De 'Tafelspelen' van Pieter Cz. Hooft
(1992)–T.H.J. Broekmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Analyse der pleidooienInleidingEen rhetorische analyse van een tekst kan vele doeleinden dienen: ze kan opgezet zijn om aan te tonen dat de auteur de klassieke rhetorische traditie kent en volgt, ze kan duidelijkheid brengen in de opbouw van een tekst, ze kan verklaren waarom de auteur juist bepáálde onderwerpen ter sprake brengt en andere achterwege laat, of inzicht verschaffen in de argumentele structuur van de tekst, waardoor de thematiek beter begrepen kan worden. Al deze aspecten mogen echter geen doel-op-zichzelf zijn; uiteindelijk zullen ze alle ertoe bij moeten dragen de tekst voor de hedendaagse lezer te verduidelijken. Onderstaande analyse dient dan ook uitsluitend dit filologische doel. Dat ze geen uitputtende, op alle deelgebieden toegesneden ontleding van de pleidooien geeft, is vanzelfsprekend. Er is hier gekozen voor die rhetorische aspecten die voor de interpretatie van het grootste gewicht zijn: hoe zijn de verschillende pleidooien opgebouwd; op welke wijze proberen de opponenten de aan de orde zijnde quaestio te herdefiniëren, en hoe moeten de argumenten geïnterpreteerd worden? | |
Pleidooien in een rechtszaakParis is de rechter: hij is degene die een beslissing moet gaan nemen en hij wordt ook meermalen rechter genoemd. De kwestie waarover hij moet beslissen, is voluit: Is Juno de mooiste van de drie of is Pallas de mooiste of is Venus de mooiste? In technische termen is deze kwestie, wat betreft respectievelijk haar graad van gecompliceerdheid en haar graad van concreetheid, een vergelijkende, bijzondere kwestie. De belangrijkste bewijsstukken, bij de eerst voor de hand liggende interpretatie van de kwestie, worden gevormd door de godinnen zelf wanneer zij voor hun rechter verschijnen. Pas in tweede instantie spelen de woorden van de drie een rol. Hun pleidooien dienen het onderstrepen van hun eigen schoonheid en het afbreuk doen aan die van de concurrentie, maar ze hebben nog een andere, hier veel belangrijkere functie: het beïnvloeden van de uitkomst van het proces door pogingen tot verandering van de status van de kwestie (ze proberen het begrip schoonheid anders te definiëren) en door pogingen tot beïnvloeding van de rechter (ze trachten hem om te kopen of te chanteren). Dit alles blijkt bij analyse van de pleidooien. Als we daarbij het instrumentarium van de rhetorische theorie uit de klassieke oudheid gebruiken, zien we het nut van deze theorie gedemonstreerd doordat we sneller en beter inzicht krijgen in de wijze van argumenteren van de drie | |
[pagina 96]
| |
godinnen, met andere woorden in de manieren van denken van Hooft. Dat ook Hooft zelf deze theorie heeft gekend, is natuurlijk aannemelijk: met dit stelsel van regels en aanwijzingen voor het opbouwen en houden van een redevoering heeft immers iedere middelbare scholier uit de zestiende en zeventiende eeuw kennis moeten maken. In grove lijnen leert de rhetorika over een gerechtsrede het volgende. Terwijl elke redevoering natuurlijk wel ingedeeld kan worden in drie stukken, begin, midden en slotwoord, is een goede pleitrede opgebouwd uit minstens vier stukken: een inleiding (exordium), de mededeling van de feiten (narratio), de bewijsvoering (argumentatio) en een slotwoord (peroratio of conclusio). In het exordium gaat het er om, de rechter gunstig te stemmen, dat wil zeggen hem welwillend, oplettend en nieuwsgierig te maken: wat nu nog captatio benevolentiae heet. Dit kan men proberen te bereiken door een passende spreuk te lanceren en uit te werken, of door