
-
den hemel: de hemel.
Opm.: den: met genus-n vóór h.
Opm.: met den hemel wordt hier natuurlijk de Olympus bedoeld.
-
voetnoot126
-
't: het.
Opm.: verwijst sylleptisch naar de sotheit (...) begeerlijckheden (vers 121) of naar de inhoud van 121-124.
-
voetnoot126
-
hem: zich.
Opm.: de objectsvorm van de 3de persoon enkelvoud vervult in het zeventiende-eeuws ook de functie van reflexivum.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 2.4, blz. 94-95.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
126 't: het lijkt erop dat Hooft twee verschillende vormen van de apostrof hanteerde: ’bij enclise, en’ bij proclise. Ik heb dat niet systematisch onderzocht.
127 Het vraagteken is, blijkens de spatie, later op de regel toegevoegd.
128 -ijder]ellick
-
voetnoot126
-
aen (...) wilde trecken: ermee wilde inlaten.
Vgl. WNT, aantrekken, 415, II,1 en Suppl., 177, sub 4.
-
voetnoot127
-
Maer hoe: wat?
Opm.: Maar hoe is een interjectie.
Vgl. WNT, hoe, 781, sub 6.
-
voetnoot127
-
haer ijver: hun onstuimigheid, drift, opwinding.
Vgl. WNT, ijver, 1423, sub 2.
-
voetnoot128
-
D' een dees, dien d' ander: de ene (...) deze, de andere (...) die.
Opm.: in het zeventiende-eeuws zijn de zinsdelen chiastisch ten opzichte van elkaar gerangschikt: subject - object - object - subject.
-
voetnoot128
-
draecht: steunt, kiest partij [voor].
WNT, dragen (II), sub 14, met dit citaat.
-
voetnoot128
-
ellick: ieder, iedereen.
Opm.: bedoeld wordt: ieder van de goden.
Opm.: de spellingvariant i voor de svarabhaktivocaal is in overeenstemming met de Noordhollandse kleur van de toonloze klinker. (Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.2.1, blz. 73.)
Opm.: notering met i vanwege het metrum.
-
voetnoot129
-
sijn hantwerck: zijn voortbrengsel, zijn maaksel, zijn schepping.
WNT, handwerk, 2032, sub II,A, met dit citaat.
Opm.: volgens de mythe (vgl. o.a. Hunger, a.w., s.v. Troia) bouwde Apollo samen met Poseidon de enorme muren van Troje. In de oorlog tegen de Grieken staat Apollo dan ook aan de kant van Trojanen: hij neemt Paris en Aeneas in bescherming en laat Paris Achilleus dodelijk treffen met een door hem gestuurde pijl.
(Vgl.: Moormann, Van Achilleus tot Zeus, s.v. Apollo).
-
voetnoot129
-
Troijaes muiren: [de] muren van Troje.
Opm.: Troijaes muiren is een bijstelling bij sijn hantwerck.
Opm.: vóór r komt in het zeventiende-eeuws nog geregeld de spellingvariant met ui, uj of uy voor.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.4.4, blz. 64.)
-
voetnoot129
-
stutten: steunen.
Vgl. WNT, stutten, 400, sub 2.
-
voetnoot130
-
Juno: Juno.
Opm.: de wrok van Juno jegens de Trojanen vond zijn oorzaak in het oordeel van de Trojaan Paris, die niet haar of Minerva, maar Venus had aangewezen als de schoonste van de godinnen. (Zie Paris Oordeel.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
131 Stoett heeft achter Venus een dubbelpunt.
132 [*.*+]ven
133 Het interpunctieteken aan het einde van het vers is zeer onduidelijk. Ik volg hier Stoett.
134 Stoett heeft aan het einde van dit vers een komma.
135 Sij[-*.*]
[-in ander]maer inde
-
voetnoot131
-
Troijaens: Trojaans.
Opm.: uiteraard wordt slechts bedoeld dat Venus aan de Trojaanse kant stond.
-
voetnoot131
-
den Godt der watren bol: de god van de onstuimige wateren.
Opm.: bol is hier een adiectief in postpositie.
De betekenis onstuimig wordt niet genoemd in het WNT (bol (VI), 294), maar kan wel afgeleid worden uit de betekenis die daar sub 2 gegeven wordt.
Opm.: met den Godt (...) bol wordt Poseidon (oftewel Neptunus) bedoeld die samen met Apollo weliswaar de enorme stadsmuren van Troje had gebouwd, maar toch de kant van de Grieken had gekozen, omdat koning Laomedon (de eerste koning van Troje) hem het overeengekomen loon weigerde te betalen. Slechts de Trojaan Aeneas werd door Poseidon in bescherming genomen. (Vgl. Moormann, Van Achilleus, s.v. Poseidon.)
-
voetnoot132
-
Juppijn alleene: alleen Jupiter.
Opm.: Juppijn alleene is hier subject.
-
voetnoot132
-
meet een ijder even vol: beoordeelt iedereen gelijkwaardig.
