0.3. EINDE.Ga naar voetnoot0.3
0.4.Gespeelt ter bruiloft.Ga naar voetnoot0.4-0.7 Ga naar voetnoot0.4-0.7
0.5.van
0.6.Catharina Quekels. met campen.
0.7.Anna Bannings. met Mirop. |
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
- Om de tien regels is in het Amsterdamse handschrift een regelnummer aangebracht. Ik heb die hier moeten laten vervallen omdat de zetspiegel mij niet toestond ze op te nemen. De nummering is in arabische cijfers, waarbij 160 tot en met 190 vermeld zijn als respectievelijk 60, 70, 80, 90.
Om dezelfde reden heb ik hier de aanduidingen der personages moeten vervangen door letteraanduidingen: M voor Min; H voor Heusheit en N voor Nacht.
Hooft bedient zich overigens zelf ook vanaf vers 081 van deze letteraanduidingen, op één uitzondering na, namelijk vóór vers 144, waar Nacht voor het eerst het woord neemt.
0.1. De haal boven de ‘o’ van ‘BRUILOFT’ moet gelezen worden als een deel van de bovenste horizontale lijn van de kapitale ‘F’ van ‘BRUILOFT’; niet als een diacritisch teken derhalve.
0.2. De tekens die tussen de drie personages in staan, lijken meer op inlastekens, zoals die voorkomen vóór een bovengeschreven woord (zie bv. de verzen 112 en 113), dan op komma's.
Dat Hooft hier waarschijnlijk toch komma's bedoeld heeft, blijkt uit het leesteken aan het einde van vers 009, dat hetzelfde karakter heeft als de hier bedoelde aanduidingen, en dat toch niet anders geïnterpreteerd kan worden dan als een komma.
[h+]eusheit
003 [-ding] luck
-
voetnoot0.2.
-
Heusheit: onbaatzuchtigheid, altruïsme, deugdzaamheid.
Vgl. WNT, heusheid, 715-716, (vooral sub 2).
Opm.: Heusheit legt zelf haar tijtels (085) uit; geeft haar eigen kwalificaties in vooral de vss. 079, 083, 086-101, 109-114, 121 en 129: zij brengt mensen tot elkaar; zij is van hooch en eelder Aert, en omschrijft zichzelf enkele malen als (Een) lust om goet te doen (vss. 083 en 092); zij is almachtig en gelukbrengend; slechts heusheit zorgt ervoor dat een mens openstaat voor 'n ander (vs. 121) en zich met die ander verbindt.
Opm.: de behandeling van dit lemma in het WNT is nogal karig.
Opm.: dat we ons Heusheit als een vrouwelijk personage moeten voorstellen blijkt, behalve uit de aanduiding godin in vers 084, ook uit de regie-aanwijzing in het zgn. Berlijnse handschrift: Heuscheijt, een vrou cierlijck ghecleet brengt twee harten in een (r. 0.2.). Dit handschrift biedt ons ook de verschijningsvorm van Min en Nacht, respectievelijk: een man met vleughelen, pijl, booch, en kooker (Vgl. Mommerij: zonder zijn toorts) en een man met een globe opt hooft daer licht door schijnt.
-
voetnoot001
-
Wt: [van]uit
Opm.: Vgl. voor de spelling Wt de annotaties bij I, 078.
-
voetnoot001
-
besonden: met zonlicht bestraalde.
WNT, bezonnen (II), 2496, met dit citaat.
-
voetnoot001
-
hooch van waerden: zeer aanzienlijke, hoogwaardige.
Opm.: bijvoeglijke bepaling bij Goden (001).
Opm.: waerden: 3de naamval enkelvoud van het vr. substantief waerde.
Vgl. WNT, waarde (I), 219, sub b.
Opm.: het rijmwoord waerden heeft hier een andere oude derde naamval opgeroepen: Aerden (002).
-
voetnoot002
-
mijn Moeders schoot: [de] schoot van mijn moeder.
Opm.: mijn vertoont zgn. uitgespaarde flexie.
Vgl. hiervoor o.a. Hermkens, Instructiegrammatica, § 8.1.4, blz. 213.
-
voetnoot002
-
coom ick: kom ik.
Opm.: de rekking van o tot oo vóór een finale m is in dit stuk normaal. Vgl. de vss. 012, 056, 144 en 148.
Opm.: het Berlijnse handschrift heeft hier com ick.
-
voetnoot002
-
op Aerden: op aarde.
Opm.: Aerden: derde naamval vrouwelijk enkelvoud.
-
voetnoot003
-
overselsaem: zeer zeldzaam, uitzonderlijk.
Vgl. WNT, overzeldzaam, 2242.
-
voetnoot003
-
luck: toeval, voorval, gebeurtenis.
WNT, luk, 3306, met dit citaat.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
003 [-ding] luck
005 Onkenne Onkunde
Onder ‘Onkenne’ staat een streep: open variant.
008 [-int gemeen mijn] mijn vergulde
-
voetnoot003
-
van eenen Godt te sien: een god te zien.
Opm.: de bijvoeglijke nabepaling in de vorm van een infinitiefconstructie met van te (en zonder om) is in het zeventiende-eeuws niet ongebruikelijk.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 7.2.2.1.1, blz. 208.)
Opm.: eenen Godt is object van te sien.
-
voetnoot004
-
Gebeurt: overkomt, valt te beurt.
Vgl. WNT, gebeuren, 403, sub 2.
-
voetnoot004
-
knien: knieën.
Opm.: uit het feit dat knien in rijmpositie met sien geplaatst is, moet geconcludeerd worden dat het woord als een monophtong uitgesproken is. De metriek (12 syll.) geeft dat ook aan.
-
voetnoot005
-
Onkunde maeckt onmin: onwetendheid veroorzaakt ongeliefdheid.
Opm.: vergelijk onbekend maakt onbemind.
Opm.: het WNT vermeldt in de Aanmerkingen bij het lemma Onkennis (kolom 1707) dit citaat uit Bruiloft-spel als Onkenne (of onken) maakt onmin. Daarbij is echter over het hoofd gezien dat in het Amsterdamse handschrift Onkenne onderstreept is en in de marge als alternatief staat: Onkunde (zie de manuscriptologische aantekeningen bij dit vers).
Opm.: in het Berlijnse handschrift is de uitspraak Onkennis maeckt onmin onderstreept; waarschijnlijk ter markering van het sententie-achtige karakter ervan.
-
voetnoot005
-
het mach v daer wel deeren: daar zal [bij] u het gebrek wel liggen (daar zal het [bij] u wel aan liggen).
Opm.: Min bedoelt dat Onkunde maeckt onmin er de oorzaak van is dat de aangesprokenen niet op hun knieën vallen.
-
voetnoot006
- Dit vers bevat een zelfcorrectie t.o.v. de vss. 003-005.
-
voetnoot007
-
Altsamen: allemaal.
Opm.: door de vooropplaatsing van Altsamen krijgt dit woord extra nadruk.
Opm.: Altsamen met elisie van e vanwege het metrum.
Opm.: let op de rijke variatie in de vormen van de aangesproken groep binnen de verzen 004-007: vlieden (004) - ghij (004) - v (005) - ghijlie altsamen (007).
-
voetnoot007
-
gesmaeckt: leren kennen, ondervonden.
WNT, smaken, 2033, met dit citaat.
-
voetnoot008
-
mijn vergulde schicht: mijn gouden pijl.
WNT, schicht, 549, met dit citaat.
Opm.: zie de annotatie bij I, 028 en II, 105.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier vergulden.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
008 [-int gemeen mijn] mijn vergulde
009 Boven de ‘ e’ van journael staat eenzelfde teken als boven de ‘ u’ van hetzelfde woord; het staat alleen iets hoger. Inzage in het handschrift maakt duidelijk dat het hier gaat om een modern balpeninktstreepje!
011 te [-t*.*] seer: Er zal wel ‘ te’ gestaan hebben.
-
voetnoot008
-
vast alle menschen: bijna alle mensen.
WNT, vast, 690, sub B, 8, met dit citaat.
Het WNT merkt hierbij op dat deze betekenis en dit gebruik (als bijwoord van wijze) van vast in de 17de E. alleen aangetroffen (is) bij Hooft (...) en in den Statenbijbel.
-
voetnoot008
-
raeckt: treft.
WNT, raken (I), 196, sub A,1, met dit citaat.
-
voetnoot009
-
Behalven: uitgezonderd.
Vgl. WNT, behalve, 1464.
Opm.: de -n in Behalven laat de oorspronkelijke betekenis herkennen: bi + halven: ter zijde [gesteld].
Vgl. WNT, behalve, 1462.
-
voetnoot009
-
luttel: enkelen.
Vgl. WNT, luttel (II), 3373.
-
voetnoot009
-
't: hem.
Opm.: 't verwijst naar mijn vergulde schicht (008); een sylleptische verwijzing, waarbij de gedachte aan de handeling van het schieten een rol gespeeld zal hebben in de totstandkoming van 't.
-
voetnoot009
-
't journael: het journaal.
WNT, journaal, 448, met dit citaat.
Opm.: 'n koopmansboek dat als basis dient voor 't zogenaamde grootboek.
Opm.: in het Berl. hs. is Journael onderstreept.
-
voetnoot009
-
ontduicken: [eraan] ontkomen, ontvluchten [door weg te duiken].
Opm.: deze betekenis van ontduicken komt niet voor in het WNT, maar kan wel uit de daar vermelde betekenissen afgeleid worden.
-
voetnoot010
-
t' schuldtboeck: het grootboek.
WNT, schuldboek, 1199, met dit citaat.
Opm.: een koopmansboek dat een overzicht geeft van schulden en vorderingen.
Opm.: t': de apostrof fungeert als ligatuur.
Opm.: in het Berl. hs. is schultboeck onderstreept.
-
voetnoot010
-
voor een schilt: als een schild.
Opm.: voor is in het zeventiende-eeuws het gewone voorzetsel aan het begin van een bepaling van gesteldheid.
Vgl. Weijnen, Zeventiende-eeuwse Taal, § 107, blz. 104.
-
voetnoot011-012
- In het Berl. hs. staan voor beide verzen dubbele komma's, waarschijnlijk ter aanduiding van het sententie-achtige karakter.
-
voetnoot011
-
eenich: welk dan ook, een of ander.
Vgl. WNT, eenig, 3833.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
011 te [-t*.*] seer: Er zal wel ‘te’ gestaan hebben.
013 Te: Boven de horizontale streep van de ‘T’ staat een krul die wellicht het resultaat is van een te ver doorschieten van de pen.
014 Want ick ben [-wt] van geen [-Pan] Veldt- [-noch] oft Bosgod wt ┆ gesproten
Het translitteratiesysteem dat twee afzonderlijke doorhalingen consequent apart vermeld wil zien, zou hier een verkeerde suggestie kunnen wekken omtrent de chronologie der doorhalingen en die der correcties. De juiste volgorde zal immers wel zijn:
[-Pan][-noch] Veldt- of
-
voetnoot011
-
becommert: belast, bezwaard.
Vgl. WNT, bekommeren, 1619-1621.
-
voetnoot011
- Het Berl. hs. heeft in plaats van vind als rijmwoord vin. Het rijm met in (012) wordt daardoor zuiverder. De versmelting van -nd tot -n is een geval van assimilatie dat in het zeventiende-eeuwse Hollands frequent voorkomt.
(Vgl. Weijnen, a.w., § 37, blz. 33.)
-
voetnoot012
-
coom ick (...) in: kom ik in.
Opm.: met mijn pijl.
Opm.: vgl. de annotatie bij coom ick (002).
Opm.: het Berl. hs. heeft hier com ick.
-
voetnoot013
-
t laech gemoet: [iemand met] 'n weinig verheven gevoelsleven. Vgl. WNT, gemoed, 1432: Soms wordt gemoed, vergezeld van een bnw., nagenoeg bij wijze van persoonsverbeelding, overdrachtelijk gebezigd ter aanduiding van den persoon die een zoodanig gemoed bezit.
Opm.: vergelijk het Latijnse animus, dat op dezelfde wijze gebruikt kan worden.
Opm.: blijkens de directe context zijn lieden die zich al te zeer bezighouden met aertsche sorgen, veroorzaakt door journaal of grootboek, bij uitstek de bezitters van zo'n laech gemoet. De mededeling in vers 014 Want ick ben van geen Veldt- oft Bosgod wt ┆ gesproten geeft bovendien aan dat deze handelslui hoogstens aan het schrikken gemaakt zouden kunnen worden, indien Min zich zou verlagen tot het uitstrekken van zijn activiteiten in hun richting; deze eigenschap, die vooral satyrs bezitten, heeft Min door afkomst niet!
-
voetnoot013
-
mijn: mij.
Opm.: mijn: hiaatvulling vóór klinker (Hollands).
(Vgl. Hermkens, a.w., § 2.3.1, blz. 89.)
-
voetnoot013
-
altijts: altijd.
Opm.: altijts: met adverbiale -s.
Zie ook o.a.: II, 183.
-
voetnoot013
-
verdroten: [is] [mij] onaangenaam geweest.
Vgl. WNT, verdrieten, 1442.
Opm.: vgl. IV, 125.
-
voetnoot014
-
van (...) wt gesproten: voortgekomen uit.
Vgl. WNT, spruiten, 3089, sub 3.
-
voetnoot014
-
Veldt- of Bosgod: veld- of bosgod.
Opm.: Hooft duidt hier op de Griekse en Romeinse halfgoden, de satyrs of faunen, die verliefden aan het schrikken maakten, en bekend stonden om hun geile aard.
Opm.: het Berl. hs. bevat hier een merkwaardige vergissing: door het weglaten van wt kwam de afschrijver een lettergreep te kort. Hij vulde die aan door aan bosghod het suffix -in toe te voegen. Daardoor ging hij echter voorbij aan de betekenis van gesproten, dat hier blijkens de vermelding van Ares of Mars, den Crijchsgodt, specifiek betrekking heeft op de mannelijke inbreng in het verwekkingsproces.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
014 Want ick ben [-wt] van geen [-Pan] Veldt- [-noch] oft Bosgod wt ┆ gesproten
Het translitteratiesysteem dat twee afzonderlijke doorhalingen consequent apart vermeld wil zien, zou hier een verkeerde suggestie kunnen wekken omtrent de chronologie der doorhalingen en die der correcties. De juiste volgorde zal immers wel zijn:
[-Pan][-noch] Veldt- of
015 [-Ick reken mijn geslacht van Faunus noch van Pan,] Maer wt het brave saet, [-des Crijchs godts, die mij wan,] en stercke grove cloecke lendens van
De interlineaire spatie geeft aan dat 't oorspronkelijke vers 015 doorgestreept is vóórdat de versie die begint met ‘ Maer ...’ geschreven werd.
cloecke: Deze variant staat boven Faunus en noch in de eerder doorgehaalde regel. Ik heb haar daar niet opgenomen, omdat het hele vers 015 in één haal doorgestreept is, en omdat cloecke beschouwd moet worden als een open variant van stercke en grove in de volgende regel.