insinuaties te plegen of door heel kort de feiten te vermelden: afhankelijk van de soort zaak die in het geding is, van het beschikbare bewijsmateriaal en van wat de tegenpartij beweerd heeft. In de narratio moet de spreker ten eerste mededelen wat volgens hem of haar de feiten zijn in kwestie; dit betekent dat hij een subjectieve visie kan geven en kan proberen enige feiten in zijn eigen voordeel uit te buiten. Ten tweede moet men zorgen voor een soepele overgang van de inleiding naar de bewijsvoering: via een samenvatting van de narratio, en door te verduidelijken waar het volgens de spreker precies om gaat, wat precies de strijdpunten zijn en waarover de bewijsvoering zo dadelijk dus zal handelen. Hier is de plaats om te proberen de status van de kwestie te veranderen: bijvoorbeeld van moord met voorbedachten rade naar toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, of van schoonheid als lichamelijke kwaliteit naar schoonheid als macht of rijkdom of deugdzaamheid. Dit onderdeel van de narratio wordt ook wel als een zelfstandig stuk van de redevoering beschouwd; het heet dan propositio. Als je de propositio tot zelfstandig stuk maakt, krijg je een vijfdelig pleidooi. In het volgende deel komt de eigenlijke bewijsvoering, de argumentatio; hierin kan men positieve bewijzen aanvoeren voor zijn eigen stellingen (confirmatio) en verwachte of gehoorde argumenten van de tegenpartij weerleggen (refutatio). In deze zaak is het grote positieve bewijs natuurlijk de verschijning zelf van de godin, en het onderstrepen van eigen schoonheid komt neer op het houden van een lofrede op de eigen schoonheid. De gebruikelijke argumenten in een lofrede zijn: voortreffelijke afkomst en opvoeding, lichamelijke en geestelijke kwaliteiten, en daden, speciaal die daden waaruit de voortreffelijke kwaliteiten blijken. Hier komen natuurlijk aspecten van het demonstratieve genre van de rhetorika aan bod. Het laatste deel, de peroratio, kan gebruikt worden om de hoofdpunten van het voorafgaande nogmaals onder de aandacht te brengen of | |
[pagina 97]
| |
om een beroep te doen op emoties van de rechter zoals medelijden, angst, bewondering. In zoverre als ieder der godinnen de rechter poogt over te halen haar de prijs toe te kennen, zijn hier raakpunten met het deliberatieve genre van de rhetorika.Ga naar eind1. Uit de aard van de zaak volgt, dat de narratio hier wel tamelijk rudimentair zal blijven: de feiten spreken voor zich, zij zijn lijfelijk aanwezig. Alleen wie schoonheid anders opgevat wenst te zien dan in de voor de hand liggende betekenis, heeft een narratio nodig, en dan nog bijna alleen het onderdeel propositio daarvan. Uit het vonnis blijkt, dat niet de verbale bewijsvoeringen de doorslag hebben gegeven maar de lijfelijke aanwezigheid en, vooral, de omkoperij: geheel in overeenstemming met de traditie. De peroratie legt in Paris Oordeel dus meer gewicht in de schaal dan de argumentatie, wat 't nodige zegt over de kwaliteiten van de rechter of - meer nog - over het ontbreken daarvan. Gewapend met deze inzichten, analyseren we nu de pleidooien afzonderlijk. | |
Pleidooi van Juno (035-088: 54 verzen)- Exordium: 035-038Juno herhaalt in eigen woorden wat Mercurius zojuist tegen Paris heeft gezegd. Het zal Paris strelen dat hij voor een zo gewichtige taak is uitverkoren: de Onsterffelijke drie verschijnen voor zijn rechterstoel opdat hij eerlijk vonnis wijst. | |