Vgl. WNT, meten, 627, sub i.
Opm.: een ijder is hier object.
-
voetnoot133
-
heffen: verheffen.
Vgl. WNT, heffen (I), 427, sub 3.
-
voetnoot134
-
nemmermeer: nooit, volstrekt niet.
Vgl. WNT, nimmermeer, 2020, sub 4 en 5.
Opm.: in plaats van i wordt dikwijls e aangetroffen.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 68.)
-
voetnoot135
-
Sij: zij.
Opm.: verwijst naar Jupiters wijsheit, goetheit en zijn macht.
-
voetnoot135
-
al: alle.
Opm.: onbepaald voornaamwoord, verwijst naar Jupiters wijsheit, goetheit en zijn macht.
-
voetnoot135-136
-
gaet // T' een boven t' ander: gaat het ene vóór het andere, gaat het ene het andere te boven.
Opm.: met T' een en t' ander worden niet zozeer de deugden van de schepsels bedoeld als wel hun begeerten, driften en ondeugden.
Opm.: de apostrofs achter T' en t' zijn ligaturen, die aangeven dat de letter één geheel vormt met de volgende syllabe.
-
voetnoot136
-
al: alle.
Opm.: onbepaald voornaamwoord, verwijst naar T' een en t' ander in vers 136.
-
voetnoot136
-
nootwendich: noodzakelijkerwijs.
Vgl. WNT, noodwendig, 2109, sub N,2.
Opm.: nootwendich, omdat de eigenschap van het geen maat kunnen houden blijkbaar inherent is aan de schepsels (135).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
137 [-sijn *...*]geneucht
138 hartneckelijck: De ‘ a’ is verduidelijkt.
139 Stoett heeft aan het einde van dit vers geen interpunctieteken
140 blak[*.*+]n
141 [-Beijt]Maer
Achter Venus een punt of een inktvlek op de regel.
Stoett heeft achter ‘aen’ een komma.
-
voetnoot136
-
buiten maet: buiten [de] [gewone] maat, op buitensporige wijze.
Vgl. WNT, buitenmate, 1844.
-
voetnoot137
-
geneucht: vreugde, plezier.
Vgl. WNT, geneugte, 1526, sub 1.
-
voetnoot137
-
int spel: in de strijd, in het oorlogvoeren.
Vgl. WNT, spel, 2681, sub 7.
-
voetnoot137
-
rockent: spoort aan, hitst op.
WNT, rokkenen, 907-908, sub 4, met dit citaat.
-
voetnoot138
-
een forsen moedt: een strijdlustig gemoed.
WNT, forsch, 4636, sub A, 1, met dit citaat.
Vgl. WNT, moed, 912, sub A.
-
voetnoot138
-
hartneckelijck: [op] onverzettelijke [wijze].
Vgl. WNT, hardnekkiglijk, 2193, met dit citaat.
-
voetnoot139
-
streng: krachtige, kloeke, flinke.
Vgl. WNT, streng (III), 2191, sub 2.
-
voetnoot139
-
gesicht: oogopslag, blik.
Vgl. WNT, gezicht, 2201, sub 1,b.
Opm.: vgl. IV, 106, opzicht.
-
voetnoot139
-
crijs onvertsaecht getier: [de] onverschrokken drukte van de oorlog.
Vgl. WNT, onversaagd, 2127, sub A,1.
Vgl. WNT, getier, 1838-1839.
Opm.: crijs met volledige assimilatie van ch of g.
-
voetnoot140
-
t blickren: 't flikkeren, 't schitteren.
WNT, blikkeren, 2849, sub 3, met dit citaat.
-
voetnoot140
-
geweer: zwaard.
Vgl. WNT, geweer, 2023, sub 2.
Opm.: mogelijk is geweer hier in collectieve zin gebruikt: [de] wapens.
-
voetnoot140
-
blakren: blaken, gloeien.
WNT, blakeren, 2778, sub 1, met dit citaat.
-
voetnoot140
-
vier: vuur.
Opm.: in plaats van de lange uu staat dikwijls ie.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 72.)
-
voetnoot141
-
hoe dit: waarom [doet] [zij] dit.
Vgl. WNT, hoe, 780, sub 3.
-
voetnoot141
-
te treuren: bedrukt (neerslachtig) te zijn.
WNT, treuren, 2667, sub I,1,a,α, met dit citaat.
Opm.: het WNT heeft hier (in navolging van de editie-Leendertz): Beyt daer comt Venus aen, hoe dit? (Zie ook de manuscriptologische aantekeningen bij dit vers.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
141 [-Beijt]Maer
Achter Venus een punt of een inktvlek op de regel.
Stoett heeft achter ‘aen’ een komma.
143 [-*me*]O dochter
De ‘t’ in t helder is vetter dan de rest.
144 De punt van het vraagteken is wellicht uitgevlekt tot een komma.
Het lijkt echter waarschijnlijker dat Hooft eerst een komma genoteerd heeft en die naderhand geïntegreerd heeft in het vraagteken.