015 cloecke: De initiale ‘c’ - gevormd uit het eerste van de diacritische tekens boven Faunus heeft een merkwaardig haaltje naar beneden:
016 Stoett heeft aan het einde van dit vers een punt die in het handschrift echter niet - meer - te zien is.
-
voetnoot015
-
brave: flinke, kloeke, wakkere.
Vgl. WNT, braaf II, 935, sub C, 1.
-
voetnoot015
-
lendens: lendenen.
Vgl. WNT, lende (I), 1547-1548.
-
voetnoot016
-
Den Crijchsgodt: de oorlogsgod, de krijgsgod.
Opm.: Mars of Ares.
Opm.: in het Berl. hs. is CrijchsGod onderstreept.
-
voetnoot016
-
de sachte Venus: de zachte (tedere, lieftallige) Venus.
Opm.: sachte staat hier antithetisch t.o.v. stercke, grove en cloecke in vers 015 (zie de manuscriptologische aantekeningen bij vers 015).
-
voetnoot017
-
Die: die.
Opm.: Die is hier een aanwijzend voornaamwoord waarmee Venus wordt aangeduid.
-
voetnoot017
-
mijn: mij.
Opm.: mijn met hiaatvullende -n vóór klinker (Hollands).
Opm.: zie ook mijn in vers 013.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier mij.
-
voetnoot017
-
beweechlijck: [snel] bewogen, [snel] ontroerde.
Opm.: het WNT geeft hier een breed scala van mogelijkheden (WNT, beweeglijk, 2389-2390). De context (de sachte Venus; de oppositie met brave en cloecke) laat mij kiezen voor de betekenis die het WNT onder 5 noemt: licht aandoenlijk.
-
voetnoot018
-
d' aldergrootste Goon: de allerhoogste goden.
Opm.: hiermee worden de Olympische goden bedoeld.
Opm.: prolepsis: door de geïsoleerde vooropplaatsing krijgt dit zinsdeel extra nadruk.
Opm.: ald̲ergrootste met epenthesis van d tussen l en er.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 65-66.)
In Bruiloft-spel is de epenthesis van d in deze positie normaal, zie de vss. 040, 093, 118 en 183.
-
voetnoot018
-
dat: die, dat.
Opm.: aanwijzend voornaamwoord. In het moderne Nederlands is dat hier ook nog mogelijk.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier die.
-
voetnoot018
-
magen: bloedverwanten.
Vgl. WNT, maag (I), 3-4.
Opm.: vgl. ook: IV, 015 en 046.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
019 Achter siet staat een haaltje dat gelezen zou kunnen worden als een komma. M.i. is het echter een onderdeel van de streep boven de ‘ ij’ van mij die er staat ter vervanging van de twee puntjes.
022 [-boden] storten
Stoett heeft aan het einde van dit vers een komma.
Het rustteken dat in het handschrift te zien is, wijkt echter geenszins af van dat aan het einde van het volgende vers: een - ook voor Stoett - evidente punt.
024 Sij [-smeeckten te vergeefs] [-sonden] loosden sucht op sucht
025 L/las!
wegen: Op de eerste ‘e’ een inktvlek van een andere kleur.
-
voetnoot019
-
groote: machtige, [boven allen] verheven.
Vgl. WNT, groot (I), 1053.
-
voetnoot019
-
ghroote Min is in het Berl. hs. onderstreept.
-
voetnoot019
-
die ghij voor oogen siet: die u voor [uw] ogen ziet [staan].
Opm.: het antecedent van die is Ick.
-
voetnoot020
-
dickwils: dikwijls.
Opm.: dickwils met reductie van ij tot i in zwakbetoonde syllabe.
(Vgl. Weijnen, a.w., § 36, blz. 32.)
-
voetnoot020
- Het Berl. hs. heeft voor het tweede mij in dit vers: mijn.
-
voetnoot021
-
sijnder: zijn er.
Opm.: sijnder: met reductie van ae tot e.
-
voetnoot021
-
tis niet lang geleden: intercalatie binnen de relatieve bijzin die ... getreur (021-023).
-
voetnoot022
-
ootmoedicheit: nederigheid, onderworpenheid.
-
voetnoot022
- De punt aan het einde van dit vers is merkwaardig: de zinsconstructie loopt door naar het volgende vers. De punt staat hier voor onze komma of puntkomma.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.1.1, blz. 16.)
-
voetnoot023
-
Dat: opdat.
Opm.: logisch verbindend voegwoord met finale functie.
-
voetnoot023
-
soud: zou.
Opm.: de e is geëlideerd vanwege het metrum.
-
voetnoot024
-
loosden: slaakten.
WNT, loozen, 2927, met dit citaat.
Opm.: de situatie van de afgewezen minnaar, zoals die hier geschilderd wordt in de verzen 024-032, vertoont veel gelijkenis met die in de zgn. paraklausithyron, een klaaglied van de verstoten minnaar voor de deur van de weigerachtige geliefde.
Opm.: dit motief komt ook - in soortgelijke bewoordingen als hier in de verzen 024-027 - voor in: Ick loos de suchten die mijn bange borst verstoppen, (Stoett I, blz. 22, vss. 1-4), dat door Leendertz Jr. gedateerd wordt vóór 1603 (P. Leendertz Jr., Bibliographie Hooft, blz. 51). Het is derhalve niet duidelijk in welk van beide werken sprake is van ontlening.
-
voetnoot025
-
den Noorden wint: de noordenwind.
Opm.: den: uiteraard geen casus-n: den Noorden wint is immers onderwerp. Bovendien volgde Hooft in deze periode de grammatici nog niet, die vóór mann. woorden voorschreven: de in de nominativus en den als verbogen vorm. De n in den is 'n niet fonetisch-geconditioneerde genus-n.
Opm.: den Noorden wint is proleptisch vooropgeplaatst.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
025 L/las!
wegen: Op de eerste ‘e’ een inktvlek van een andere kleur.
026 Stoett heeft aan het einde van dit vers geen komma.
027 la[*.*+]: Wilde Hooft eerst lasser schrijven?
027 D/doen
029 T ┆ gedenckt de gene wel
030 Het rustteken aan het einde van dit vers lijkt meer op een komma dan op een punt. Stoett heeft hier een punt.
-
voetnoot025
-
die: die.
Opm.: aanwijzend voornaamwoord, en hervat onderwerp.
-
voetnoot025
-
voerdse: voerde ze, nam ze mee.
Opm.: het enclitische -se verwijst naar sucht op sucht (024).
Opm.: de d in voerdse geeft aan dat we hier te maken hebben met de verleden-tijdsvorm. De tegenwoordige-tijdsvorm zou in de spelling tot verscherping van d tot t geleid hebben.
-
voetnoot026
-
Haer tranen: hun tranen.
Opm.: van veel van v (021).
-
voetnoot026
-
vlooten neer: stroomden neer.
Opm.: van vlieten, sterk ww. van de IIe klasse.
Opm.: het Berl. hs. heeft het minder correcte vlooden: vluchtten.
-
voetnoot027
-
las ser wt: zocht ze er uit.
Opm.: in het Berl. hs. is dit veranderd in: las die op, echter met behoud van de oorspronkelijke betekenis: verzamelde ze.
Vgl. WNT, oplezen, 1001, II.
Opm.: se verwijst naar Haer tranen (026)
-
voetnoot027
-
Doen: toen.
Opm.: Doen: toen is ontstaan door assimilatie uit mnl. end doe; de -n is in sandhi ontstaan.
-
voetnoot027
-
bad (...) aen: richtte [...] smeekbeden tot.
Vgl. WNT, aanbidden, 68, en supplement, aanbidden, 26, sub 1.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier: baed (...) aen.
-
voetnoot029
-
T gedenckt: het heugt.
Opm.: gedencken is hier een onpersoonlijk werkwoord.
Vgl. WNT, gedenken, 591.
-
voetnoot029
-
die gene: diegenen.
Opm.: blijkens de persoonsvorm overbrachten, meervoud.
-
voetnoot029
-
naere: benauwende, donkere.
Vgl. WNT, naar (I), 1379, sub 2b.
-
voetnoot030
-
Inde betraende stoep: in de door tranen [bevochtigde] stoep.
Opm.: het gebruik van het voorzetsel In wordt duidelijk als men zich realiseert dat het vroeger regel was dat een stoep van een hekwerk en een zitbank was voorzien. Bij het betreden van de stoep ging men dus een omheinde ruimte binnen; men kon dus een stoep inderdaad in- en uitgaan.
Vgl. WNT, stoep (III), 1772.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
030 Het rustteken aan het einde van dit vers lijkt meer op een komma dan op een punt. Stoett heeft hier een punt.
031 T/gedenckt
032 sijn liefs [-hant] mont
033 Ik ben niet erg zeker van de komma aan het einde van dit vers.
034 dat┆ser
Ik kan de krul bovenaan de ‘s’ niet lezen als een apostrof, zoals Stoett doet.
M.i. is ze louter een versierend elementje van de ‘s’: .
Zie ook de ‘s’ in Ambrosia (vers 053).
-
voetnoot030
-
overbrachten: doorbrachten.
Vgl. WNT, overbrengen, 1636, sub III, 2 en 3.
-
voetnoot031
-
de gene: degene.
Opm.: blijkens ging, enkelvoud.
-
voetnoot031
-
met een ootmoet: nederig.
Vgl. WNT, ootmoed, 232.
-
voetnoot031
-
ging: ging.
Opm.: ging is hulpwerkwoord bij cussen (032).
-
voetnoot032
-
sijn liefs mont: de mond van zijn geliefde.
Opm.: sijn: uitgespaarde flexie.
-
voetnoot032
-
den kouden ring: de koude klopper.
WNT, ring (I), 495, I, 2, b, δ, met dit citaat.
Opm.: dit motief treffen we ook aan in Hoofts Emblemata Amatoria. (Zie: K. Porteman, P.C. Hooft Emblemata Amatoria, emblema X (blz. 97), en de toelichting daarbij op blz. 159.)
-
voetnoot033
-
tot mij wast dat zij creten: míj́ riepen ze [al jammerend] aan.
Vgl. WNT, krijten, 261.
Opm.: tot mij wast dat: een vorm van prolepsis die ook in hedendaags Nederlands nog voorkomt, bv.: voor hém is 't dat ik het heb gedaan.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier: tot mij was dat sij creeten.
-
voetnoot034
-
En: maar.
Opm.: Vgl. WNT, en (I), 4108, sub 14.
Opm.: dit En lijkt wel enigszins op het zgn. pathetische ‘en’, dat Michels aantrof in Vondels Roskam, (vss. 140-141) (Bijdrage tot het onderzoek van Vondel's werken, blz. 35), en dat door Verdenius beschreven is in Ntg. XXXVII, blz. 108 e.v.: ook En in vers 034 is een rhetorisch middel om een contrastpositie te accentueren. Het grote verschil met het door Verdenius beschreven type ligt echter in het feit dat er in vers 034 geen sprake is van een vraag, en zelfs niet van een uitroep die geïnverteerde woordorde heeft. Bovendien vervult in dit vers En niet alléén de contrastpositie; En is hier in combinatie met nu adversatief gebruikt.
-
voetnoot034
-
rechtevoort: op dit ogenblik.
WNT, rechtevoort, 594, met dit citaat.
-
voetnoot034
-
ser (...) van: ze daarvan.
Opm.: -er van verwijst naar tot mij ... creten (033).
-
voetnoot035
-
int heimelijck: in 't verborgene, in stilte.
Vgl. WNT, heimelijk, 475-476, sub 2.
Opm.: de ongebruikelijke combinatie van Int met heimelijck is wellicht tot stand gekomen op grond van stilistische overwegingen (parallellisme met Int openbaer in vers 036).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
Over deze verzen is in het handschrift niets opmerkelijks te vermelden.
-
voetnoot035
-
staedich: telkens.
WNT, stadig, 435, met dit citaat.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier ghestaedich.
-
voetnoot035
-
ellent: droevige toestand.
Vgl. WNT, ellende, 4083, sub 2.
Opm.: de toonloze e wordt vaak geapokopeerd; hier waarschijnlijk omwille van het metrum.
-
voetnoot036
-
en (...) niemant: niemand.
Opm.: niemant is hier subject.
-
voetnoot036
-
wil mij (...) staen bekent: wil [ervoor] uitkomen [dat hij] mij kent.
Vgl. WNT, bekend, 1567, ad 2.
-
voetnoot037
-
dit: dit.
Opm.: dit is hier voorlopig lijdend voorwerp; dat ghij ... altesaem is eigenlijk lijdend voorwerp.
-
voetnoot037
-
mijn: mij.
Opm.: mijn: Hollandse vorm (vóór klinker).
Opm.: het Berl. hs heeft hier mij.
-
voetnoot037
-
openbaerlijck: in tegenwoordigheid van anderen.
Vgl. WNT, openbaarlijk, 553.
-
voetnoot038
-
Dus: aldus, op deze wijze.
Opm.: zoals aangeduid in de verzen 034 en 036.
-
voetnoot038
-
loochent: verloochent.
WNT, loochenen, 2697, met dit citaat.
-
voetnoot038
-
altesaem: allen te zamen.
Vgl. WNT, altezamen, 295-296.
-
voetnoot038
-
v: uw.
Opm.: naast de vorm uw komt ook u of v voor (Vgl. Weijnen, a.w., § 50, blz. 48). In handschriften worden u en v niet consequent onderscheiden, met name niet wanneer het persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden betreft.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.4.4, blz. 63.)
-
voetnoot038
-
cleen: gering, klein.
Opm.: cleen in plaats van cleijn (zoals in het Berl. hs., vers 038) is een Vlaamse vormvariant, die ook aangetroffen wordt bij Hollandse auteurs als Hooft.
(Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 67.)
-
voetnoot039
-
mijnen Aert: mijn wezen, mijn gesteldheid.
Vgl. WNT, aard (II), 235-236, supplement.
Opm.: mijnen Aert is hier lijdend voorwerp.
-
voetnoot039
- Het Berl. hs. heeft in dit vers een - merkwaardige - andere redactie: die gheene die gheuoelt int harte van mijn aert.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
040 heimelijck: de bovenste haal van de eerste ‘e’ strekt zich op merkwaardige wijze ver uit: tussen de ‘e’ en de ‘i’ tot direct achter de ‘m’.
041 [*m*+]in
vrooge: Stoett heeft: ‘vroege’; het Berlijnse hs.: vroeghe
042 In het handschrift is het niet duidelijk of er een dubbelpunt of slechts een punt aan het einde van dit vers staat. Stoett heeft een punt.
043 [m+]in [-t secreet]
044 Werdens[e+]
045 T/schijnt
-
voetnoot040
-
alderbest: [er] ['t] beste [aan].