- Narratio: 039-048Juno hoeft zich natuurlijk niet meer voor te stellen (vergelijk 024); daarom omschrijft ze zich, en wel als zuster en gemalin van Juppiter. Dit moet de nodige indruk maken op de rechter maar is tevens een handige overgang naar haar poging schoonheid zo te definiëren, dat ook een statige manier van lopen en een natuurlijke wijze van heersen aspecten van schoonheid zijn, en wel de voornaamste. De propositio (041-048) is het belangrijkste stuk van deze narratio. | |
- Argumentatio: 049-084Juno gebruikt drie argumenten voor de stelling dat zij, volgens haar definitie van schoonheid, de schoonste is. Wie uitmunt in kracht of stoutmoedigheid, die streeft naar gezag en heerschappij: hij beschouwt macht kennelijk als het schoonste. Dus helden vinden macht schoonheid. De belichaming van macht is Juno: voor haar zwicht iedereen, uitgezonderd de oppergod (049-054). Deze uitzondering doet natuurlijk veel afbreuk aan het gewicht van dit argument: Juno pocht op iets dat eigenlijk haar echtgenoot toebehoort. Venus zal dan ook niet nalaten dit | |
[pagina 98]
| |
op te merken (205), maar deze ‘gemeenschap van goederen’ brengt Juno wel meteen op het terrein van de tweede bewijsgrond. Haar tweede argument (055-058): als godin van de huwelijkstrouw is zij de behoedster van het menselijk geslacht. Dit argument past in een lofrede op Juno prima, maar hier is de relevantie niet zo groot. Wel neemt Juno hier de kans waar een sneer uit te delen aan Venus (057-058), zoals haar eerste bewijs, over kracht en dapperheid, vooral in Pallas' richting was gezegd. Als derde argument gebruikt Juno, dat zij de opperste voogdes van alle rijkdom is (059-084), niet alleen van geringe bezittingen maar ook van geld en goud- en zilverschatten: zij beslist wie rijk zal zijn en wie niet (065-066). Pas in de uitwerking van dit argument - een uitwerking die uiteenvalt in drie delen (067-072; 073-077 en 078-084) en die tegelijk een refutatio vormt van aanspraken van Pallas en Venus - maakt zij het verband duidelijker dat zij wil zien tussen rijkdom en schoonheid. Pallas zal dan ook meteen sarcastisch hierop reageren: niet zozeer Juno als wel het geld heeft veel te bieden (089). Juno's rijkdom stelt haar in deze kwestie boven Pallas' moed en wijsheid: moed, geweld en wijsheid gehoorzamen aan het geld (067-069), want soldaten kan men kopen aangezien iedereen, ook een soldaat, bij gelijk loon rust prefereert boven strijd (070-072); recht en wijsheid gehoorzamen aan het geld (073) want geld maakt zelfs een deugniet tot man van eer, met alles wat daarmee samenhangt (074-077). Rijkdom stelt Juno in deze kwestie boven Venus' lust: alle bekoorlijks van menselijke begeerten is te koop voor geld (078-079) want een knap iemand is niet zo kieskeurig als de andere partij geld heeft, ook al is die andere partij mismaakt, oud en versleten, dom, slecht of van een lichtzinnige of schandelijke levenswijze (080-084). Een merkwaardige argumentatie, omdat Juno het begrip ‘schoonheid’ tot tweemaal toe een andere inhoud geeft: nadat Juno eerst macht - hoewel die strict genomen iets is wat zij niet kan geven - tot het voornaamste aspect van schoonheid gepromoveerd heeft, beweert zij nu dat geld de bezitter ervan zowel macht, als een reputatie van deugdzaamheid, als ook lustobjecten verschaft, en dat bovendien rijkdom veel belangrijker is dan lichamelijke schoonheid als het om het verwerven van lustobjecten gaat. Ze gaat weliswaar niet zo ver te beweren dat men onder schoonheid eigenlijk rijkdom dient te verstaan, maar wel tracht ze de vraag waar het om gaat te wijzigen in: Met behulp van wie kan men het gemakkelijkst de meeste schoonheid, de meeste lustobjecten verwerven? Het antwoord op die vraag luidt natuurlijk: met behulp van Juno. | |