145 [-schijnen]duncken
Verwelleckt: Boven de tweede ‘e’ staat een tekentje dat ik niet kan thuisbrengen; mogelijk is het een extra bovenhaaltj om de onduidelijke e duidelijker te maken.
147 [-Of doo]Van
-
voetnoot142
-
gelaet: gelaat, aangezicht (evt.: houding).
Opm.: de betekenis aangezicht voor gelaet komt in het vroege zeventiende-eeuws zelden voor. Toch geven de verzen 143-145 aan dat hier hoogstwaarschijnlijk deze betekenis bedoeld is.
Vgl. WNT, gelaat, 1026, sub I,1,a en 1028-1032.
Opm.: vgl. vers 198.
-
voetnoot142
-
versteuren: verstoren.
Opm.: versteuren is een vormvariant (gepalataliseerde vorm) van verstoren. (Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 70.)
-
voetnoot143
-
van v oogen t helder licht: het heldere licht van uw ogen.
Opm.: met vooropplaatsing van de bijv. bepaling.
Opm.: v: bez. vnw.; v of u komt voor naast vw of uw.
(Vgl. Weijnen, a.w., § 50, blz. 48.)
-
voetnoot144
-
t stralend spelen: de stralende beweeglijkheid.
WNT, stralen, 2113, sub B,2, met dit citaat.
WNT, spelen, 2708, sub 13,a, met dit citaat.
Opm.: in de 17de-eeuwse opvatting zenden de ogen stralen uit, die op de dingen vallen, waardoor ze gezien worden: stralend moet hier dus niet-metaforisch geïnterpreteerd worden.
-
voetnoot144
-
vijerige: vurige.
Opm.: vijerige: vormvariant van vurige.
-
voetnoot144
-
gesicht: ogen.
Vgl. WNT, gezicht, 2201, sub 2.
-
voetnoot145
-
de rosen van v wangen: de blos van uw wangen.
WNT, roos, 1318, sub 10, met dit citaat.
Opm.: metafoor.
-
voetnoot146
-
mijnen soon: mijn zoon.
Opm.: bedoeld wordt Aeneas, zoon van Anchises van Troje en Venus. Na de dood van Hektor, is Aeneas de belangrijkste verdediger van de stad. Na de inname van de stad vlucht hij met een aantal getrouwen om zich uiteindelijk te vestigen in het rijk der Latijnen. Zijn nakomelingen zullen van daaruit later Rome stichten (vgl. Moormann, Achilleus, s.v. Aeneas).
Opm.: merkwaardig is hier de verbogen vorm mijnen soon; dit zinsdeel is hier immers subject, en ook ontbreken hier de condities waaronder er sprake kan zijn van een genus-n. Wellicht heeft Hooft hier een verbogen vorm gebruikt vanwege het metrum. Er kan ook sprake zijn van Brabantse invloed.
-
voetnoot146
-
bijcans: bijna.
WNT, bijkans, 2615, met dit citaat.
-
voetnoot147
-
Van Diomedes: door Diomedes.
Opm.: Diomedes: een van de beroemdste Griekse helden bij de belegering van Troje. Hij verwondt Venus als zij haar zoon Aeneas te hulp wil schieten, die in een tweegevecht met Diomedes verwikkeld is. (Vgl. Hunger, a.w., s.v. Diomedes.)
Diomedes treft Venus met zijn lanspunt in de palm van haar hand. Venus trekt zich daarop met de hulp van Iris (boodschapper der goden) terug uit het strijdgewoel, nadat Apollo Aeneas onder zijn hoede heeft genomen. In de strijdwagen van Ares brengt Iris haar op de Olympos, waar Venus getroost en genezen wordt door haar moeder, Dione. Als Athena en Hera Zeus naar aanleiding van dit incident plagen, roept Zeus Venus bij zich en zegt haar (en het is deze passage die Hooft - amplificerend - imiteert): Kindje, oorlogsdaden zijn niets voor jou. Houd jij je maar aan de verrukkelijke daad van het huwelijk. Al dat andere bezorgen Ares en Pallas Athene.
(Vgl. Hom. Ilias, 5,1 e.v.. Vert. Jan van Gelder, Homerus, Ilias, blz. 79-80.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
147 [-Of doo]Van
148 moede[1+]lijcke
Stoett heeft in dit vers m.i. een evidente vergissing: Als t moederlijcke hart van mij tuigende wat quaets, Ik twijfel over de komma aan het einde van dit vers.
149 [-le] eer en leven
150 [-V/W*..*et een]mij met
moe[t+]
152 durven: De ‘v’ is gevlekt.
152 goôn: de circumflex staat boven beide oo's.
-
voetnoot147
-
verslaegen: gedood, vermoord.
Vgl. WNT, verslagen, 287-288, sub 1,a en b.
-
voetnoot147
-
op de plaets: op het slagveld.