Opm.: alderbest met epenthetische d.
Vgl. vers 018.
-
voetnoot040
-
dat: als, indien.
Opm.: logisch verbindend voegwoord met conditionele functie.
-
voetnoot040
-
mijn: mij.
Opm.: Hollandse vorm vóór h.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier mij.
-
voetnoot040
-
bewaert: voor zich houdt, geheimhoudt.
Vgl. WNT, bewaren, 2382, sub 13.
-
voetnoot041
-
te vrooge: te vroeg.
Opm.: Hollandse vormvariant voor vroeg.
(Vgl. Weijnen, a.w., § 22, blz. 28).
-
voetnoot042
-
gaen (...) strijcken: er vandoor gaan.
WNT, strijken, 44 met dit citaat.
Opm.: gaen is hulpwerkwoord bij strijcken; een ander (...) strijcken is een accusativus cum infinitivo afhankelijk van het verbum sentiendi Sagen (042). De woordvolgorde binnen deze infinitiefconstructie wijkt nogal af van die in hedendaags Nederlands, waar het hulpwerkwoord meestal vlak vóór het zelfstandig werkwoord staat.
-
voetnoot043
-
secreet: geheim.
WNT, secreet (I), 1268, met dit citaat.
Opm.: in het Berl. hs. zijn in dit vers de woorden wijn, secreet, en Min onderstreept. Bovendien staan er voor de verzen 043 en 044 dubbele komma's ter markering van het sententie-achtige karakter van deze verzen.
-
voetnoot043
- In dit vers is sprake van nevenschikking tussen De wijn, t secreet en de Min.
haere cracht (hun kracht) in hetzelfde vers heeft daarom betrekking op alle drie de genoemde zaken.
-
voetnoot044
-
Werdensij: [als] zij [...] worden.
Opm.: Werdensij ... gebracht: conditionele bijzin.
Opm.: naast de bekende stamtijden, komen in het 17de-eeuws
voor: werden - wart (ward, wardt, wiert, wierd) - worden (wierden) - geworden (sterk werkwoord van de IIIe klasse).
-
voetnoot044
-
int openbaer gebracht: open gemaakt, bekend gemaakt, onthuld.
Opm.: het beeld kan in het moderne Nederlands niet gehandhaafd blijven.
-
voetnoot045
-
T schijnt aen v wesen: 't blijkt uit uw gezicht[suitdrukking].
Opm.: hier m.i. niet, zoals in I, 010 en III, 098, ‘voorkomen’, maar gelaatsuitdrukking.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
046 Wa[-*w*]t ijver
047 [-Ter bruiloft hier] [-Alhier] Hier in v [-aertsche] bruiloftsael
De translitteratie laat de volgende fasen in de genese van dit versdeel veronderstellen:
- Ter bruiloft hier
- Alhier ter bruiloft
- Hier in v aertsche sael
- Hier in v bruiloftsael
048 [-oft ander een][-wel]acht ick oft leck[er+] beet
Ook hier kunnen de fasen in het ontstaan van het versdeel gereconstrueerd worden:
- oft ander een leckerbeet
- oft wel een leckerbeet
- acht ick oft leckre beet
Natuurlijk is het ook mogelijk dat de wijziging leckerbeet in leckre beet al in fase twee plaatsvond.
De eerste versie zal wel verworpen zijn omdat ze een lettergreep te veel opleverde.
-
voetnoot046
-
Wat ijver: welk verlangen, welke begeerte, welke aandrift.
-
voetnoot046
-
mijn: mij.
Opm.: mijn: Hollandse vorm vóór h.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier mij.
-
voetnoot046
- Het Berl. hs. heeft comen in plaats van cunnen.
-
voetnoot047
-
met schilderij becleet: met wandkleden bedekt.
Opm.: het WNT vermeldt dit citaat onder de betekenis Iets geschilderds, geschilderde voorstelling (WNT, schilderij, 670). Men zou hierdoor kunnen denken aan muurschilderingen. Het woord becleet laat mij echter denken aan wandtapijten, wandkleden, al is het natuurlijk mogelijk dat becleet hier in een verzwakte betekenis is gebruikt, wat de mogelijkheid van schilderingen op doek of paneel openlaat.
-
voetnoot048
- De zinsconstructie in dit vers is gecompliceerd door de aanwezigheid van de intercalatie acht ick. Bovendien is er sprake van zinsvervlechting door de elliptische lijdend- voorwerpszin een roemer wijns oft leckre beet. In hedendaags Nederlands staat er: U denkt - denk ik - [dat] [het] [het verlangen naar] een beker wijn of [naar] 'n lekker hapje [is geweest].
-
voetnoot048
-
een roemer wijns: een beker wijn.
Opm.: wijns: genitivus partitivus.
-
voetnoot048
-
acht ick: denk ik, meen ik.
Vgl. WNT, achten, 628.
-
voetnoot048
-
leckre beet: ['n] lekker hapje.
WNT, lekkerbeet, 1526-1527, met dit citaat.
Opm.: in het handschrift is het oorspronkelijke leckerbeet in tweede of derde instantie gewijzigd in leckre beet (zie de manuscriptologische aantekeningen.).
-
voetnoot048
- Het Berl. hs. heeft hier een evidente verschrijving waardoor de samenhang met de verzen 046-047 verstoord wordt: brencgt i.p.v. denckt.
-
voetnoot049
-
op een anders kost: op kost[en] van een ander.
Opm.: het WNT, kost (I), 5758, merkt bij dit lemma op dat het in de oudste periode van het Nieuwnederlands bij voorkeur in het enkelv. voorkwam.
Opm.: een anders kost: een vertoont uitgespaarde flexie.
-
voetnoot049
-
dertel: genotzuchtige.
Opm.: het WNT vermeldt (dartel, 2300) deze betekenis niet expliciet. Wel geeft het onder 2) Weelderig, wulpsch aan dat dartel ook - In toepassing op spijzen en dranken of het genot daarvan gebruikt wordt.
Opm.: dertel: zuidelijke vormvariant voor dartel
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 65).
Het Berl. hs heeft hier dartel.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
050 seker <,>
051 [-eet]gaen
[-aen] ter
-
voetnoot050
-
die lust: dat verlangen, die begeerte.
Opm.: die lust verwijst naar het verlangen 'n beker wijn of 'n lekker hapje op kosten van een ander te komen nuttigen.
-
voetnoot050
-
en (...) niet beladen: niet behept, niet bezwaard.
Vgl. WNT, beladen, 1661-1663.
-
voetnoot051
-
ick gaen: ik ga.
Opm.: gaen met hiaatvullende -n vóór klinker.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier ghae.
-
voetnoot051
-
Juppijn: Jupiter.
Opm.: in het Berl. hs. is Jupijn onderstreept.
-
voetnoot052
-
de nectar: de nectar.
Opm.: de drank van de goden op de Olympus.
Opm.: in het Berl. hs. is Nectar onderstreept.
-
voetnoot052
-
v rijnsche wijn: uw Rijnse wijn.
Opm.: het hedendaagse Rijnwijn heeft in navolging van het Duitse Rheinwein in de loop van de 19de eeuw het oorspronkelijke Rijnsche wijn verdrongen.
Vgl. WNT, rijnschwijn, 359-360.
-
voetnoot052
- Het Berl. hs. heeft hier: dus spaert vrij u rince wijn.
-
voetnoot053
-
Die: wie.
Opm.: betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.
-
voetnoot053
-
Ambrosia: ambrosia.
Opm.: het voedsel der onsterflijkheid, dat alleen voor de goden bestemd was. Oorspronkelijk waren nectar vers (052) en Ambrosia hetzelfde (vgl. Homeros, Odyssee. 9, 359). Later wordt met Ambrosia het (vaste) voedsel, met nectar de drank aangeduid.
Opm.: in het Berl. hs. is Ambrosa (!) onderstreept.
-
voetnoot053
-
costel: kostelijke.
Opm.: het WNT geeft dit citaat bij de betekenis Duur, veel kostend (WNT, kostel, 5758). In verband met spijsen lijkt mij deze vertaling echter weinig adequaat.
-
voetnoot054
-
Mijn coompst: mijn komst.
Opm.: de rekking van o tot oo komt meer voor in dit spel; zie o.a. vss. 002 en 012.
Opm.: coompst: epenthesis van labiale ploffer tussen m en s.
(Vgl. Weijnen, a.w., § 39, blz. 34.)
-
voetnoot054
-
al wt een ander oorsaeck: uit een heel andere oorzaak.
Opm.: al is hier een versterkend woord bij ander.
Vgl. WNT, al, 62 e.v.
Opm.: ander blijft dikwijls onverbogen (zie ook vs. 055).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
055 beneên: De circumflex staat niet alleen boven de laatste ‘e’, maar strekt zich uit van de tweede ‘e’ tot aan het einde van de slot-‘ n’.
Deze circumflex komt niet terug in het woord dat toch paarsgewijs rijmt op beneên: betreen (vs. 056).
059 [-60]
ges[*..*+]schap
-
voetnoot054
-
rijsen: voortkomen.
WNT, rijzen (II), 458, met dit citaat.
-
voetnoot055
-
beneên: beneden.
Opm.: uitval van intervocalische d.
-
voetnoot056
-
In plaets van shemels vloer: in plaats van de hemelse vloer.
Opm.: deze woordgroep staat op een ongewone zinsplaats: in hedendaags Nederlands zou deze bijw. bep. óf achter ick in 055 staan óf achter het Aertrijck in dit vers.
-
voetnoot056
-
betreen: betreden.
Opm.: uitval van intervocalische d.
-
voetnoot058
-
bruit en bruidegoom: bruid en bruidegom.
Opm.: bruidegoom: de rekking van o vóór m komt in dit spel in dit woord - op één uitzondering na - telkens voor. Slechts bij syncope van - de treffen we eenmaal bruigoms aan.
Opm.: in het Berl. hs. is de volgorde omgekeerd en zijn beide zelfstandige naamwoorden onderstreept. Bovendien heeft dit hs. bruidegom.
-
voetnoot058
-
soo veel gelucks: zó veel geluk.
Opm.: gelucks: genitivus partitivus.
Opm.: in vers 059 staat de bepaling die soo veel specificeert: Als ... staet.
-
voetnoot059
-
in den nieuwen staet: in de nieuwe [burgerlijke] staat.
Opm.: wat Min bedoelt met den nieuwen staet wordt niet expliciet uitgelegd, maar gelet op het feit dat we hier te maken hebben met een bruiloft-spel, zal er wel de huwelijkse staat mee aangeduid worden.
-
voetnoot060
-
haer: hun.
Opm.: verwijst naar bruit en bruidegoom (058).
-
voetnoot060
-
in meerder graet: in hogere mate.
Vgl. WNT, graad, 501, sub d.
Opm.: in meerder graet is bijvoeglijke bepaling bij geluck.
Opm.: in meerder graet geeft hier blijkens de verzen 061 en 062 eerder een hoeveelheid dan een hoedanigheid aan.
-
voetnoot061
-
Dewijl: omdat.
Opm.: dewijl: ontstaan uit de wijle dat.
-
voetnoot061
-
ontallijck veel: [met] ontelbaar velen.
Vgl. WNT, ontallijk, 1806.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier: ontellijck.
-
voetnoot061
-
de geen (...) die: degenen die.
Opm.: de geen (...) die ick wonden is onderwerp bij sijn.
-
voetnoot061
-
wonden: wondde.
Opm.: die ick wonden is een bepaling bij de geen.
Opm.: wondn; de -n heeft hier een zuiver fonische functie: ze staat in hiaat- en (bovendien) rijmpositie.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 7.1.3, blz. 188.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
062 [z+]ijn
s[ij+]er
be*v*onden
-
voetnoot062
- Dit vers vormt samen met het vorige een nevenschikkend samengestelde bijwoordelijke bijzin. In dit vers is Dewijl uit 061 samengetrokken. Vers 061 en 062 vormen samen de reden waarom Min het bruidspaar geen geluck (...) in meerder graet (060) kan wensen: ik wens jullie zoveel geluk als er verliefden zijn. Dat lijkt misschien ietwat pinnig van mij, maar dat is het niet: het is juist oneindig veel geluk, want er zijn oneindig veel verliefden (heden en verleden); immers slechts een klein overzichtelijk groepje is niet tot deze staat geraakt.
-
voetnoot062
-
van mijn heerschappij: van mijn macht.
Opm.: deze woordgroep is een bepaling bij vrij.
-
voetnoot062
-
seer wenich: zeer weinigen.
Opm.: wenich: Vlaamse vormvariant van weinich die ook bij Hollandse auteurs voorkomt, vooral bij Hooft.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 67.)
Opm.: seer wenich is onderwerp bij [sijn] bevonden (062).
-
voetnoot062
-
bevonden: [zijn] [er] aangetroffen.
Vgl. WNT, bevinden, 2335, sub 1.
Opm.: bevonden is hier een voltooid deelwoord. Dat betekent dat sijn uit vers 061 hier - overspannen - samengetrokken is en dat seer wenich fungeert als onderwerp. De andere mogelijkheid (ick uit de relatieve bijzin die ick wonden (061) is samengetrokken; seer wenich is object; de -n in wat dan pv wordt bevonden, is geen meervoudsindicator maar heeft slechts een zuiver fonische functie) lijkt me minder waarschijnlijk.
Opm.: de lezing van Stoett: beconden (en zijn verklaring van dit woord) lijkt mij onjuist, al laat het handschrift wel enige twijfel toe.
-
voetnoot063
-
t' al: alles.
Opm.: t' al is niet één woordgroep met t' als lidwoord: t' is object, al is daarbij een predikatieve toevoeging.
Opm.: ik sluit de mogelijkheid dat t' al hier het heelal betekent niet volslagen uit.
Vgl. WNT, al, 60.
Opm.: de apostrof achter de t is een ligatuur, een verbindingsteken.
-
voetnoot063
-
snel: snelle.
Opm.: adiectief in postpositie.
-
voetnoot064
-
des hemels cruin: de top van de hemel.
Vgl. WNT, kruin, 410, sub 4.
-
voetnoot064
-
d' afgront van den hel: de afgrond van de hel.
Opm.: in semantische zin is er sprake van 'n identiteitsrelatie: de afgrond die de hel is: genitivus identitatis. Formeel is er hier geen sprake van een genitivus.
Vgl. WNT, afgrond, 999, sub d.
Opm.: de grondbetekenis van afgrond is eene ruimte die geen grond heeft, eene bodemlooze diepte (WNT, afgrond, 997).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
065 daer: De ‘ a’ is met een bredere pen duidelijker gemaakt.
067 maeck: De ‘ ae’ is met een bredere pen duidelijker gemaakt.
068 dickwils: De ‘ c’ en de ‘ w’ zijn met een bredere pen duidelijker gemaakt.