- Peroratio: 085-088Juno speelt met Paris' emoties (angst voor onwijs gehouden te worden, begeerte naar rijkdom en macht), door enkele punten uit haar rede | |
[pagina 99]
| |
nogmaals te benadrukken: 085 gaat terug op 044-047, 086 op 065 en 087-088 op 075-079. | |
Pleidooi van Pallas (089-160: 72 verzen)- Exordium: 089-095Pallas haakt meteen heel sofistisch in op Juno's pleidooi: de aanspraken van Juno op de prijs zijn gebaseerd op haar voogdij over het geld, maar anderzijds heeft zij in haar slotwoord (085) aangegeven dat Paris wijsheid moet betrachten bij de toewijzing van de appel; hetgeen volgens Pallas impliceert dat, ook volgens Juno, wijsheid eigenlijk het criterium van schoonheid is; en wijsheid is, zoals eenieder weet (zodat Pallas dit niet uitdrukkelijk hoeft te zeggen), het specifieke terrein van Pallas. Juno lijkt bereid werkelijk alles te geven om de prijs te krijgen. | |
- Narratio: 096-110Dit is geen geefwedstrijd, het is een schoonheidswedstrijd. Pallas vindt - in tegenstelling tot Juno - het niet op háár weg liggen zichzelf in dat kader opgeblaezen roem toe te zwaaien (098-099) en paait daarmee de rechter. De rechter zal zelf wel bepalen wat onder schoonheid verstaan dient te worden; híj moet uitmaken in welk domein de hoogste mate van schoonheid ligt: óf in het lichaam; hetzij in de vorm van een arrogante houding en louter vertoon van waardigheid (Juno), hetzij in de vorm van geilheid en sex-appeal (Venus), hetzij in de vorm van ingetogen, evenwichtig gedrag en een onverschrokken, lankmoedige oogopslag (Pallas); óf in het domein van de geest, in de vorm van deugdzaamheid, mildheid en geestkracht. Pallas zelf is deze laatste opvatting toegedaan: het zijn deze kwaliteiten die goden tot echte hemelbewoners maken (110). Pallas' propositio (100-110) is een antwoord aan Juno, preludeert op wat er van Venus' kant te verwachten valt, maar is ook een poging schoonheid in háár voordeel te definiëren, als het bezitten van deugden. | |
- Argumentatio: 111-154Pallas' stelling is dus, dat de hoogste vorm van schoonheid gelegen is in het domein van de geest. Ze geeft daarvoor een ingewikkeld en abstract bewijs: een loflied van de deugd. Deugdzaamheid is de opperste vorm van schoonheid, want échte lof, waarachtige eer, valt alleen de deugd ten deel. Loze schijn van lof, bijvoorbeeld op grond van macht en rijkdom (Juno's kroon in 112, haar voogdij over geld in 114), is geen waarachtige eer. Iemand met een edel hart, een scherp verstand, en met opvattingen die verrijkt zijn door zelfkennis, schept dan ook geen vreugde in zulke loze schijn: zoiets smaakt hem niet, kwelt zelfs zijn ontwikkeld | |
[pagina 100]
| |
oor. Echte lof kan slechts door iemands eigen geweten verschaft worden: wie goed doet, krijgt een innerlijk loflied te horen. Deugd en poëzie gaan dan ook hand in hand. Innerlijke poëzie zingt de lof van ware deugd en zij laat zich daarbij niet overstemmen; sterker nog: zij overstemt zelf alle eenzijdig instrumentale muziek (ongerijmt geschal in 126) die inherent is aan naïeve loftuitingen van anderen. Aan andermans lof heeft ware deugd dan ook geen behoefte: zij is zichzelf genoeg (134-136).Ga naar eind2. Na dit bewijs beklemtoont Pallas vanaf 137 het belang van de deugd. De schoonste deugden zijn voorzichtigheid (ook wel voorzienigheid genaamd, een aspect van wijsheid) en sterkte (dapperheid), die met raad en daad rust en welvaart voor iedereen bevorderen, roem schenken aan regeringen, kortom alles ter wereld tot stand brengen wat de moeite waard is (143-149a). Wie deze twee deugden, voorzienigheid en sterkte, bezit, is machtiger dan alles en iedereen: zie het voorbeeld van Hercules. Dus zelfs het