Vgl. WNT, plaats, 2094, I,3,b.
-
voetnoot148
-
mij tuigende wat quaets: [dat] mij ingaf [dat] [er] iets ergs [gebeurde].
Vgl. WNT, tuigen (I), 3751-3752, sub 4,b,γ.
Opm.: coniuncte participiumconstructie die aansluit als een bepaling bij hart (148).
Opm.: wat quaets: genitivus partitivus.
-
voetnoot149
-
verzekeren: beschermen, beveiligen.
Vgl. WNT, verzekeren, 2271, sub IV, 12.
-
voetnoot150
-
met verbaesden moed: met ontsteld (ontzet) gemoed.
WNT, verbaasd (I), 201, sub 4,b,β, met dit citaat.
-
voetnoot151
-
ontquamt: ontkwam het, ontsnapte eraan.
Vgl. WNT, ontkomen, 1885-1886.
Opm.: 't enclitische t verwijst sylleptisch naar de aanslag door Diomedes.
-
voetnoot151
-
Tydeus felle zoon: [de] wrede (boosaardige) zoon van Tydeus.
Vgl. WNT, fel, 4423, sub A,1.
Opm.: met Tydeus felle zoon wordt Diomedes bedoeld.
Opm.: Tydeus: zoon van Oineus, koning van Kalydon; trouwt met een koningsdochter van Argos, nl. Deïpyle. (Vgl. Hunger, a.w., s.v. Tydeus.)
-
voetnoot152
-
te stout: te aanmatigend, te vermetel.
Vgl. WNT, stout, 2021, sub b.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
152 durven: De ‘ v’ is gevlekt.
152 goôn: de circumflex staat boven beide oo's.
154 volch[t+]
155 [-en]of
Stoett heeft aan het einde van dit vers geen interpunctieteken.
157 heel: Bij de tweede ‘e’ heeft de pen gevlekt.
158 weerpijn Waer[-*v*] af mijn leden flaeu al smart Zowel weerpijn als al smart zijn onderstreept: open variant.
-
voetnoot152
-
goôn: goden.
Opm.: uitval van intervocalische -d-.
-
voetnoot153
-
doen: toen.
Opm.: doe(n) is de oudere vorm van toen. De scherpe beginocclusief in toen is te danken aan assimilatie van stem in bv. end doe(n). De -n is ontstaan als eufonische klank.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 71.)
-
voetnoot153
-
vernielen: doden, het leven benemen.
Vgl. WNT, vernielen, 1593, sub II,4.
-
voetnoot154
-
V neve: uw kleinzoon.
Vgl. WNT, neef, 1781, sub 1.
Opm.: Aeneas was immers een zoon van Venus en Anchises. Bij Homeros is Aphrodite (Venus) de dochter van Zeus en Dione; Hesiodos volgt een andere traditie, namelijk die van Venus' geboorte uit het schuim van de zee.
-
voetnoot154
-
op mijn hielen: van zeer dichtbij.
Vgl. WNT, hiel (I), 727, sub 3.
-
voetnoot155
-
niet aengesien: zonder te letten [op], zonder acht te slaan op.
Vgl. WNT, aanzien, 512, sub II,1.
Opm.: absolute participiumconstructie: terwijl (...) mijn status.
-
voetnoot155
-
mijn staet: mijn waardigheid, mijn status.
Vgl. WNT, staat, 229, sub 6.
-
voetnoot155
-
godtheits eer: [het] aanzien [als] god[in].
Vgl. WNT, eer (I), 3878, sub 3.
Opm.: godtheits eer: genitivus originis.
-
voetnoot156
-
met het ijser: met de ijzeren [punt].
Vgl. WNT, ijzer, 1436, sub c.
-
voetnoot157
-
heel: helemaal, volkomen.
Vgl. WNT, heel (III), sub II,I,1.
-
voetnoot157
-
becladden: besprenkelde, besmeurde.
Vgl. WNT, bekladden, 1586, sub 1.
Opm.: de -n aan het einde van becladden is geen meervoudsindicator, maar heeft - hier in rijmpositie - een zuiver fonische functie. (Vgl. Hermkens, a.w., § 7.13, blz. 188.)
-
voetnoot158
-
mijn leden flaeu: mijn krachteloze ledematen.
Vgl. WNT, flauw, 4517, sub A,1.
-
voetnoot158
-
trecking: pijnkramp[en], pijnscheut[en].
WNT, trekking, 2598, sub 6, met dit citaat.
-
voetnoot159
-
vermaeckt: genezen.
Vgl. WNT, vermaken, 1133, sub 8,a.
-
voetnoot159
-
gestempt: tot stilstand gebracht, gestelpt.
WNT, stempen (II), 1447, sub I, 1, b, met dit citaat.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
162 ste[*un*+]sel: De ‘ un’ is duidelijker gemaakt.