069 Des werelts princen trots *.e* princen aertsche goon Des werelts princen trots is onderstreept: open variant. *.e*: Er zal wel ‘ D/de’ gestaan hebben.
goon: De slot-‘ n’ is sterker vervaagd dan de rest van het woord.
prachtich: Het is onzeker of de ‘ ch’ weergegeven wordt met het tekentje (een schuin streepje) onder de ‘ ti’, of dat de laatste twee letters weggevallen zijn.
De eerste mogelijkheid lijkt mij de meest waarschijnlijke vanwege de vorm van het ondergeschreven teken.
al┆machtich
-
voetnoot065
-
De stroomen ... mocht sien (065-066) is lijdend voorwerp bij passeren.
-
voetnoot065
-
stroomen: de stromen, de rivieren.
Opm.: van de onderwereld. Er waren vier rivieren in de onderwereld: Acheron, Kokytos, Phlegethon en Styx.
Opm.: goden die zweren bij de Styx: al volgens Homerus (vgl. Il. 14, 271 en 15, 37; Od. 5, 185 en 10, 514).
-
voetnoot066
-
En die hij noijt mocht sien: en die hij nooit kon zien.
Opm.: Jupiter was immers onsterfelijk.
-
voetnoot066
-
stralen: pijlen.
WNT, straal (I), 2043, met dit citaat.
-
voetnoot066
-
licht: gemakkelijk.
Opm.: ook licht als adiectief in postpositie is hier mogelijk: lichte, snelle pijlen.
-
voetnoot067
-
De grootste: de machtigsten.
Opm.: waarschijnlijk: meervoud, evenals de andere personen die in de verzen 067-070 worden genoemd.
-
voetnoot067
-
mij: [aan] mij.
Opm.: de Hollandse vorm mijn, die elders (bv. in 070) in dit stuk frequent verschijnt, is hier wellicht vermeden om verwarring met het possessivum mijn te voorkomen.
-
voetnoot067
-
onderdaen: onderdanig.
Opm.: bij Hooft is zelfs de superlatief onderdaenste zeer gewoon. (Vgl. WNT, onderdaan, 1257, ad 1.)
-
voetnoot068
-
De wijsheit-minnaers grijs: de grijze filosofen.
Opm.: in het Berl. hs. is deze woordgroep onderstreept.
Opm.: er zijn allerlei anekdoten in omloop over door de liefde dwaas geworden filosofen (o.a. Lucretius).
-
voetnoot068
-
bidden (...) aen: vereren, verzoeken [mij] [om een gunst].
Opm.: de betekenissen die het WNT onder Aanbidden (26, 1 en 3, suppl.) vermeldt, zijn hier beide mogelijk.
-
voetnoot069
-
De princen aertsche goon: de vorsten, aardse goden.
Opm.: aertsche goon is een bijstelling bij princen.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier nog de oorspronkelijke versie: de weerelts Princen trots.
Opm.: vgl. Granida, vs. 293.
Opm.: vgl. Achilles en Polyxena, vs. 213.
-
voetnoot069
-
met al haer anhanck prachtich: met heel hun hooghartig gevolg.
Vgl. WNT, aanhang, 161, sub 1; WNT, prachtig, 3820, sub 1.
Opm.: wellicht speelt hier mee de topos van de deugdeloosheid van het hof: een uit de oudheid stammende opinie die in de zestiende eeuw grote populariteit verwierf door Antonio de Guevara's Menosprecio de corte y alabança de aldea van 1539. (Zie hierover: S.F. Witstein, Hoofts ‘Achilles en Polyxena’ in: Een Wett-steen vande Ieught, blz. 134.)
Opm.: zie ook vers 087: verkeert.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
069 Des werelts princen trots *.e* princen aertsche goon Des werelts princen trots is onderstreept: open variant. *.e*: Er zal wel ‘ D/de’ gestaan hebben.
goon: De slot-‘ n’ is sterker vervaagd dan de rest van het woord.
prachtich: Het is onzeker of de ‘ ch’ weergegeven wordt met het tekentje (een schuin streepje) onder de ‘ ti’, of dat de laatste twee letters weggevallen zijn.
De eerste mogelijkheid lijkt mij de meest waarschijnlijke vanwege de vorm van het ondergeschreven teken.
al/machtich
071 mij: De pen heeft enigszins gevlekt bij de laatste verticale haal van de ‘ ij’.
072 hof: Op de ‘ o’ staat een diacritisch tekentje: hòf. Waarschijnlijk duidde Hooft hiermee de zgn. holachtige uitspraak aan.
073 Vóór vers 073 is een inktvlek te zien van een andere kleur dan die van het handschrift.
-
voetnoot070
-
mijn: beide keren in dit vers met -n: Hollandse vormen, respectievelijk: hiaatvulling vóór h en vóór klinker.
-
voetnoot070
-
al machtich: allesvermogend, volstrekt onbeperkt in macht.
Vgl. WNT, almachtig, 217, sub 1.
-
voetnoot071
-
ontsiet: vreest, ducht.
Vgl. WNT, ontzien, 2066.
-
voetnoot071
-
selfs: zelfs [Jupiter].
Opm.: dat selfs opgevat moet worden als versterkend woord bij Juppijn (071) en niet als bepaling bij de tweede helft van dit vers, wordt ondersteund door de komma áchter selffs in het Berlijnse handschrift.
-
voetnoot071
-
clene: geringe.
Opm.: al ist (...) lof: al is dat tot zijn schande.
-
voetnoot072
-
den grote schrick: de grote verschrikking, de grote ‘boeman’.
WNT, schrik (I), 1058, sub 5, met dit citaat.
Opm.: het is opmerkelijk dat grote in tegenstelling tot den geen genus-n heeft.
-
voetnoot072
-
van al het vrolijck hof: van heel het vrolijke hof.
Opm.: met het vrolijck hof wordt het hof op de Olympus bedoeld: de liefdesaffaires die Min daar bekokstoofde, zorgden daar voor onrust, ruzies en tweedracht; 'n enkele keer (Venus en Mars; zie Paris Oordeel, vss. 328-332) voor Homerisch gelach!
-
voetnoot073
-
de bruidegoom sijn vierich hart: de bruidegom zijn vurig hart.
Opm.: er zijn wat betreft de analyse van de bouw van deze woordgroep twee mogelijkheden:
- het syntagma valt uiteen in twee aparte woordgroepen: de bruidegoom (indirect object), en sijn vierich hart (object);
- het syntagma fungeert in zijn geheel als object, en behoort naar de binnenbouw tot het type m'n vader z'n boeken, waarbij hart de kern is, en vierich en de bruidegoom sijn bijvoeglijke voorbepalingen zijn. (Vgl. P.C. Paardekooper, Beknopte ABN-syntaxis, blz. 150.) De Vooys (Nederlandse Spraakkunst, § 178, blz. 318) merkt bij zijn bespreking van deze woordgroep op: Het gebruik van deze konstruktie gaat in onze taal veel verder terug dan men zou menen. Naast voorbeelden uit het Middelnederlands (die here sijn wegen) noemt De Vooys specimina uit het werk van Huygens, de jonge Vondel, Bredero en vooral van Cats.
De aanwezigheid van het bezittelijk voornaamwoord sijn in de bruidegoom sijn vierich hart geeft mij een lichte voorkeur voor de beschrijving als één woordgroep: indien er sprake was van twee afzonderlijke woordgroepen, dan lijkt mij de aanwezigheid van het bez. vnw. als eerste woord van het object, terwijl de persoon die daarmee aangeduid wordt in het er direct aan voorafgaande zinsdeel genoemd is, voor het 17de-eeuws minder gebruikelijk dan die van het bepaalde lidwoord het.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
073 Vóór vers 073 is een inktvlek te zien van een andere kleur dan die van het handschrift.
074 winst: Het puntje op de “i” ontbreekt.
-
voetnoot073
-
ontsteken: ontstoken, [laten] ontbranden.
Opm.: van steken komt vaak het volt. deelw. gesteecken voor; zo ook van ontsteken, ontsteken. (Weijnen, a.w., § 43, blz. 39.)
-
voetnoot074
- Het Berl. hs. bevat hier in de eerste vershelft een zódanig afwijkende variant, dat de veronderstelling dat een ander handschrift dan het Amsterdamse, de legger voor het Berl. hs. is geweest, alleen al hierdoor geloofwaardig wordt. Het Berl. hs. heeft hier: dat de bruijdeghom mint.
-
voetnoot074
-
voor mijne winst: als (voor) mijn verdienste.
-
voetnoot074
-
ick reken: beschouw ik, houd ik.
Vgl. WNT, rekenen (I), 1850, sub 3.
-
voetnoot075-076
- De zinsconstructie in deze verzen is nogal complex: van soo menich ... noem (075) is een bepaling bij niet van mijn slechste roem (076), waarbinnen van mijn slechste roem in semantisch opzicht fungeert als genitivus possessivus. De semantische relatie in van soo menich ... noem moet gekwalificeerd worden als een partitivus.
-
voetnoot075
-
soo menich: zo velen.
Opm.: het WNT, menig, 534, sub B, 3, vermeldt hierbij: Zelden is het gebruik in den zin van het mv.
Hermkens (a.w., blz. 116) is stelliger: ‘Menig’ is alleen combineerbaar met een enkelvoudig substantief.
Toch moet menich hier, blijkens de verbinding met onderdanen (via die) opgevat worden als meervoud. Wellicht kan een predicatief gebruikt menich eerder geïnterpreteerd worden als meervoud dan een attributief gebruikt menich. De voorbeelden die het WNT en Hermkens geven, betreffen alle een attributief gebruik van menich.
-
voetnoot076
-
slechste: geringste, minste.
Opm.: de t van slecht is door volledige assimilatie verdwenen.
(Vgl. Hermkens, a.w., blz. 71.)
Opm.: het Berl. hs. heeft hier minste.
-
voetnoot077
-
Heusheidt: onbaatzuchtigheid.
Opm.: zie voor de interpretatie van Heusheidt de eerste opmerking in de annotatie bij 0.2. Heusheidt.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
078 schrijven: De “v” is vetter geschreven dan de rest van het woord.
080 Het vraagteken aan het einde van dit vers zou ook een uitroepteken kunnen zijn.
-
voetnoot077
-
Altevermeten: al te drieste, al te aanmatigende.
Opm.: het Berl. hs. heeft Alte en vermetel.
-
voetnoot077
-
gaedij: gaat gij.
Opm.: -dij is een middelnederlandse vorm die in de tafelspelen van Hooft alleen in enclitische vorm voorkomt (zie ook vers 080). De d in dij is ontstaan door assimilatie vóór klinker.
-
voetnoot078
-
Met: door.
Opm.: het voorzetsel met vormt het eerste deel van de infinitiefconstructie Met ... schrijven, en hoort derhalve niet bij bedrijven uit vers 077.
-
voetnoot078
- Het Berl. hs. heeft aan het einde van dit vers geen vraagteken.
-
voetnoot079
- Dit hele vers is bijvoeglijke bepaling bij lof (078).
-
voetnoot079
-
met reden: te recht, op goede gronden.
Vgl. WNT, reden, 894.
-
voetnoot080
-
sijdij: zijt gij.
Opm.: vgl. de opmerking bij 077, gaedij.
-
voetnoot080
-
stout: vrijpostig, aanmatigend, brutaal.
Vgl. WNT, stout, B, 16.
-
voetnoot080
-
compt: komt.
Opm.: met epenthesis van de p, al kan men dit ook als een zuivere spellingvariant beschouwen.
(Vgl. Hermkens, a.w., blz. 74.)
-
voetnoot080
-
steuren: storen.
Opm.: steuren is een gepalataliseerde variant van storen.
-
voetnoot081
-
't: dat.
Opm.: verwijst naar de eerste vershelft van 081.
-
voetnoot082
-
heten: noemen.
Vgl. WNT, heeten (II), 409, sub c.
-
voetnoot083
- In dit vers is Een lust ... doen bijstelling bij Heusheit (082).
-
voetnoot083
-
van hooch en eelder Aert: van hoge en edele aard.
Opm.: hooch: wellicht is er samentrekking in het morfeem -er; eelder, van eel met epenthetische d en datief-uitgang (vrouwelijk, enkelvoud. Gewoonlijk is aard mannelijk.)
Het Berl. hs. heeft hier de onverbogen vorm eedel.
-
voetnoot084
-
wel lovens waert: die [het] zeker waard is te prijzen.
Opm.: verholen participiumconstructie die fungeert als bijvoeglijke bepaling bij godin.
Opm.: lovens waert: genitivus causae.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier: wel prijsens waert.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
086 De laatste komma is vetter geschreven dan de andere in dit vers.
087 Den [-waeren] rechten edeldoom
hoewel het maer menich: ‘hoewel het’ is ónderstreept, niet dóórgestreept: open variant.
-
voetnoot085
-
tijtels: hoedanigheden, kwalificaties, eigenschappen.
Vgl. WNT, titel (I), 224, sub 6.
-
voetnoot085
-
dewijl: omdat, aangezien.
Opm.: ontstaan uit mnl. de wijle (accus.) dat.
-
voetnoot085
-
hebt begonnen: [al] bent begonnen.
Opm.: het werkwoord beginnen wordt in het zeventiende-eeuws vaak met hebben vervoegd. (Vgl. Weijnen, a.w., § 88, blz. 80.)
Opm.: Heusheidt is immers al begonnen met het opsommen van haar hoedanigheden: zie vers 083.
-
voetnoot086
-
vol gelucks: vol geluk.
Opm.: gelucks: genitivus partitivus afhankelijk van vol (086).
-
voetnoot086
-
gesegent: zegenrijk.
Vgl. WNT, gezegend, 2174, sub c.
-
voetnoot086
-
onverwonnen: onoverwinbaar, nog nooit overwonnen.
Vgl. WNT, onverwonnen, 2151, sub 2.
-
voetnoot087
-
Den rechten edeldoom: de echte, waarachtige adel.
Vgl. WNT, recht (I), 495, sub c.
Vgl. WNT, edeldom, 3780.
Opm.: Den met genus-n voor r, en rechten met genus-n voor klinker.
Opm.: edeldoom met rekking van o vóór m (zie ook vers 058).
Opm.: Heusheidt noemt in de verzen 083 en 086 in totaal vijf of zes tijtels op, en vat die in vers 087 samen in Den rechten edeldoom.
-
voetnoot087
-
verkeert: ontaard, verdorven, verbasterd.
Vgl. WNT, verkeerd, 125, sub B, 1 en 2.
Opm.: verkeert is hier een adiectief in postpositie.
Opm.: wellicht speelt hier - zoals Stoett opmerkt - de oorspronkelijke betekenis van het woord Heusheidt mee: hovescheit: de aan het hof, de hoven gebruikelijke vormelijkheid (WNT, hoofschheid, 1002, sub 1).
Opm.: zie ook de opmerking over de deugdeloosheid van het hof in vers 069: met al haer anhanck prachtich.