geld staat onder dwang der klingen: een refutatio van Juno (153-154). Achter deze passage over het belang van deugd zit een lange voorgeschiedenis. Pallas is, met haar maagdelijke geboorte en maagdelijke staat, een enigszins ambivalente godheid. Als beschermster van steden is zij de godin van de defensieve oorlog, dus patrones van de dapperheid. Als uit het hóófd van Juppiter geboren dochter van Metis (Μῆτιζ, schranderheid), en omdat haar bekendste stad Athene was - de leerschool van Hellas - en omdat taktiek in een defensieve oorlog een grote rol speelt, is zij de godin geworden van de voorzienigheid, de wijsheid, de rede, de wetenschappen (‘de letteren’). Hier komt bij, dat een in het Latijn vaak voor dapperheid gebruikt woord het woord virtus is, dat letterlijk mannelijkheid betekent en zo uitstekend bij Pallas, de ‘mannin’ (026) past; door betekenisuitbreiding ging dit woord ook betekenen: voortreffelijke kwaliteit; door specialisatie op zedelijk terrein is het ten slotte deugd gaan betekenen. Nu werd in de oudheid de ideale held gekenmerkt door precies de twee eigenschappen dapperheid en wijsheid; daarom is Pallas de godin van de helden. Met haar twee deugden, wijsheid en dapperheid, wordt Pallas in de middeleeuwse litteratuur een topos, bijvoorbeeld toepasbaar bij de keuze tussen verschillende levensvormen, tussen pen of zwaard: priester of geleerde enerzijds, ridder of politicus anderzijds. Naast voorzienigheid en sterkte zijn matigheid en rechtvaardigheid traditioneel de belangrijke deugden. Deze vier zedelijke of cardinale deugden (in het Latijn: prudentia, iustitia, temperantia, fortitudo) vinden we in de oudheid zowel bij Plato, de Stoa als in het Christendom.Ga naar eind3. Voorzichtigheid (voorzienigheid) is de leidsvrouwe van alle zedelijke deugden; rechtvaardigheid heeft verschillende facetten: rechtvaardigheid ten opzichte van goden, ouders, overige verwanten, meerderen, begunstigers en minderen. Eigenlijk zijn deze vier deugden één: wie één deugd volmaakt bezit, bezit ze alle vier. Dit is het leerstuk van de eenheid van de | |
[pagina 101]
| |
deugden, dat reeds door Sokrates verwoord is in de dialogen van Plato.Ga naar eind4. Wie deugdzaam is, wordt een wijze genoemd: wijsheid, sapientia, is deugdzaamheid. Aangezien voorzichtigheid de leidsvrouwe van de deugden is, worden prudentia en sapientia ook wel geïdentificeerd, zodat voorzichtigheid ook wijsheid genoemd wordt.Ga naar eind5. In Pallas' pleidooi komen de vier deugden, of hun onderdelen, telkens terug: wijsheid in 094, 122, 139, 147; rechtvaardigheid in 109, 143; matigheid in 105, 122; dapperheid in 109, 139, 148. In het kort komt Pallas' betoog dus hier op neer: schoonheid is zedelijke schoonheid, dat wil zeggen het bezit van deugden; de belangrijkste deugden zijn wijsheid en dapperheid; dus wie wijs en dapper is, bezit schoonheid: daarom is Pallas de schoonste. Alleen de wijze, de deugdzame, iemand met een oprecht geweten, kan goed oordelen over zedelijke schoonheid. De stem van het geweten brengt de ware poëzie voort; zulke poëzie kan slechts op het domein van de geest betrekking hebben, op deugdzaamheid derhalve. | |
- Peroratio: 155-161Pallas gedraagt zich zeer bescheiden, maar stelt toch wel aan Paris een beloning in het vooruitzicht als hij aan haar de prijs toekent. Het loon is deugd, en het is eigenlijk niet zozeer een beloning van Pallas als wel een beloning van Paris' eigen deugdzaamheid: want door Pallas te eren, begeert hij blijkbaar deugd in plaats van onmatig te zijn: gierig (Juno) of geil (Venus). De gedachte dat deugd haar eigen loon is, is een uitwerking van de leer van de eenheid van de deugden. Deze gedachte is wijd verbreid; we vinden haar in de oudheid bij bijvoorbeeld Cicero, Ovidius en Seneca; in de renaissance bij Erasmus.Ga naar eind6. | |