163 alte┆cloeck
165 Met [-*cr*ij*ch* en dolheit gram,]strenge grimmicheit, Stoett heeft achter ‘grimmicheit’ en achter ‘ghij’ ge komma.
-
voetnoot160
-
der menschen hoomoed: [de] vermetelheid van de mensen.
Vgl. WNT, hoogmoed, 1038, sub 2.
Opm.: hoomoed met volledige assimilatie van g.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 68.)
-
voetnoot160
-
dempt: bedwingt.
Vgl. WNT, dempen, 2398, sub 1,c.
-
voetnoot161
-
verwoeder: driester.
WNT, verwoed (I), 2083-2084, sub 5, met dit citaat.
-
voetnoot162
-
steunsel des Natuirs: steun[punt] van de natuur.
Vgl. WNT, steunsel, 1557.
Opm.: des Natuirs: mannelijke flexie conform de voorstellen van Spieghels Twe-spraak. Natuirs: spellingvariant voor uu.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.4.4, blz. 64.)
Opm.: Venus symboliseert niet alleen de schoonheid maar ook het opbloeien van de natuur in de lente, alsmede de seksuele aantrekkingskracht. Bovendien was zij in het Oosten bekend als vruchtbaarheidsgodin (vgl. Moormann, Achilleus, s.v. Aphrodite). Al deze aspecten vinden we terug in haar pleidooi in Paris Oordeel (vgl. vss. 245-246, 237-240 en 233-235).
-
voetnoot162
-
eerwaerdige: achtenswaardige, eer verdienende.
WNT, eerwaardig, 3930, sub 1, met dit citaat.
-
voetnoot162-163
-
moeder // Des onversterflijckheits: moeder (bron, oorzaak) van de onsterflijkheid.
Vgl. WNT, moeder, 928, sub 11.
Vgl. WNT, onversterfelijk, 2138, sub Afl., met verwijzing naar dit citaat.
Opm.: Venus immers zorgt ervoor, omdat zij mensen in liefde voor elkaar laat ontvlammen, dat het menselijk geslacht niet uitsterft (vgl. IV, 242).
-
voetnoot163
-
sij: zij.
Opm.: verwijst naar de menschen (vers 160).
-
voetnoot163-164
-
altecloeck // Int oorloch: te sterk (machtig) in de strijd (in het vechten).
Vgl. WNT, kloek (I), 4178-4179, sub 7 en 10.
Opm.: oorloch was in het 17de-eeuws meestal vrouwelijk of onzijdig (zie ook vers 185).
Opm.: alte duidt hier een overmaat aan.
-
voetnoot164
- De broeck was een bij uitstek mannelijk attribuut.
-
voetnoot165
-
strenge grimmicheit: barse (gestrenge) woede (toorn).
Vgl. WNT, streng (II), 2192, sub 6.
Vgl. WNT, grimmigheid, 784.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
165 Met [-*cr*ij*ch* en dolheit gram,]strenge grimmicheit,
Stoett heeft achter ‘grimmicheit’ en achter ‘ghij’ geen komma.
166 [-De strengheit]Crijchs dolheit past v [-n] niet, maer [-t] lieffelijck┆ontsinnen,
168 en vree<'> [-/siens] vol blijdeschap,
-
voetnoot166
-
Crijchs dolheit; [de] razernij van de oorlog.
WNT, dolheid, 2769, sub 1, met dit citaat.
-
voetnoot166
-
lieffelijck ontsinnen: [het] [op] lieflijke [wijze] van het verstand beroven.
Vgl. WNT, liefelijk, 2093-2096.
Opm.: vgl. ook IV, vers 237.
WNT, ontzinnen, 2069, sub I, met dit citaat.
Opm.: het WNT vermeldt dit citaat bij de zgn. onz. ww.. Het had echter net zo goed bij II (bedr. ww.) genoemd kunnen worden: lieffelijck ontsinnen is immers een activiteit waarvan niet zozeer Venus zelf het ‘slachtoffer’ wordt, als wel degenen die met haar wapens (vs. 175) te maken krijgen.
-
voetnoot167
-
Tedere bellichsieckt: tedere lichtgeraaktheid (trots).
WNT, belgziekte, 1722, met verwijzing naar dit citaat.
Opm.: bellichsieckt: met notering van de svarabhaktivocaal.
-
voetnoot167
-
weigeringen slap: niet-strenge weigeringen (afwijzingen).
WNT, slap, 1581, sub 15, met dit citaat.
-
voetnoot168
-
treekjens lodderlijck: vriendelijke bedriegerijtjes.
WNT, treek, 2284, sub 2,c, met dit citaat.
Vgl. WNT, lodderlijk (I), 2546, sub 2,a.
-
voetnoot168
-
vree' vol blijdeschap: vrede (verzoening) vol [van] vreugde.
Vgl. WNT, blijdschap, 2832, sub 1.
Opm.: de correcties in het handschrift (zie de manuscriptologische aantekeningen) zorgen ervoor dat het nu niet duidelijk is of vree' en vol gelezen moeten worden als één woord (de toegevoegde ligatuur achter vree' zou een indicatie in die richting kunnen zijn), of als twee woorden.