-
voetnoot087
- Het Berl. hs. heeft hier nog de oorspronkelijke versie: hoewel het hof verkeert. Ook hier (vgl. de manuscriptologische aantekeningen bij vers 069) betreft het echter een versie die in het Amsterdamse handschrift niet reëel dóórgestreept is maar slechts ónderstreept.
-
voetnoot088
-
onwaerdich: zonder [dat] waard [te zijn].
Opm.: onwaerdich is hier bepaling van gesteldheid.
-
voetnoot088
-
sich vereert: beschenkt zichzelf.
Vgl. WNT, vereeren, 1725, sub 1.
-
voetnoot089
-
het al: alles.
Opm.: zie ook de eerste opm. bij t' al in 063.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
091 Want [-geen dinck]niet en
093 Want dees hem [-deed*.*] nae [-die]den algemenen
algemenen: Gelet op de spatie tussen algemenen en welvaert zou de laatste ‘ n’ van algemenen later op de regel toegevoegd kunnen zijn.
-
voetnoot089
- Het Berlijnse handschrift heeft hier de Hollandse vorm mijn.
-
voetnoot090
-
Dat ick het niet en waer: als ik er niet zou zijn.
Vgl. WNT, het (I), 686, sub 11.
Opm.: zie ook IV, 255 en II, 099.
Opm.: het fungeert hier als plaatsonderwerp (het = er). Het WNT merkt (t.a.p.) op dat het gebruik van het als plaatsonderwerp voorkomt In de vroegere taal (het Mnl.) en thans nog in Zuid-Ndl. De hierboven vermelde plaatsen geven aan dat het ook nog in het (vroege) zeventiende-eeuws voorkomt.
-
voetnoot090
- Het Berlijnse handschrift heeft achter waer een komma.
-
voetnoot091
-
sonderling: in het bijzonder, bovenal, ten zeerste.
Vgl. Oudemans, Taalkundig Woordenboek op de werken van P.C. Hooft, s.v. zonderling.
-
voetnoot092
-
het alderschoonste ding: de meest verheven, loffelijke zaak.
Vgl. WNT, schoon (II), 829, sub 4.
Opm.: het alderschoonste ding is een bijstelling bij lust om goet te doen (092). Het ontbreken van een komma (óók in het Berlijnse handschrift) achter doen is - vanuit hedendaags standpunt - opmerkelijk.
Opm.: alderschoonste: met epenthesis van d tussen l en er.
Opm.: de lust om goed te doen valt door deze kwalificatie goeddeels samen met de loffelijke deughd waarop Pallas zich in Paris Oordeel (vs. 111) laat voorstaan, die immers ook als 't alderschoonste schoon betiteld wordt.
-
voetnoot093
-
dees: deze.
Opm.: aanwijzend voornaamwoord, verkorte vorm van deze; verwijst naar lust om goet te doen (092). (Vgl. De Vooys, a.w., § 39, blz. 96.) De geapocopeerde vorm is Brabants en komt zowel in het vr. enkelvoud als in het meervoud frequent voor in de tafelspelen van Hooft (zie de concordantie).
Opm.: de persoonsvorm die met dees congrueert, staat in vers 096: dee. Het Berl. hs. heeft deen (093) als persoonsvorm bij dees: blijkbaar interpreteerde de afschrijver dees als meervoud. Hij maakte derhalve een semantisch onderscheid tussen lust om goet te doen (092) en het alderschoonste dingh (093).
Vers 092 heeft hij (zij?) dan gelezen als een apokoinou: Want niet en maeckt hem waert om eeren sonderlingh // als lust om goet te doen [en] te doen het alderschoonste dingh,.
Bovendien had de afschrijver blijkbaar bezwaar tegen de tangconstructie in het Amsterdamse handschrift: hij haalde de pv immers naar voren. Het is uiteraard ook mogelijk dat hij een tekst gekopieerd heeft waarin de achterplaatsing-via-correctie (zie de manuscriptologische aantekeningen bij dit vers) (nog) niet aangebracht was.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
093 Want dees hem [-deed*.*] nae [-die]den algemenen
algemenen: Gelet op de spatie tussen algemenen en welvaert zou de laatste ‘ n’ van algemenen later op de regel toegevoegd kunnen zijn.
-
voetnoot093
-
hem: hem.
Opm.: verwijst naar Juppijn (090).
-
voetnoot093
-
welvaert: geluk.
Opm.: vgl. IV, 144.
Opm.: merkwaardig is hier het mannelijke genus.
-
voetnoot093
-
haken: [heftig] verlangen.
Vgl. WNT, haken (III), 1547-1548.
Opm.: de infinitief haken is afhankelijk van dee in 096.
-
voetnoot094
- Hier is samengetrokken: dees (093), hem (093) en dee (096).
-
voetnoot094
- Het Berl. hs. verbindt die alghemeene weluaert (093) met alles watter is (094) door middel van van, terwijl het Amsterdamse hs. een onderscheid aanbrengt tussen beide door En.
-
voetnoot094
-
om beters wille: vanwege [het] goede, om [het] goede [te bereiken].
Vgl. WNT, bestwil (om -), 2192: om een goed doel te bereiken.
Opm.: elders merkt het WNT op: Somtijds wordt ‘om’ in deze toepassing (het aangeven van iemands beweegredenen -TB) versterkt door de bijvoeging van ‘wil’, waarbij dan de zaak, die de beweegreden der handeling is, in den 2den nv. staat ... (WNT, om, 139). Het uitzonderlijke van de woordgroep om beters wille is dan vooral gelegen in de ongewone comparatief beters die echter - bv. metri causa - de auteur ingegeven kan zijn naar het voorbeeld van om bestwil.
De vertaling om bestwil (Stoett) geeft niet aan waar het in dit vers om gaat: het verlangen om goed te doen liet Jupiter verlangen naar ieders geluk (in de toekomst! Toen Jupiter de aarde schiep, waren er immers nog geen mensen op aarde!); om het goede te bereiken gaf dit verlangen hem in om alles wat bestaat, te scheppen. (Zie de verzen 094 tot en met 098.)
Opm.: het Berl. hs. heeft in plaats van om beters wille: om betersints. Als woordgroep komt betersints niet voor in het WNT; wellicht moet betersints als twee aparte woorden gelezen worden. Het woord sints betekent dan: vanaf [dat] moment; het woord beter moet door de komma achter is in 094 (waardoor een scheiding ontstaat met de eerste vershelft) betrekking hebben op - op z'n minst - de objecten die in het volgende vers genoemd zijn: De vruchtbaer Aerde en de Monsterighe Zee, waardoor er in het Berl. hs. sprake is van een volkomen ander syntaktisch en semantisch verband dan in handschrift A. Blijkbaar heeft de afschrijver die in het Berlijnse handschrift aan het werk is geweest, zijn voorbeeld - indien dat tenminste hs. A of een getrouwe kopie daarvan geweest is - hier niet begrepen. De verkeerde lezing van de verzen 093 en 094 heeft in hs. B wellicht ook geleid tot de merkwaardige persoonsvorm dee in vers 096.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
097 [-Ick deed hem maken in [de+]En scheppen tot cieraet vanhemels [-des]: De finale ‘s’ is op de regel veranderd in 'n initiale ‘s’: wordt: .
098 hij: Boven de ‘ij’ staat een circumflex.
098 [C+]oning
Het is echter moeilijk om te bepalen of de minuskel over de majuskel heen geschreven is, of andersom.
Omdat de bovenste ronding van de minuskel vetter is dan die van de majuskel, kies ik voor de hier getranslittereerde lezing.
099 had: De ‘ h’ is enigszins afwijkend van de gewone vorm.
-
voetnoot095-096
- In deze verzen worden de vier elementen - aarde, water, lucht en vuur - genoemd als zaken die Jupiter schiep.
Opm.: de vier elementen worden ook genoemd in Achilles en Polyxena, vss. 403-404.
Opm.: in het Berlijnse handschrift zijn deze vier elementen in kapitalen geschreven en onderstreept, alsmede - in drie van de vier gevallen - hun epitheton.
-
voetnoot095
-
vruchtbaer: vruchtbare.
Opm.: met apocope van -e terwille van het metrum.
-
voetnoot095
-
monster-rijcke: rijk aan [zee]monsters, monsterrijke. WNT, monster (I), 1084, met dit citaat.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier Monsterighe.
-
voetnoot096
-
de rontsomme lucht: de lucht er omheen. WNT, rondom (I), ad 3b, met dit citaat.
-
voetnoot096
-
omringen dee: omringde.
Opm.: de persoonsvorm dee is hier hulpwerkwoord (bij vier infinitieven) van omschrijving, en kan onvertaald blijven.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier eveneens als persoonsvorm dee. Dit is merkwaardig omdat - in tegenstelling tot de versie in hs. A - in vers 093 al een woord gebruikt is dat (samengetrokken) kan fungeren als persoonsvorm in dit vers: deen. Blijkbaar interpreteerde de kopiist van hs. B dees van vers 093 ditmaal - evenals in hs. A - als enkelvoud.
-
voetnoot097
- Vóór scheppen is samengetrokken dees, hem (093) en dee (096).
-
voetnoot097
-
shemels ruime woning: de ruime woning van de hemel.
Opm.: shemels: genitivus identitatis: de ruime woning die de hemel is.
-
voetnoot098
-
De goede goden al: al de goede goden.
Opm.: al staat hier op een merkwaardige plaats. Wellicht staat het hier in postpositie vanwege het metrum.
-
voetnoot098
- Nog afgezien van de wijziging van al in me, bevat het Berl. hs. in de tweede vershelft een sterk afwijkende versie: die sijn verheert als Coningh.
-
voetnoot098
-
die hij verheert: over wie hij heerst.
Opm.: verheert, zie ook III, 188.
-
voetnoot099
-
het: er.
Opm.: zie ook vers 090.
Vgl. WNT, het (I), 686 sub 11.
Opm.: zie ook: II, 090 en IV, 255.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier (enclitisch) -er.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
099 had: De ‘ h’ is enigszins afwijkend van de gewone vorm.
101 s' hemels: Stoett heeft: ‘'s hemels’.
De slot ‘s’ zou blijkens de geringe spatie en de afwijkende aansluiting met de voorafgaande ‘ l’, op de regel toegevoegd kunnen zijn.
102 [-daer heb ick niet veel]die spreeck ick geensins tegen geensins: De ‘i’ heeft geen puntje.
Stoett heeft aan het einde van dit vers een komma.
103 Geniet: De pen heeft enigszins gevlekt bij de finale ‘et’-combinatie.
-
voetnoot100
-
v roemen hooch: uw trots gepoch, gebluf.
Vgl. WNT, roemen (I), 713.
-
voetnoot100
-
staeckt: beteugel. (imperatief)
Vgl. WNT, staken, 489, sub 11: Paal en perk stellen of zetten, inperken.
-
voetnoot101
-
s' hemels saele: de hemelse woning, verblijfplaats.
Vgl. Mnd. Hwb., sale.
Opm.: s' hemels: genitivus identitatis (vgl. 097).
Opm.: s': de apostrof is een verbindingsteken, 'n ligatuur.
-
voetnoot102
-
Aengaend' v heerlijckheidt: wat uw luister (uw roem) betreft.
Vgl. WNT, heerlijkheid I, 370 (sub 1) en 373 (sub 9).
Opm.: Min zal hier wel niet zozeer de macht (één van de betekenissen van heerlijckheidt) van Heusheidt op het oog hebben, die hij immers aanvecht, als wel - in aansluiting op wat Heusheidt in vers 101 zelf genoemd heeft den lof van mijne segen - haar aanzien, haar luister, haar roem, haar faam, haar reputatie.
-
voetnoot102
-
spreeck (...) tegen: ontken.
Vgl. WNT, tegenspreken, 1325-1326, sub 5.
-
voetnoot102
- Het Berl. hs. heeft in plaats van geensins: ghans niet: in het geheel niet.
-
voetnoot103
-
Geniet: ontvang, neem [tot u], houd.
Vgl. WNT, genieten II, 1543-1544.
Opm.: Dit Geniet kan niet zonder meer gelijkgesteld worden aan ons Geniet van: Geniet in dit vers drukt uit dat men iets bij voortduring kan bezitten; ons Geniet van betekent dat datgene wat in het voorwerp dat met van begint wordt uitgedrukt, de bron, de oorzaak is van het genieten. (Vgl. WNT, genieten, 1548.)
-
voetnoot103
-
dan: maar.
Vgl. WNT, dan (I), 2274, sub 2.
(Vgl. Weijnen, a.w., § 109, blz. 110.)
-
voetnoot103
-
laet mijn oock de mijn: laat [aan] mij ook de mijne.
Opm.: het Berl. hs. heeft voor 't eerste mijn: mij.
-
voetnoot104
-
Dees: deze.
Opm.: aanwijzend voornaamwoord, verkorte vorm van deze.
-
voetnoot104
-
die: die.
Opm.: 104 is lijdend voorwerp; se in 105 is hervat lijd. vw.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
106 koker: De eerste ‘ k’ is enigszins afwijkend van de gewone vorm.
maer als ghij
107 Besaechdij [-sijne punt]wel sijn sch[e+]rp
Stoett heeft aan het einde van dit vers een punt.
108 En d[*a*+]t, of omgekeerd.
[-voor]tot
-
voetnoot104
-
mijn verwonnen: mijn overwonnenen.
Opm.: het subst. verwonnen is gevormd van het vd. verwonnen.
Opm.: het is ook mogelijk dat in mijn sprake is van een zgn. dativus auctoris en dat verwonnen derhalve geïnterpreteerd moet worden als een voltooid deelwoord. De vertaling luidt dan: [door] mij overwonnen.
-
voetnoot105
-
doch: immers.
Opm.: ons huidige toch is een variant die ontstaan is in sandhi, na stemloze medeklinker, vermoedelijk in de combinatie end doch.
Vgl. WNT, toch (I), 265, en Mnl. Wb. 2, 636.
-
voetnoot105
-
met mijnen gulden schichte: met mijn gouden pijl.
Opm.: zie o.a. ook II, 008. Blijkbaar interpreteerde Hooft hier schichte als mannelijk. In 125 echter als vrouwelijk.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier schichten, meervoud dus, en in vers 106 den pijl.
-
voetnoot106
-
als: toen.
Opm.: als is hier een voegwoord met temporele functie.
-
voetnoot106
-
lichte: haalde, nam.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier lichten: de -n is geen meervouds -n maar heeft een zuiver fonische functie.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 7.1.3., blz. 188.)
-
voetnoot107
-
Besaechdij: bekeek u.
Vgl. WNT, bezien, 2467, sub 5.
Opm.: Besaechdij: met assimilatie van -t-.
-
voetnoot107
-
sijn scharp: zijn punt.
WNT, scherp (I), 497, met dit citaat.