Pleidooi van Venus (161-274: 114 verzen)- Exordium: 161-176Venus houdt een relatief lange inleiding: zij maakt het meeste werk van het vleien van de rechter, maar weet in hetzelfde kader Juno en Pallas op haar plaats te zetten. Het kader wordt gevormd door de drie levensfasen van de mens, kindertijd, volwassenheid en ouderdom: gelukkig voor Venus is de rechter een jongeling in het begin van zijn volwassenheid, en niet een grijsaard, wat in Juno's voordeel zou zijn, of een onervaren kind, wat in Pallas' voordeel zou zijn. | |
- NarratioEen narratio ontbreekt: het is immers wel duidelijk waar de zaak over gaat en Venus heeft geen behoefte aan herdefinitie van het begrip | |
[pagina 102]
| |
‘schoonheid’. Een overgang naar de argumentatio is ook al niet nodig, omdat in de inleiding al kort aandacht is geschonken aan eerst het pleidooi van Juno en daarna dat van Pallas: Venus gaat meteen met Pallas door. | |
- Argumentatio: 177-254Venus begint met een refutatio van de argumenten van Pallas en Juno die op het herdefiniëren van schoonheid betrekking hebben. Pallas' chaotische en breedvoerige bewijs van deugd als het schoonste is niet bepaald een teken van wijsheid noch van matigheid. Het is vooral gebaseerd op haar vrees de prijs niet te krijgen: zij is de schoonste niet, en dat weet zij (180). Een waar argumentum ad hominem, c.q. ad deam. Iets dergelijks geldt voor Juno met haar heerschappij: een dwaas, die dat gelooft (187). Een waar argumentum ab incredibili. Vervolgens benadrukt Venus de voor de hand liggende interpretatie van de kwestie: schoonheid is lichamelijke schoonheid. Paris moet dus oordelen op grond van zintuiglijke waarneming, oog en tastzin (190-192). Zintuiglijke kennis is kennis die zekerheid verschaft (195).Ga naar eind7. Gelukkig weet de jeugd dit wel (188), waarmee Paris zich dan weer gevleid kan voelen. Bovendien zal Paris als herder, dus natuurmens, toch wel al op zijn zintuigen vertrouwen. Vanaf 201 poogt Venus de details van de bewijzen van Juno en Pallas te weerleggen (refutatio) door telkens te wijzen op haar eigen loffelijke kwaliteiten en haar weldaden (confirmatio, lofrede). Tegenover Juno's heerschappij stelt zij haar zoontje, Cupido, voor wie zelfs Juppiter moet buigen; tegenover haar bescherming van de huwelijkstrouw stelt zij haar eigen gift, lust en verlangen (Juno's bescherming van de huwelijkstrouw is immers wel een mooi ding - Fraey, 209 - maar zonder Venus is er weinig sprake van huwelijksgenot); en tegenover Juno's voogdij over de rijkdom, waarmee schoonheid te koop is, zet zij wederom lust en verlangen (221-222). Zo benut Venus telkens de kwaliteiten die de anderen naar voren gebracht hebben: niet door ze botweg te ontkennen, maar door het exclusieve karakter van hun claims te ondermijnen en ze te gebruiken als opstapje naar het bewijzen van haar eigen, grotere waarde. Tegenover Pallas' patronaat van de dapperheid (de dwang der klingen, 153), staat daarom weer diezelfde gift van Venus, lust. Daarmee doet ze het voorkomen, alsof de klingen voor Pallas zouden dienen om iemand tot liefde te dwingen. Ook krijgt Pallas nogmaals het verwijt van onmatigheid (224 en 229). Tegenover het instandhouden van steden en het bevorderen van hun rust en welvaart ('t Is waer, 232), stelt Venus het merkwaardige argument dat zij, als schenkster van lust, toch een noodzakelijke voorwaarde is voor het bestaan van steden: steden bestaan immers slechts bij de gratie van mensen die er wonen (233-236). Dit argument leent zich anderzijds wel voor uitbreiding: nieuw leven ontstaat dankzij aantrekkingskracht en voortplantingsdrift; zo kan Venus poseren | |