Opm.: blijdeschap: de sjwa is toegevoegd vanwege het metrum.
-
voetnoot169
-
troetelingen sacht: zachte liefkozingen.
Vgl. WNT, troeteling, 3047, sub I,2.
-
voetnoot169
-
lieve vriendlijckheden: lieve (aangename) [blijken] [van] goedgunstigheid.
-
voetnoot170
- Achter Woortiens is soet samengetrokken.
Opm.: Woortiens: spellingvariant voor Woortjens.
-
voetnoot170
-
Woortiens, en suchtjens soet: aangename (prettige) woordjes en zuchtjes.
-
voetnoot170
-
ten halven afgesneden: [die] halverwege afgebroken [worden].
Vgl. WNT, afsnijden, 1471, sub 2,a.
Opm.: ten halven afgesneden: door een kus?
Opm.: ten halven afgesneden is een coniuncte participiumconstructie die aansluit als een bepaling bij Woortiens, en suchtjens soet (170).
Opm.: ook de woordgroep Woortiens, en suchtjens soet is door de komma ‘ten halven’ - wat aantal letters betreft (als men tenminste soet ook achter Woortiens samengetrokken veronder-stelt) zelfs precies ‘ten halven’ - ‘afgesneden’.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
172 schielijck en weer zijn aaneen geschreven.
173 traentjens: Tussen de ‘ a’ en de ‘ e’ een inktvlek.
176 [-tegen]wederstant
-
voetnoot171
-
Bitsheitiens minnelijck: beminnelijke onvriendelijkheden.
Vgl. WNT, bitsheid, 2746, sub 2.
-
voetnoot171
-
neepjens sonder seer: plagerijtjes [die] geen pijn [doen].
WNT, neep, 1788, sub 3, met dit citaat.
-
voetnoot172
-
schielijck swijmen: [het] plotseling bezwijmen (in zwijm vallen).
Vgl. WNT, schielijk, 556, sub 5.
-
voetnoot172
-
vercomen schielijck weer: [het] plotseling weer bijkomen.
WNT, verkomen, 415, sub a, met dit citaat.
-
voetnoot173
-
Lachiens: lachjes.
Opm.: in 17de-eeuwse handschriften en drukken wordt geen consequent onderscheid gemaakt tussen i en j.
Opm.: de verkleinwoorden in het 17de-eeuws hebben vaak een suffix op -en
(Vgl. Weijnen, a.w., § 60, blz. 53-54 en G.G. Kloeke, Verzamelde Opstellen, blz. 95-96).
-
voetnoot173
-
lonxiens: lonkjes.
Vgl. WNT, lonk, 2685, sub 2.
Opm.: de spelling geeft aan dat Hooft het woord uitgesproken heeft als lonksjens.
-
voetnoot173
-
vochte kusjens: vochtige kusjes.
Opm.: vgl. II, 162.
-
voetnoot174
-
duisent strickjens loos: duizend bedrieglijke pogingen.
WNT, strik (I), 78, sub 7, met dit citaat.
Vgl. WNT, loos (II), 2900, sub 7.
Opm.: zie ook hieronder.
-
voetnoot174
-
van aenlockende lusjens: [vol] van verleidende bekoorlijkheden.
Vgl. WNT, lus, 3327, sub 1.
Opm.: het is ook zeer wel mogelijk dat het direct voorafgaande loos deel uitmaakt van de woordgroep van aenlockende lusjens; loos zou dan de kern zijn van een verholen coniuncte participiumconstructie die aansluit als een bepaling bij strickjens. In de vertaling zou dat opleveren: [duizend pogingen (iemand erin te laten lopen)] [die] bedrieglijk [zijn] door [hun] verleidende bekoorlijkheden.
-
voetnoot175
-
Dit verwijst naar alle zaken die genoemd zijn in de verzen 166b-174.
-
voetnoot176
-
Bruickt dese crachten: [indien][u] deze krachten gebruikt.
Opm.: imperatiefzin met voorwaardelijke functie.
-
voetnoot177
-
Minlijckheit: vriendelijkheid.
Vgl. WNT, minnelijkheid, 779.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
179 geboôn: Hooft schreef eerst twee diacritische ‘῾ ῾’ boven de ‘ oo’; streepte die door en verving ze door één grote circumflex boven .
183 En mij met [-de*n*] crijch gemoejt;
[-ha] maer ha[*.*+] jck onderstaen,
-
voetnoot177
-
v amt: uw taak, uw plicht.
Opm.: amt met fonetische spelling.
Opm.: zie ook plicht in vers 182.
-
voetnoot177
-
noch geen: en ook niet.
Opm.: noch geen: dubbele ontkenning.
-
voetnoot178
-
hier mee niet doet: hier[aan] niet meedoet.
Opm.: hier verwijst naar twisten en vechten (177).