Opm.: het Berl. hs. heeft sijn scherp; de vormvariant scherp komt vooral voor bij zuidelijke auteurs en bij noordelijke auteurs die een voorkeur hebben voor Brabantse vormen, zoals Huygens. (Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 65.)
-
voetnoot107
-
t': het.
Opm.: t' verwijst sylleptisch naar 't quetsen met zijn gulden schichte in vers 105.
Opm.: de apostrof in t' is een verbindingsteken, 'n ligatuur.
-
voetnoot107
-
dorst: durfde.
Opm.: 2de persoon enkelvoud praeteritum van dorren, of van durven: de vorm dorst(e) komt immers in het praeteritum van beide werkwoorden voor.
Vgl. WNT, dorren (I), 3159.
-
voetnoot108
-
dit: dit.
Opm.: dit verwijst naar scharp in vers 106.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
108 En d[*a*+]t, of omgekeerd.
[-voor]tot
109 verstalen: De laatste ‘ e’ is weggevallen; de haal van de n is echter wel zichtbaar.
110 [-Ghij cont]Als die
Boven de ‘ m’ van temper een kleine inktvlek.
Stoett heeft aan het einde van dit vers een punt.
-
voetnoot108
-
docht: scheen [u], kwam [u] voor.
Opm.: praeteritum van het onregelmatige werkwoord dunken.
-
voetnoot108
-
tot: voor.
Vgl. WNT, tot (I), 1590, sub 3.
Opm.: Hooft voelde blijkbaar nog het verschil tussen voor en tot: in het handschrift is voor doorgehaald en vervangen door tot. Wellicht gaf tot duidelijker dan voor het doel, de bestemming aan.
-
voetnoot109
-
d' heusheidt: onbaatzuchtigheid, deugdzaamheid.
Opm.: vgl. de annotaties bij heusheidt in 0.2.
Opm.: In d' heusheidt van de bruit is bijwoordelijke bepaling bij ginckt (...) verstalen.
-
voetnoot109
-
ghij ginckt: ging u.
Opm.: het achterwege blijven van geïnverteerde woordvolgorde is in het 17de-eeuws in deze constructie tamelijk gewoon.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 3.1.1.2, blz. 142.)
Opm.: het is opmerkelijk dat het Berl. hs. hier wèl inversie heeft: ghinckt ghij.
Opm.: ginckt met epenthesis van ck onder invloed van de -t.
-
voetnoot109
-
het punt: de punt [van de pijl].
Opm.: Hooft vatte punt in deze betekenis blijkbaar op als een onzijdig substantief.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier - minder precies - de pijl.
-
voetnoot110
-
Als die: omdat (aangezien) u.
Opm.: Als is hier een onderschikkend voegwoord. Vgl. WNT, als, 256-257, sub IV.2, waar expliciet de verbinding met een volgend betrekkelijk voornaamwoord besproken wordt. Uit de aldaar aangehaalde voorbeelden blijkt dat het betrekkelijk voornaamwoord dat volgt op als vertaald kan worden als een persoonlijk voornaamwoord (vgl. Lat.: ut qui.). Het antecedent van die is hier ghij in vers 109.
Opm.: zie ook de manuscriptologische aantekeningen bij dit vers: Ghij cont is doorgestreept en vervangen door Als die.
-
voetnoot110
-
condt: zou kunnen.
Opm.: 2de pers. ev. praet. coniunct. van cunnen.
-
voetnoot110
-
temper: hardheid.
WNT, temper, 1480, sub 2, met dit citaat.
-
voetnoot111
-
dus: zodanig, aldus.
Opm.: dit bijwoord verwijst naar de behandeling die de pijlpunt gekregen heeft, en die genoemd wordt in vers 109.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier dees.
-
voetnoot111
-
s' bruigooms hart: het hart van de bruidegom.
Opm.: de apostrof achter de s is 'n verbindingsteken, 'n ligatuur.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
112 [-Opt welcke]En dat de pijl opt hart
113 en wert
Tussen besprengt en ras staat een schuin streepje ter markering van het dubbelrijm.
114 Tussen gemengt en was staat een schuin streepje ter markering van het dubbelrijm.
Stoett heeft aan het einde van dit vers een punt.
-
voetnoot112-114
- In 112 begint een nieuwe zin: En dat de pijl (...) vermengd was. De woordvolgorde in de onderwerpszin die het eerste deel hiervan vormt, wijkt enigszins af van die welke in hedendaags Nederlands gebruikelijk is: de onderwerpszin dat de pijl ... besprengt ras (112-113) bevat drie nevengeschikte elementen waarvan alleen het eerste de woordvolgorde van de bijzin heeft. Bijzinnen die de woordschikking van de hoofdzin vertonen, zoals hier het 2de en 3de element van de nevenschikking in de onderwerpszin, zijn echter in het 17de-eeuws niet ongewoon (vgl. o.a. Hermkens, a.w., § 3.3., blz. 149-155).
-
voetnoot112
-
luchtich: gemakkelijk, vlug.
WNT, luchtig (I), 3179, sub 4, met dit citaat.
Opm.: het WNT heeft in het lemma boven kolom 3179 een zetfout: LUGHTIG in plaats van - zoals in de andere kolommen - LUCHTIG.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier lichtlijck.
-
voetnoot112
-
af (...) stoot: afstuitte.
Opm.: de normale praeteritumvorm in het zeventiende-eeuws van stoten is stiet. Wellicht is hier sprake van rijmdwang, al blijft het natuurlijk mogelijk dat Hooft de zwakke verledentijdsvorm (hier dan echter met apocope van e) al kende. Dat hier de tegenwoordige tijdsvorm bedoeld zou zijn, is, gelet op de context, niet waarschijnlijk.
-
voetnoot113
- De tweede vershelft in het Berlijnse handschrift luidt: en d' eert met bloet besprengh ras.
Opm.: besprengh staat helemaal tegen de rand van het blad: voor de finale -t was geen plaats meer; ras is dan ook onder de regel toegevoegd.
Opm.: het is opvallend dat het Berlijnse handschrift hier praesensvormen gebruikt. Wellicht onder invloed van het ongebruikelijke stoot in vers 112.
-
voetnoot113
-
besprengt: bespat, besprenkeld.
Vgl. WNT, besprengen, 2087.
-
voetnoot113-114
- In deze verzen is sprake van dubbelrijm of pseudo-dubbelrijm (vgl. H.M. Hermkens, Trijntje Cornelis, Dl. 1, Vol. I, pag. [52]). Dubbelrijm werd frequent gebruikt door Hoofts tijdgenoten, maar komt in zijn poëzie slechts zelden voor en doet hier aan als een relict uit de rederijkerspoëzie.
-
voetnoot114
-
door dien: doordat.
Opm.: door dien komt uit door en dat (aanw.vnw.), 3de nv. ev.
-
voetnoot114
-
het gout: het goud.
Opm.: nl. van de pijlpunt.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
114 Tussen gemengt en was staat een schuin streepje ter markering van het dubbelrijm.
Stoett heeft aan het einde van dit vers een punt.
115 [-eer]lof
den: De slot ‘ n’ is kleiner dan normaal. Waarschijnlijk omdat pas toegevoegd is bij de verandering van eer (vr.) in lof (m.).
116 [T'is+]
116 tegen ┆ staet
117 [-eer]lof
121 ha[t+]te
-
voetnoot115
-
den voornemen lof: de voornaamste lof.
Opm.: den voornemen lof vormt samen met van dese daet het onderwerp in vers 115.
Opm.: den met genus -n buiten de fonetisch gunstige condities.
Opm.: het Berlijnse handschrift heeft voornhaemen.
-
voetnoot115
-
hoort mijn: behoort mij [toe], komt mij [toe].
Opm.: mijn: datiefvorm, afhankelijk van hoort.
Opm.: het Berlijnse handschrift heeft hier mij.
-
voetnoot116
-
't gemoet: degene, ('t innerlijk).
Opm.: zie ook de annotaties bij vers 013.
-
voetnoot116
-
tegenstaet: [zich] verzet [tegen].
WNT, tegenstaan, 1328, met dit citaat.
-
voetnoot117
-
Dees lof: deze lof.
Opm.: nl. van het overwinnen (door hem flink gewond te doen raken!) van de bruidegom.
Opm.: Dees is de correcte vorm bij het oorspronkelijke eer (vr.) (zie de manuscr. aantek.), echter niet bij het mann. lof.
-
voetnoot118
-
verr': verreweg.
Vgl. WNT, ver (II), 1926, sub 3.
Opm.: verr' is hier een versterkende bepaling bij de superlatief alderheuscht.
-
voetnoot118
-
d' alderheuscht: de onbaatzuchtigste, de deugdzaamste.
Opm.: zie de annotaties bij Heuscheit in 0.2.
Opm.: alderheuscht met epenthesis van d.
-
voetnoot119
-
staet (...) toe: erkent, geeft [...] toe.
Vgl. WNT, toestaan, 701-703, sub 5,c.
-
voetnoot119
- Het Berl. hs. heeft aan het einde van dit vers een vraagteken.
-
voetnoot120
- Het Berl. hs. heeft hier een vers dat sterk afwijkt van dat in het Amsterdamse handschrift: Hola tis wel u eer, door mij ist dat ickt doe.
-
voetnoot120
-
Hola: hola!
Opm.: uitroep die bedoeld is om Min aan te sporen zich te matigen. Vgl. WNT, hola, 877, sub 2.
-
voetnoot120
-
ver van daer: verre daarvan.
Opm.: Heusheit bedoelt hiermee dat het in het geheel niet zo is dat zij toe zal staan dat alleen Min d' alderheuscht der vrouwen (118) overwonnen heeft.
Vgl. WNT, ver (II), 1922, sub 11. 't WNT noemt deze constructie, waarin ver van daer gevolgd wordt door dat waarvan 't een ontkenning is minder gewoon. Opm.: zie ook I, 046.
-
voetnoot121
-
niet om winnen: niet te winnen, niet te veroveren.
Opm.: in het 17de-eeuws komt de verbinding om + infinitief zonder te, frequent voor. (Vgl. Weijnen, a.w., § 90, blz. 83.)
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
121 ha[t+]te
124 [-Maer als][v+] schichte
sijn [-keer][-ganck]keer
dwer[t+] deur des bruigoms hart
Boven hart staat een haaltje dat aangeeft dat dit woord bij dit vers hoort.
125 [D+]aers'
gecregen: De laatste ‘ g’ lijkt verduidelijkt te zijn door hem wat groter dan de rest van het woord te schrijven.
127 int*'* hart
-
voetnoot122
-
hijer: hier.
Opm.: Min bedoelt: wat dit punt, deze kwestie, betreft.
-
voetnoot122
-
wtcoomst: uitweg, oplossing
Vgl. WNT, uitkomst, 918 (en vgl. bet. 3 in kolom 916), bet. 6: antwoord op, oplossing van een kwestie, vraagstuk, probleem.
-
voetnoot122
-
vinnen: vinden.
Opm.: met assimilatie van d: Hollands, of als gevolg van rijmdwang met winnen.
-
voetnoot122
- Het Berlijnse handschrift heeft aan het einde van dit vers geen vraagteken.
-
voetnoot123
-
dese daet: deze daad.
Opm.: het winnen van de bruid.
-
voetnoot123
-
wert: wordt.
Opm.: sterk werkwoord van de IIIe klasse. De gewone vorm in de o.t.t. is wert, werd of werdt. In de o.v.t. gebruikte men meestal het Brabantse wierd, wier, wiert of wert, werd(t). De a in de o.v.t. is relatief zeldzaam in het zeventiende-eeuws.
(Vgl. o.a. Hermkens, a.w., § 2.12.2.5, blz. 135.)
Opm.: zie ook wert in vers 199.
-
voetnoot123
- Het Berlijnse handschrift heeft aan het einde van dit vers een vraagteken.
-
voetnoot124
-
nam sijn keer: ging.
WNT, keer (I), 1960, sub 2o, met dit citaat.
-
voetnoot124
-
dwers: dwars.
Opm.: zuidelijke vormvariant van dwars.
-
voetnoot125
-
eenen temper nieu: een nieuwe hardheid.
Vgl. WNT, temper, 1480, sub 2.
Opm.: zie ook vers 110.
Opm.: nieu: adiectief in postpositie.
-
voetnoot126
-
Daer (...) af: waarvan.
Opm.: nl. van heusheit.
-
voetnoot126
-
voorts: vervolgens.
Opm.: het Berlijnse handschrift heeft hier voort.
-
voetnoot127
-
des bruits: van de bruid.
Opm.: de merkwaardige, mannelijke casusvorm is wellicht verklaarbaar als ontstaan onder invloed van Spiegels Twe-Spraack, die immers de paradigmata voor mannelijk en vrouwelijk gelijk maakte.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
128 beij[-d] d'harten
Stoett heeft aan het einde van dit vers een komma.
129 vast: de ‘s’ is verduidelijkt.
131 [-Dus bruigooms overwin wt bruits beleeftheit] wt de Bruits [-bele][-*hete* wond] heusheidt dus des bruigooms wonde spruit,
De doorhalingen maken het hier weer mogelijk de genese van dit vers te volgen:
- Dus bruigooms overwin wt bruits beleeftheit spruit,
- Dus bruigooms *hete* wond wt bruits beleeftheit spruit,
- Wt Bruits [-bele] heusheidt dus des bruigooms wonde spruit,
- Wt de Bruits heusheidt dus des bruigooms wonde spruit,
De komma aan het einde van dit vers is onzeker; Stoett heeft hier geen interpunctieteken.
132 Boven de ‘ E’ van En een inktvlek.
133 van ons wie hoortmen
Van het vraagteken aan het einde van het vers is alleen een aantal stippeltjes te zien in het handschrift, omdat het in de vouw van het blad geschreven is.
-
voetnoot127
-
hechten: hechtte.
Opm.: de -n heeft hier een louter fonische functie.
-
voetnoot128
- Het Berl. hs. heeft in plaats van beij d' harten: twee harten.
-
voetnoot129
- De verzen 129 en 130 vormen een bijv. bep. bij harten (128).
-
voetnoot129
-
dreijen: draaien.
Opm.: bij Hooft wordt veelvuldig de spellingvariant ei aangetroffen voor aai: de Amsterdammer sprak ei uit als a(a)i.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 1.4.4, blz. 60 en § 1.5.1, blz. 67.)
-
voetnoot130
-
vluggen: snelle, gevleugelde.
Opm.: Hooft stelt ook in zijn beroemde sonnet Geswinde grijsart die op wackre wiecken staech, (van 17 febr. 1610) de tijd voor als een gevleugelde grijsaard. (Zie ook: E. Panofsky, Iconologische studies, blz. 62.)
-
voetnoot130
- In het Berl. hs. is vlugghen tijt - waarschijnlijk ter markering van het sententie-achtige karakter - onderstreept.