[pagina 103]
| |
als de koningin van de lente. Het loflied op de lust, en daarmee op de almacht van Venus als bron van leven, schoonheid en vreugde, 233-253, is gebaseerd op Lucretius' De Rerum Natura, boek 1, 1-23 (zie bijlage 3). Het merkwaardige is nu, dat aan het vervolg van deze Lucretiuspassage nog twee prachtige argumenten voor Venus en tegen Pallas ontleend hadden kunnen worden. Een voor de stelling, dat Venus degene is die zorgt dat een gedicht aantrekkelijk, mooi, charmant is en een voor de stelling dat juist Venus voor vrede zorgt. Lucretius roept Venus aan als helpster bij het scheppen van zijn gedicht omdat er zonder haar niets kan ontstaan, niets aantrekkelijk is, niets heugelijk (Lucretius, De Rerum Natura 1, 21-24). Verder wordt Venus bij Lucretius voorgesteld als liefste lust van de hele natuur, niet alleen van planten, dieren en mensen, maar ook van goden; dit laatste wordt door hem geadstrueerd door middel van verzen over de liaison van Venus en Mars, de god van de oorlog: omdat Mars verliefd is op Venus, daarom kan Venus zorgen voor vrede op aarde (Lucretius, De Rerum Natura 1, 29-40). Venus' uitroep aan het slot van haar loflied is niet meer aan Paris gericht maar aan haar rivalen en aan de lezer. Haar gebruik van het woord genaede (254; vergelijk Juno in 086) past in de opgeroepen sfeer: sant (236), heyligheidt (237), zeghen (251). | |
- Peroratio: 255-274Venus heeft ook het langste slotwoord. Zij stelt Paris als beloning het hoogste genot in het vooruitzicht: de liefde van Helena, Venus' gelijke in schoonheid en ook zij een dochter van Jupiter. Dit laatste houdt in, dat Paris een schoonzoon wordt van de oppergod; wat kan een sterveling nog meer willen? Bovendien is Helena vergelijkbaar met Juno (Helena is ook koningin) en met Pallas (Helena is ook dochter van Jupiter). | |
De pleidooien: besluitDe volgorde waarin Hooft de godinnen laat pleiten, is de traditionele: in de litteratuur van de oudheid houden Isokrates, Ovidius, Loukianos en Apuleius de volgorde Juno, Pallas, Venus aan. Ook in de kunst is deze volgorde de normale.Ga naar eind8. Dit kan samenhangen met de feiten dat Juno de hoogste in hiërarchie is, dat Venus moet winnen en dat de deugd in het midden hoort. Ook het voorstellen van de godinnen aan Paris, 024-027, geschiedt in deze volgorde, evenals het bekijken van de naakte godinnen, 305-327, het vonnis, 334-336, en het reageren van de godinnen op het vonnis, 337-342. Maar er zijn meer motieven voor juist deze volgorde. Het eerste pleidooi, van Juno, is het kortste; het laatste, dat van Venus, het langste. Venus moet immers op twee redevoeringen reageren. Ook bij Loukianus is dit het geval. Venus is degene die de prijs moet | |
[pagina 104]
| |
krijgen: uit het oogpunt van lest best behoort zij dus als laatste te spreken (vergelijk 314). Het is leuk voor de toeschouwers, toehoorders of lezers van het tafelspel, dat de godin van de vurige liefde het langste en laatste pleidooi mag houden en zo de kans krijgt, om de argumenten van de ‘serieuzere’ candidaten vrolijk te overtroeven. Venus had trouwens ook al de openingszin van het hele spel toebedeeld gekregen, en zal van de godinnen ook letterlijk het laatste woord hebben (342). Kijken we naar de beloningen die de godinnen bereid zijn aan Paris te geven, dan zien we bij Juno en Venus macht en lust: vanaf de oudheid al een ononderbroken traditie. Aan macht zit rijkdom