-
voetnoot178
-
en is niet wt te rechten: kan [u] niet [als] recht ontzegd worden (is uw goed recht).
Vgl. WNT, uitrechten, 1288-1289, sub 7b.
-
voetnoot179
-
hier mee: hierdoor.
Opm.: hier mee verwijst naar alle wapens (175) die Venus volgens Marcur en Juppijn (zie de verzen 166b-174) wèl tot haar beschikking heeft. Je zou je kunnen voorstellen dat een veelbetekenend gebaar van Juppijn naar Venus hier veel duidelijk zou maken!
-
voetnoot179
-
brengdijt: brengt u het.
Opm.: met enclisis van het en assimilatie van stem vóór klinker.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 2.3.2.1.2, blz. 92.)
-
voetnoot179
-
onder v geboôn: onder uw bevel.
Vgl. WNT, gebod, 436-438, sub II.
-
voetnoot180
-
Recht: terecht.
Vgl. WNT, recht (I), 490-491, sub 5,b,α.
-
voetnoot180
-
ist vermaent: is het [dat][ik] vermaand [ben].
Opm.: vermaent is een verholen inf. constr.: vermaent te sijn.
-
voetnoot181
-
gebeten: haatdragend [zijn], gebeten [zijn].
Vgl. WNT, gebeten, 397, sub 2.
-
voetnoot182
-
mijn plicht: taak, plicht.
Vgl. WNT, plicht (II), 2642-2643, sub 6.
Opm.: plicht is hier synoniem met amt in vers 177.
-
voetnoot182
-
die best gevolcht was: die [het] beste in acht genomen had [kunnen] zijn (worden).
Opm.: was: derde persoon enkelvoud; indicatiefvorm met modale functie, o.v.t. (Vgl. Hermkens, a.w., § 2.12.2.2.2, blz. 132.)
-
voetnoot183
- Vóór mij is samengetrokken Dat en jck uit vers 182; achter crijch is samengetrokken heb uit vers 182.
-
voetnoot183
-
gemoejt: [heb] bemoeid, [heb] ingelaten.
Vgl. WNT, moeien, 951, sub 2.
-
voetnoot183
-
onderstaen: gewaagd, geprobeerd, beproefd.
Vgl. WNT, onderstaan, 1469-1470, sub 1,b en c.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
188 van┆des
-
voetnoot184
-
consten: vaardigheden.
Vgl. WNT, kunst, 554-555, sub 2,a.
-
voetnoot184
-
an te gaen: af te gaan [op], aan te vallen, te bestrijden.
Vgl. WNT, aangaan, 128, sub I,A,I,1 en Suppl., aangaan, 56, sub II,b.
-
voetnoot185
-
Ick mocht hem (...) houwen: [dan] zou ik hem [...] kunnen slaan.
Vgl. WNT, houwen (I), 1199, sub III,1.
-
voetnoot185
-
het oorloch: de oorlog.
Opm.: zie ook vers 164.
Opm.: Hooft maakt hier een onderscheid tussen strijdt (het tweegevecht, het duel tussen Aeneas en Diomedes) en oorloch (de strijd om Troje).
-
voetnoot186
-
Huisvrouwen radich: verstandige (vindingrijke) huisvrouwen.
Opm.: het WNT (radig, 159) geeft bij het lemma radig o.a. dit citaat, met daarbij als betekenissen: overleggend, zuinig, matig.
De laatste twee betekenissen functioneren echter zeker niet in deze context; de eerstgenoemde wel. Waarschijnlijk kan radich hier dan ook het beste beschouwd worden als een afleiding van hetgeen het WNT vermeldt bij raad, 8, A, 1 of bij 12, A, 4: respectievelijk: verstand, inzicht, wijsheid en Datgene wat men weet of bedenken kan als uitweg uit een bepaalde moeilijkheid of als middel om iets te bereiken.
-
voetnoot187
-
het reppen: het [snelle] bewegen, het lonken.
Vgl. WNT, reppen (I), 2543, sub A.
-
voetnoot187
-
soet gekeert: [die] [op] bevallige [wijze] gericht [zijn].
Vgl. WNT, keeren, 1992, sub Koppel. Keeroogen.
Opm.: gekeert betekent eigenlijk gedraaid [zijn]. In hedendaags Nederlands roept de combinatie ogen - gedraaid [zijn] echter andere dan de hier bedoelde associaties op.
-
voetnoot188
-
heren van des werelts cloot: [de] heersers van de aardbol.
Opm.: heren (...) cloot is een bijstelling bij mannen.
Vgl. WNT, heer (I), 335, sub B.
Opm.: des werelts: met mannelijke flexie conform de voorschriften van Spieghels Twe-spraack.
-
voetnoot188
-
verheert: heerst over.
WNT, verheeren (I), 2425, sub 1,a, met dit citaat.
-
voetnoot189
-
gaet v aen: slaat op u, heeft op u betrekking.
Vgl. WNT, aangaan, 132, sub II,2,a.