Opm.: den vluggen tijt: personificatie voor de kracht die alles verandert. Vgl. Hoofts Geswinde grijsart (Stoett I, blz. 98).
-
voetnoot130
-
scheijen: scheiden.
Opm.: scheijen - onder invloed van rijmdwang met dreijen (129) - met uitval van intervocalische d.
-
voetnoot131
-
de Bruits heusheidt: de deugdzaamheid van de bruid.
Opm.: de Bruits: met uitgespaarde (mannelijke) flexie.
-
voetnoot131
- Het Amsterdamse handschrift heeft in een eerdere, doorgehaalde versie (zie de manuscriptologische aantekeningen bij dit vers) beleeftheit in plaats van heusheidt. Beleeftheit betekent hier dan: mededogen, goedheid of zachtaardigheid die het gevolg is van hoogere beschaving; Lat. humanitas (WNT, beleeftheid, 1688, sub 1 en 2). Uit het feit dat Hooft waarschijnlijk pas in derde instantie het woord beleeftheit schrapte, zou men kunnen concluderen dat hij beleeftheit minstens als partieel synoniem met heusheidt opvatte.
-
voetnoot131
- Het Berl. hs. heeft dees bruijts in plaats van de Bruits, en dan in plaats van dus.
-
voetnoot133
-
van ons wie: wie van ons.
Opm.: de nabep. is vooropgeplaatst, mogelijk metri causa.
-
voetnoot133
- Het Berl. handschrift heeft hier een nogal afwijkende versie: nu oordeelt van ons twee, wie hoortmen meer te prijsen?
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
133 van ons wie hoortmen
Van het vraagteken aan het einde van het vers is alleen een aantal stippeltjes te zien in het handschrift, omdat het in de vouw van het blad geschreven is.
136 [n+]acht
138 vertrecken: De slot “en” is weggevallen.
140 nae[-r][-dat]het waertgewenschte bedt
141 hooch ┆ begeerde
141 Van het vraagteken aan het einde van de regel is alleen de punt en de bovenste ronding te herkennen.
-
voetnoot134
-
Tot eigen achterdeel: tot [mijn] eigen nadeel, schade.
Vgl. WNT, achterdeel, 649, sub 2.
-
voetnoot135
-
tot dese daet: voor deze daad.
Opm.: nl. het veroveren van de bruid.
-
voetnoot135
-
gewracht: gedaan.
Opm.: gewracht: metathesis met klinkerverandering t.o.v. gewerkt. Zie ook o.a. de annotatie bij I, 022.
-
voetnoot136
- Het Berlijnse handschrift heeft Om in plaats van Omt.
-
voetnoot137
-
t' verwonnen paer haer bedevaerden: 't overwonnen paar hun bedevaarten, de bedevaarten van het overwonnen paar.
Opm.: de apostrof achter de t is 'n verbindingsteken.
Opm.: bedevaerden is kern; t' verwonnen paer haer bijv. bep.
Opm.: zie voor een soortgelijk syntagma: vers 073.
Opm.: zie voor bedevaert ook Achilles ende Polyxena, vss. 1350-1351, evenals Theseus ende Ariadne, vs. 937.
-
voetnoot137
-
strecken: [zich] richten.
Vgl. WNT, strekken, 2172, sub C,5.
Opm.: d.w.z.: naar wiens heiligdom zij op weg zijn.
-
voetnoot138
-
coomst: komst.
Opm.: rekking van o tot oo vóór m(st).
Speciaal in vormen die afgeleid zijn van komen is deze rekking gewoon. (Vgl. Hermkens, a.w., § 1.5.1, blz. 70.)
-
voetnoot138
-
vertrecken: uitstellen.
Vgl. WNT, vertrekken, 1216, sub VI, 22.
-
voetnoot139
-
gebeen: smeekbeden.
Opm.: gebeen met uitval van intervocalische d.
-
voetnoot140
-
waertgewenschte: hoog begeerde.
Opm.: niet in WNT, niet in Oudemans, althans niet als één woord.
Opm.: het Berl. hs. heeft: waert ghewenschte.
-
voetnoot140
-
Om haer (...) bedt is afhankelijk van de gebeen van de gelieven.
-
voetnoot141
-
wilt: wil.
Opm.: imperatief, beleefdheidsvorm.
-
voetnoot141
-
merren: dralen, talmen.
Vgl. WNT, marren, 262, sub 2.
Opm.: de vorm merren kan niet beschouwd worden als een zuidelijke vormvariant van marren: beide werkwoorden gaan terug op twee verschillende Oudgermaanse werkwoorden. (vgl. WNT t.a.p.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
141 hooch/begeerde
Stoett heeft aan het einde van dit vers een uitroepteken. In het handschrift is een punt te zien met daarboven een half rondje:
Dit doet mij eerder aan een vervaagd vraagteken dan aan eer uitroepteken denken, ook al is volgens hedendaagse begripper aan het einde van dit vers een uitroepteken meer op z'n plaats dan 'n vraagteken.
142 [-*d*ij]
De punt aan het einde van dit vers zal wel een vergissing zijn. Stoett heeft hier geen interpunctieteken.
143 Vóór de regel: [-H]
[-Maer][s+]iet waer hij [-sich]dat vertoo[n+]t
De eerste redactie van dit vers zal wel geweest zijn:
- Maer siet waer hij sich vertoont ten eijnde vande sael.
De wijziging van vertoont in vertoocht hangt m.i. samen met de vervanging van het reflexieve sich door het demonstratieve dat.
145 [-haer]soo volmaeckte vreuchden
tijt: Bij de eerste ‘t’ heeft de pen gevlekt; bovendien is die ‘ t’ ook enigszins afwijkend van de gewone vorm.
146 Als sij haer schone siel
eedel deuch[t+]en
-
voetnoot141
- Aan het einde van dit vers staat in het Amsterdamse handschrift waarschijnlijk een vraagteken; in het Berlijnse handschrift een komma. Dit laatste manuscript heeft bovendien een uitroepteken achter Nacht.
Opm.: een vraagteken aan het einde van een vragende uitroep (maar daar is hier geen sprake van) is voor het zeventiende-eeuws niet ongewoon (vgl. Hermkens, a.w., § 1.1.5, blz. 40).
-
voetnoot142-143
- In het Berl. hs. worden de verzen 142 en 143 ook nog door Min gezegd.
-
voetnoot142
-
Sijn schaduachtich hooft: zijn beschaduwd (donkere) hoofd.
WNT, schaduwachtig, 205, met dit citaat.
Opm.: bij de aanduiding van de personages wordt in het Berlijnse handschrift hs. bij Nacht vermeld: een man met een globe opt hooft daer licht door schijnt.
Opm.: Toch is niet erg duidelijk hoe we ons de uitdossing van Nacht nu moeten voorstellen: was de héle globe verlicht, of viel het licht slechts naar buiten door kleine gaatjes die de sterren moesten verbeelden? Waarschijnlijk toch het laatste. Alleen in het laatste geval immers kan gezegd worden dat het hooft beschaduwd is. In het eerste geval kan er hoogstens gesproken worden van het feit dat de globe schaduw veroorzaakt.
-
voetnoot142
-
besaeijt met gulden sterren: bezaaid met gouden sterren.
Opm.: deze bepaling maakt duidelijk dat we bij globe (Berl. hs., 0.2) niet moeten denken aan een wereldbol maar aan een hemelglobe.
-
voetnoot143
-
vertoocht: toont, laat zien.
Vgl. WNT, vertoogen (I), 1118, sub I,1.
Opm.: het Berlijnse hs. heeft: siet waer dat hij vertoocht.
Opm.: zie voor dit werkwoord ook Theseus ende Ariadne, vss. 346, 985, 1096 en 1319.
-
voetnoot144
-
te hael: [op] te halen.
Opm.: een - in onze ogen - storend voorbeeld van rijmdwang.
-
voetnoot145
-
soo: zulke, zeer.
Opm.: soo is hier louter een versterkend woord bij volmaeckte.
-
voetnoot146
-
Als: wanneer.
Opm.: de verzen 146 en 147 geven een nadere omschrijving van den tijt uit vers 145.
Als is hier geen conditioneel voegwoord: blijkens alles wat in het voorafgaande over de heusheidt van zowel bruid als bruidegom gezegd is, bezitten zij bij voortduring de eigenschappen waarvan in de verzen 146-147 sprake is.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
146 Als sij haer schone siel
eedel deuch[t+]en
148 maken: De ‘k’ is verduidelijkt.
149 die: De ‘e’ is afwijkend van de gewone vorm.
150 aerde: Door een klein horizontaal streepje door de laatste haal van de slot ‘n’, heeft Hooft deze letter weg laten vallen.
151 verpoos [-als] die
sijne: De ‘e’ lijkt tegelijk met het schrappen van als op de regel tussengevoegd te zijn.
-
voetnoot146
-
verciert: siert, tooit.
Opm.: spelling met c ter onderscheiding van versieren = verzinnen.
-
voetnoot147
-
cloecke: flinke, wakkere.
Vgl. WNT, kloek (I), 4179 en 4181, sub 8 en 15.
-
voetnoot147
-
borst: gemoed, hart.
Vgl. WNT, borst (II), 593, sub 4.
-
voetnoot148
-
Ick coom (...) te maken: Ik kom [om] [...] te maken.
Opm.: de infinitiefconstructie zonder te en met om is in het 17de-eeuws blijkbaar frequenter dan die zonder om en met te. Weijnen (a.w., § 90, blz. 83-84) geeft alleen voorbeelden van de eerstgenoemde soort; Hermkens (a.w., § 7.2.2.1.1, blz. 207-208) noemt de constructie zonder om en met te wel, maar in een ander syntaktisch verband. Misschien heeft Hooft hier om om (!) eufonische redenen vermeden (Ick coom [om] ...), en vanwege het metrum. Ook de merkwaardige plaats van haer is wellicht verklaarbaar uit metrische overwegingen.
-
voetnoot148
-
metter daet: daadwerkelijk.
Opm.: natuurlijk speelt in déze context de letterlijke betekenis (door [middel van] de daad) ook mee, zeker als deze woorden gesproken worden door de Nacht.
-
voetnoot150
-
Van het vermoeijt geslacht der aerde: door het vermoeide mensdom.
Vgl. WNT, geslacht, 1752-1753.
Opm.: in Paris Oordeel komt geslacht der aerde ook voor (vs. 233) alsmede 't geslacht van hier beneden (vs. 014).
Opm.: vermoeijt, omdat dat één van de omstandigheden is waarin de nacht met groot verlangen door de mensen ontvangen wordt.
-
voetnoot151
-
des daechs verpoos: de verpozing van de dag.
Opm.: genitivus obiectivus.
-
voetnoot151
-
sijne: zijn.
Opm.: sijne kan betrekking hebben op daechs en op geslacht.
-
voetnoot151
-
sust: [laat] ophouden, stilt.
WNT, sussen, 590, sub 2b, met dit citaat.
-
voetnoot152
-
in sijn plaets: in plaats daarvan.
Opm.: sijn verwijst naar commer (151).
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
154 en [-teeder ionge]jong verliefde vrouwen [-teeder]
Het is niet meer te achterhalen of er nog een ‘e’ achter de ‘r’ gestaan heeft. Het lijkt mij echter weinig waarschijnlijk omdat:
- de spatie tussen teeder en ionge daarvoor wat krap is;
- een extra ‘e’ een vers van 14 syllaben op zou leveren.
156 Gelijck ick jonnen sal
jonnen: De ‘j’ is bovenaan gevlekt en enigszins verdikt.
158 des daech[t+] [-te cort doe]wtstelle
160 te[*e*+]re
-
voetnoot153
-
de welck: welke.
Opm.: betrekkelijk voornaamw. met als antecedent rust (152).
-
voetnoot153
-
den loop des levens: de loop, de voortgang van het leven, de levensloop.
WNT, loop (I), 2818, met dit citaat.
Opm.: den met genus -n die niet fonetisch geconditioneerd is, d.w.z. niet voorkomt vóór klinker of h,d,t,b en r.
Opm.: het Berlijnse hanschrift heeft hier den loop des hemels.
-
voetnoot154
-
Mijn: mij.
Opm.: Hollandse vorm met hiaatvulling vóór klinker.
-
voetnoot154
-
jongelinck: jongeling.
Opm.: vormvariant van jongeling.
-
voetnoot154
-
jong verliefde vrouwen: jonge, verliefde vrouwen.
Opm.: Hooft combineert in het subject een enkelvoudig (jongelinck) en een meervoudig (jong verliefde vrouwen) begrip; waarschijnlijk om metrische redenen.
-
voetnoot157
-
Die wensch' ick dat (...): Ik wens dat zij [...]
Opm.: in dit vers is sprake van zinsvermenging: Die is een onderdeel van de bijzin die begint met dat malcaer, terwijl Die op grond van de plaats die het inneemt, tot de hoofdzin gerekend zou moeten worden.
Die is hier voorop geplaatst om het extra nadruk te geven.
-
voetnoot157
-
malcaer: elkaar.
Opm.: ontstaan uit Mnl. manlijc anderen.
-
voetnoot158
-
de beurt des daechs: de opkomst, het aanbreken van de dag.
Vgl. WNT, beurt, 2289, sub B,1.
Opm.: zie ook: III, 003.
-
voetnoot159
-
Dewijl: terwijl, omdat.
Opm.: beide vertalingen zijn hier m.i. mogelijk.
-
voetnoot160
-
haer omhelsen strack: hun innig omhelzen.
WNT, strak, 2102, met dit citaat.
Opm.: strack is een adiectief in postpositie.
Opm.: het Berlijnse handschrift heeft hier het bijwoord straxs.
-
voetnoot161
-
jockerij: gescherts, gedartel.
WNT, jokkerij, 328, Afl., met dit citaat.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
162 die de[*.*+] brant haers har[*.s.n*+] tuigen
163 [h+]eusheidt
163 tsamen: de t lijkt later toegevoegd te zijn.
164 Sij sullen volgen [-ons]strax
165 De hele regel is interlineair toegevoegd.
166 souet: Het diacritisch teken boven de ‘ u’ is - zoals op wel meer plaatsen in dit handschrift in één haal verbonden met de ‘ u’:
169 Stoett heeft aan het einde van dit vers een komma.
-
voetnoot162
-
die den brant haers harten tuigen: die het bewijs zijn van het [liefde-]vuur van hun hart.
Vgl. WNT, tuigen (I), 3752-3753, sub 5.
Opm.: haers: tweede naamval enkelvoud.
De vorm harten (tweede naamval enkelvoud van het onzijdige substantief harte, correspondeert volledig met dit haers. In de vertaling is een meervoudig harten uitgesloten, omdat het bezittelijk voornaamwoord dan had moeten luiden: harer.
-
voetnoot163
-
gaen (...) veur: voor[uit] gaan.
Opm.: veur: vormvariant van voor: palataliseringsvorm.
Opm.: de merkwaardige woordvolgorde zal wel ontstaan zijn onder invloed van het metrum en het rijm.
-
voetnoot164
-
des bruits camerdeur: de deur van de kamer van de bruid.
Opm.: des bruits: de mannelijke casusvorm is wellicht ontstaan onder invloed van Spiegels Twe-Spraack. (Zie ook vss. 127, 131 en 198.)
Opm.: het Berlijnse handschrift heeft hier groepsflexie: de bruijts camerduer.
-
voetnoot165
-
haerlieden: hen.
Opm.: verzwaarde vorm van haer.
-
voetnoot166
- Het woord soo is in dit vers expletief gebruikt.
-
voetnoot166
-
soudet: zou het.
Opm.: ontstaan uit soude't.
-
voetnoot167
-
tot stichting: tot verheffing, tot stichting.
Opm.: het Berlijnse handschrift heeft hier tot stichticheijt.
-
voetnoot167
-
vereerden: zouden aanbieden.
Vgl. WNT, vereeren, 1725, sub 1.
Opm.: zie ook: IV, 031.
-
voetnoot168
-
beijd' (...) braef: [die] beide [...] voortreffelijk [zijn].
Vgl. WNT, braaf (II), 940.
-
voetnoot169
-
daer nodich in te drucken: [die] daarin gedrukt zou moeten worden.
Opm.: daer ... in: in haer sielen (168).
-
voetnoot170
-
haer luck: hun fortuin, hun lot.
Vgl. WNT, luk, 3304, sub 1.
-
voetnoot170
-
mislucken: wenden, keren, verkeerd aflopen.
Opm.: de eerste twee betekenissen komen niet voor in het WNT; in verband met luck lijken deze vertalingen mij echter de meest correcte.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
172 d'afbeeldin[h+]
Ook de ‘ f’ lijkt over een andere letter - een ‘ l’? - heen geschreven te zijn.
173 is
die: Op de plaats van het puntje van de ‘ i’ is een ronde inktvlek te zien die een veeg veroorzaakt heeft over de rest van de letter.
175 bij: De ‘ b’ heeft een afwijkende vorm.
175 den: de n is verduidelijkt.
176 heusheit: Het is opmerkelijk dat heusheit met minuskel en Min met majuskel geschreven is.
178 d[*..*+]
dees: De dubbel ‘ ee’ en de ‘ s’ zijn wat vetter dan de ‘ d’. Bovendien zijn er nog enkele sporen te zien van een paar lettertekens die onder de vettere letters schuilgaan.
179 beij [d+]ewont
Dat er aan het begin van het tweede woord eerst een ‘ d’ gestaan heeft, blijkt, nog afgezien van de kenmerkende haal naar linksboven, ook uit het gesloten zijn van de bovenste ronding van de ‘ g’:
normaliter immers is zij open: (zie bv. mogen vs.174).
schicht: De pen heeft gevlekt bij de ‘ t’.
180 in een/gedraeijt
-
voetnoot171
-
hoe dat het hun dan gaet: hoe het hun dan [ook] vergaat.
Opm.: hoe ... gaet is hier een nadere specificatie van In voor, in tegenspoet.
Opm.: dat is hier expletief gebruikt.
-
voetnoot172
- Ondanks de vooropgeplaatste bepaling heeft dit vers de rechte woordorde: Wij sullen.
(Zie voor voorbeelden van deze constructie: Hermkens, a.w., § 3.1.1.2, blz. 142)
-
voetnoot172
-
d' afbeelding van haer staet: de voorstelling van hun toestand.
Opm.: dat we bij afbeelding niet moeten denken aan een concreet soort ‘afbeelding’ maar veeleer aan een symbool wordt duidelijk in de verzen 179-180, waarin gesproken wordt van het overhandigen van twee verbonden harten die door een pijl doorboord zijn.
-
voetnoot173
-
die tegenwoordig is: die actueel is, zoals die zich nu vertoont.
Opm.: deze woordgroep kan natuurlijk ook vertaald worden als een bijvoeglijke vóórbepaling: huidige, actuele.
-
voetnoot173-174
-
die (...) stont: [als] [zij] die voortdurend voor ogen hebben.
Opm.: coniuncte participiumconstructie.
Opm.: die verwijst naar d' afbeelding ...//... is (172-173).
-
voetnoot174
-
daer wt niet wijcken mogen: [zich] niet daar vandaan zullen verwijderen.
Opm.: daer wt verwijst naar de staet//Die (...) is (172-173).
-
voetnoot175
- Vóór blijven is mogen (174) samengetrokken.
-
voetnoot176
-
gewracht: bewerkstelligd, te weeg gebracht.
Opm.: gewracht: metathesis met klinkerverandering ten opzichte van gewerkt.
-
voetnoot178
-
van onser beijden segen: van [de] zegen van ons beiden.
Opm.: beijden is hier onverbogen; onser: gen. van 't pers. vnw.
Opm.: het Berlijnse hs. heeft hier van onse beijder seeghen.
-
voetnoot179-180
-
beij gewont ... schicht en Vast ... gehecht en in eengedraeijt ... dicht zijn die nevengeschikte bijvoeglijke nabepalingen bij Twee harten, telkens in de vorm van een coniuncte participiumconstructie.
-
voetnoot179
- Het Berlijnse handschrift heeft t' saem gewracht in plaats van beij gewont.
-
voetnoot179
-
met eenen heusschen schicht: door één pijl [van] deugdzaamheid.
Opm.: zie ook vers 132.
Opm.: heusschen in de betekenis echte komt in het zeventiendeeeuws niet voor.
Vgl. WNT, heusch, 714, sub 3.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
179 beij [d+]ewont
Dat er aan het begin van het tweede woord eerst een ‘ d’ gestaan heeft, blijkt, nog afgezien van de kenmerkende haal naar linksboven, ook uit het gesloten zijn van de bovenste ronding van de ‘ g’:
normaliter immers is zij open: (zie bv. mogen vs. 174).
schicht: De pen heeft gevlekt bij de ‘ t’.
187 aert: De aanzet van de ‘ e’ is vetter dan de rest van het woord.
189 H
Er zijn pogingen gedaan deze ‘ H’ te veranderen in een ‘ N’; pogingen die daarna weer ongedaan zijn gemaakt.
Op grond van alléén het letterteken is het nu onduidelijk of er een kapitale ‘ H’ of ‘ N’ staat.
Op grond van vers 191, kies ik uiteraard voor een ‘ H’.
-
voetnoot181
-
en al v dagen: en heel uw leven.
Opm.: deze bijwoordelijke bepaling maakt deel uit van de volgende zin: Wilt ... dragen (182).
In het Berl. handschrift is en vervangen door in; bovendien is er achter daeghen een komma gezet, waardoor in al u daeghen onderdeel is van de constructie Laet ... daeghen (181).
-
voetnoot182
-
desen staet van nu: deze huidige toestand.
Opm.: vgl. de verzen 172-173.
-
voetnoot183
-
altijts: altijd.
Opm.: altijts met adverbiale s.
Opm.: het Berl. hs. heeft altijt.
-
voetnoot183
-
d' alderhoochste: de allerhoogste.
Opm.: alderhoochste: met epenthesis van d.
Zie ook de vss. 018, 040, 092 en 118.
-
voetnoot184
-
Die daer: die er.
Opm.: het Berlijnse handschrift heeft dier hier: die er hier.
-
voetnoot184
-
geworden can: te beurt kan vallen.
Vgl. WNT, geworden, 2137, sub 1.
-
voetnoot184
-
den sterffelijcken mensch: [aan] de sterfelijke mens.
-
voetnoot185
-
sult drukt een vriendelijk bevel, een opdracht uit.
-
voetnoot185
-
stadelijck: voortdurend.
WNT, stadelijk, 412, met dit citaat.
-
voetnoot187
-
die: die.
Opm.: die verwijst naar ijver (186).
-
voetnoot187
-
geduerich: duurzaam, standvastig.
Vgl. WNT, gedurig, 649, sub 1 en 2.
-
voetnoot187
-
gelijck: omdat.
Vgl. WNT, gelijk, 1179, sub III.
-
voetnoot187
-
den eelen aert: de edele geaardheid, inborst, aard.
Opm.: eelen met uitval van intervocalische d.
-
voetnoot188
-
heusheit: deugdzaamheid, onbaatzuchtigheid.
Opm.: zie de annotaties bij 0.2.
-
voetnoot188
- De persoonsvorm sijn staat niet op de laatste plaats van de bijzin. Deze woordvolgorde is in het zeventiende-eeuws niet ongewoon.
(Vgl. Hermkens, a.w., § 3.3.2, blz. 150.)
-
voetnoot189
-
dit: dit.
Opm.: verwijst naar de inhoud van de verzen 185-188.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
189 H
Er zijn pogingen gedaan deze ‘H’ te veranderen in een ‘N’; pogingen die daarna weer ongedaan zijn gemaakt.
Op grond van alléén het letterteken is het nu onduidelijk of er een kapitale ‘H’ of ‘N’ staat.
Op grond van vers 191, kies ik uiteraard voor een ‘H’.
192 Stoett heeft aan het einde van dit vers een punt.
195 Voor haer [-*be.*] gesette tijt
-
voetnoot189-190
-
v sal (...)//(...) verblijden: [dan] zal [...] u // [...] verblijden.
-
voetnoot189
-
van beijde sijden: van beide kanten.
Opm.: van de kant der bruid en van die van de bruidegom.
-
voetnoot190
-
De soete vrede: de heerlijke (zoete) vrede.
Opm.: De soete vrede is hier subject.
-
voetnoot191
-
stadich: zonder ophouden.
Vgl. WNT, stadig, 433.
Opm.: zie ook - met een enigszins andere betekenis - staedich in vs. 035.
-
voetnoot192
-
Elck sal: zal ieder [van u].
Opm.: in tegenstelling tot de verzen 189-190, waarin sprake is van dezelfde constructie als in 191-192 (een vooropgeplaatste conditionele bijzin, gevolgd door de hoofdzin), heeft er hier geen inversie plaatsgevonden.
-
voetnoot192
-
van anders lust: wat betreft [de] liefde tot [de] ander.
Vgl. WNT, van (I), 407, sub A, XIV, 35,b.
-
voetnoot192
-
niet om versaden sijn: niet te verzadigen zijn [van].
Opm.: de infinitiefconstructie niet om versaden komt hier voor zonder het voorzetsel te. Voor een ander voorbeeld van een infinitiefconstructie met om en zonder te, als naamwoordelijk deel van het gezegde, zie Hermkens, a.w., § 7.2.2.1, blz. 206.
-
voetnoot194
-
Sal maken: zal teweegbrengen.
Vgl. WNT, maken, 123, sub 7.
-
voetnoot195
-
Voor haer gesette tijt: vóór [de afloop van de] [voor] hen vastgestelde tijd.
Vgl. WNT, gezet, 2195, sub 1.
Opm.: haer verwijst naar d' wren (194).
Opm.: Min bedoelt hier dat het dan zal lijken alsof de tijd sneller verloopt dan ‘normaal’.
-
voetnoot195
-
d' ouderdoom bedaert: de kalme, rustige ouderdom.
Opm.: bedaert: adiectief in postpositie.
-
voetnoot196
-
gerustelijck: ongemerkt.
Opm.: deze betekenis komt niet voor in het WNT, dat hier (Gerustelijk, 1699) alleen Op eene rustige, kalme wijze en Zonder bezwaar, zonder aarzelen, onbevreesd heeft. De direkte context (metter vaert (196) en dat het schijnt ... gesette tijt (194-195)) maakt echter Stoetts vertaling hier aannemelijker.
-
voetnoot196
-
thuijs comen: ten deel vallen.
Vgl. WNT, thuis (I), 1817, 1, 4.
Opm.: het Berl. hs. heeft hier toecomen.
-
-
[tekstkritische noot]MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN
197 w' alle: Tussen de ‘w’ en de ‘a’ staat een omgekeerd invoegteken: v.
198 t┆saem
200 Van [m+]in
0.7. Anna [b+]annings.
0.4-0.7. De aantekenig onder EINDE van het spel zou - gelet op de hand en de penvoering - van Hooft zelf kunnen zijn en - zoals Stoett beweert - ‘er later onder geschreven’ kunnen zijn vanwege de volgende zaken:
- de kapitale ‘G’ van Gespeelt komt in deze vorm in de res van dit handschrift niet voor;
- de ‘f’ wijkt enigszins af van de normale ‘f’ in dit handschrift.
-
voetnoot197
-
w' alle drije: wij, alle drie; wij met ons drieën.
Opm.: drije is een spellingvariant van drie.
Dat drije hier éénlettergrepig is, blijkt uit het metrum.
-
voetnoot197
- Vóór gaen is - overspannen - samengetrokken w' of w' alle drije.
-
voetnoot197
-
verbeijden: wachten op.
WNT, verbeiden, 401, met dit citaat.
-
voetnoot198
-
des bruits camer: de kamer van de bruid.
Opm.: des bruits met mannelijke casusvorm, waarschijnlijk onder invloed van Spiegels Twe-Spraack.
Zie ook de verzen 127, 131 en 164.
Opm.: het Berl. hs. heeft dees bruijts camer.
-
voetnoot199
-
die: alwie, degene die.
Opm.: de enkelvoudige (blijkens wert) vorm die, heeft betrekking op ieder die wat in 199 en 200 meegedeeld wordt, te beurt valt, en niet alleen (sylleptisch) op bruid en bruidegom.
-
voetnoot199
-
int lest: ten slotte, op 't eind.
WNT, lest (I), 1625, sub IV, met dit citaat.
-
voetnoot199
-
wert: wordt.
Opm.: sterk werkwoord van de IIIe klasse. De gewone vorm in de o.t.t. is wert, werd of werdt. In de o.v.t. gebruikte men meestal het Brabantse wierd, wier, wiert of wert, werd(t). De a (wart) in de o.v.t. is relatief zeldzaam in het 17de-eeuws. (Vgl. Hermkens, a.w., § 2.12.2.5, blz. 135.)
Opm.: zie ook vers 123.
-
voetnoot200
- Dit vers wordt in het Berlijnse handschrift gezegd door de drie personages:
Huesheijt. Van Huesheijt
Min.
en van Min,
Nacht
en langh verlangde Nacht.
-
voetnoot0.3
- Het Berlijnse handschrift heeft hier Finis.
-
voetnoot0.4-0.7
- Het Berl. handschrift heeft hier de kenspreuk Verandren cant.
-
voetnoot0.4-0.7
- Catharina Quekels huwde de 17de october 1602 Cornelis van Campen.
(Vgl. Stoett I, voetnoot blz. 17.)
Opm.: J. van Mi(e)rop was volgens Van Tricht (Briefwisseling I, blz. 480) ‘een oude kennis’ van Hooft, die in 1604 in het huwelijk trad (Briefwisseling I, t.a.p.).
|