-
voetnoot189
-
v manieren: uw gewoonten.
Vgl. WNT, manier, 203, sub 3, a.
Opm.: het lijkt me niet uitgesloten dat manieren hier nog de middelnederlandse betekenis aard, natuur heeft. Het WNT (203, sub d) vermeldt slechts enkele zestiende-eeuwse vindplaatsen (V.d. Noot en A. Bijns).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
194 hij: De pen heeft gevlekt bij de onderste haal van de ‘h’.
-
voetnoot190
-
't: het.
Opm.: 't verwijst hier sylleptisch naar het verheeren van De mannen heren van des werelts cloot (vers 188).
-
voetnoot190
-
best: [op] [de] beste [wijze].
Opm.: 't is object; best is bijw. bepaling.
-
voetnoot190
-
nae v sin: naar uw zin, overeenkomstig (volgens) uw geneigdheid.
-
voetnoot190
-
bestieren: besturen, leiden.
Vgl. WNT, bestieren, 2158, sub 4.
-
voetnoot191
-
bij geval: bij toeval.
Vgl. WNT, 1899, sub 3, 1.
-
voetnoot191
-
v (...) versint: u [...] vergist.
WNT, verzinnen, 2418, sub 13, a, met dit citaat.
-
voetnoot193
-
wort: wordt.
Opm.: fonetische spelling (zie ook vers 119); de analoge spelling in de o.t.t. treffen we in de tafelspelen alleen in Paris Oordeel aan. (Vgl. IV, 022, 108, 114, 149 en 250.)
-
voetnoot193
-
door desen: daardoor, hierdoor.
Opm.: door desen verwijst naar de door Venus geadviseerde gedragslijn, die ze in de verzen 189b-192 uit de doeken gedaan heeft.
-
voetnoot195
-
Die: [zij] die.
Opm.: betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.
-
voetnoot195
-
boos: kwaadwillig, onhandelbaar.
Vgl. WNT, boos, 482-483, sub D, 1 en 2.
-
voetnoot196
-
ken ick voor geen vrouw: beschouw ik niet als vrouw.
Vgl. WNT, kennen, 2145-2147, sub I,2.
-
voetnoot196
-
voor een duivelin: als een duivelin (vrouwelijke duivel).
Vgl. WNT, duivelin, 3630, sub 1.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
197 edel naem.
dees: De ‘ es’ is overgetrokken en verduidelijkt.
Mogelijk fungeert de laatste krul van de -s: als 'n apostrof. Het is ook mogelijk dat er eerst des' heeft gestaan. Bij de verandering in dees is de apostrof dan weggevaagd door de slot-s.
198 1[*..*f+]: Mogelijk is ief alleen verduidelijkt.
199 Stoett laat dit vers nog door ‘Juppijn’ zeggen.
0.4. Het onderschrift m.i. in hetzelfde handschrift.
-
voetnoot197
-
Niet waerdich (...) sal merken is een coniuncte participiumconstructie die aansluit als een bepaling bij duivelin.
-
voetnoot197
-
datm' haer: dat men haar.
Opm.: de apostrof in datm' is een elisieteken.
-
voetnoot197
-
met dees edel naem: met deze lieflijke (verheven) benaming.
WNT, edel, 3775, sub A,12, met dit citaat.
Opm.: de vormen dees en edel zijn merkwaardig vóór het mannelijke substantief naem. Mogelijk dacht Hooft bij naem aan het femininum.
-
voetnoot197
-
merken: kenmerken, typeren.
WNT, merken (I), 589, sub 1, met dit citaat.
-
voetnoot198
-
Het lief gelaet: de aanminnige houding.
Opm.: de betekenis aangezicht voor gelaet komt in het vroege zeventiende-eeuws zelden voor.
Vgl. WNT, gelaat, 1026, sub I,1,a en 1028-1032.
Vgl. vers 142.
-
voetnoot198
-
moet sijn verselt met: moet gepaard gaan met
-
voetnoot199
-
hebdij: hebt u.
Opm.: <hebt ghij; met assimilatie van stem vóór klinker.
-
voetnoot199
-
dit paer: dit [bruids]paar.
Opm.: voor het eerst in dit stuk (als we vers 186 even terzijde laten, als meer in het algemeen tot álle huisvrouwen en meisjes gericht) is er sprake van het toespreken van een concreet aanwezig gezelschap.
-
voetnoot200
-
De Min: de liefde.
Opm.: hier wordt bedoeld de liefdesgod, Cupido (Eros) (Amor).
Vgl. WNT, min, 746-747, sub 4.
-
voetnoot200
-
die: die.
Opm.: verwijst naar giften in vers 199.
-
voetnoot200
-
leveren: geven, schenken.
Vgl. WNT, leveren, 1829, sub 1.
-
voetnoot200
-
te nacht: in [de] [aanstaande] nacht, vannacht.
Vgl. WNT, nacht, 1413, sub f.
|