gekoppeld, maar Hooft legt op rijkdom een sterkere nadruk dan gebruikelijk was. Bij Pallas ligt de zaak ingewikkelder: in de oudheid belooft zij Paris oorlogsroem (Euripides: Hellas verwoesten; Ovidius en Apuleius: oorlogsroem, dapperheid; Isokrates en Loukianos: nooit een oorlog verliezen). Dit is in overeenstemming met het ene aspect van de godin, Pallas als patrones van dapperheid, fortitudo (virtus, in de ene betekenis). Bij Hooft belooft zij behalve dapperheid ook wijsheid: dit is in overeenstemming met het andere aspect van haar, patrones van de wijsheid, prudentia of sapientia, de belangrijkste deugd (virtus in de andere betekenis). Dit is overigens geen uitvinding van Hooft: ook in de middeleeuwen belooft Pallas in vele versies van het Parisoordeel aan Paris deugdzaamheid; wijsheid, in de vorm van zoeken naar kennis en waarheid, reeds bij wijsheid, in de vorm van zoeken naar kennis en waarheid, reeds bij Fulgentius (5e eeuw n.Chr.). In de oudheid moest Paris dus kiezen meestal tussen macht, roem en lust (opes, gloria, voluptas), bij Hooft meer tussen macht plus rijkdom, deugd en lust. In andere termen gegoten is deze laatste keuze de keus tussen drie bekende levensstijlen: het actieve leven, praxis, actio, vita activa; het contemplatieve leven, theoria, contemplatio, vita contemplativa; het losbandige, wellustige leven, hèdonè, voluptas, vita lasciva, vita inutilis. Voor soortgelijke morele keuzen staan helden en mensen in vele andere bekende verhalen. Denk aan Hercules op de tweesprong, Amphion en Zethos, Adam in het paradijs (waar ook een appel een rol speelt), Leah en Rachel, Maria en Martha, Petrus en Johannes. De ritualisering van de keuze van een levensvorm stamt van Prodikos: in Xenophons Memorabilia 2, 1, 21-34 vertelt Sokrates het verhaal van Prodikos over Herakles op de tweesprong; hij heeft de keus tussen het smalle pad der deugd en de brede baan van de slechtheid (plezier, zorgeloosheid, eten, drinken en sex). Aristoteles behandelt drie levensvormen op een meer theoretisch niveau: het contemplatieve leven, het actieve, politieke leven (gericht op eer dan wel op deugd), en het leven van plezier.Ga naar eind9. Al in de oudheid wordt Paris' Oordeel beschouwd als allegorie van zo'n keuze tussen drie levensvormen: Juno staat voor het actieve leven, Pallas voor het contemplatieve, Venus voor het wellustige. In christelijke termen gegoten, bijvoorbeeld door Augustinus, zijn de mogelijke keuzen die van Leah en Rachel (Genesis 29-30), van Martha en Maria (Lukas 10) of van | |
[pagina 105]
| |
Petrus en Johannes, die telkens staan voor respectievelijk het actieve en het contemplatieve leven. Niet door iedereen wordt een exclusieve keuze aanbevolen, noch door iedereen dezelfde keuze. In de middeleeuwen en in de renaissance gaat de discussie in dezelfde termen verder.Ga naar eind10. Uit Venus' pleidooi blijkt, dat Paris' keuze ook in verband gebracht kan worden met de drie levensstadia van de mens, kindertijd, tot vijftien jaar (Pallas), volwassenheid (Venus) en ouderdom (Juno). Zo'n eenvoudige indeling van het leven van de mens vinden we ook bij Aristoteles. Het leven is als een dag, begrensd door dageraad en schemering: de bloei van het leven is het gulden midden. Aristoteles beschrijft de gedragingen en houdingen die bij de drie stadia passen.Ga naar eind11. Hooft heeft hieruit geput, zij het dat Aristoteles de onmondige kindertjes, die Venus aan Pallas toewijst, buiten beschouwing laat; hij spreekt alleen van drie groepen volwassenen. Volgens Aristoteles is de rijpe jeugd wispelturig, goedgelovig en vol hoop, want de toekomst is lang (167-172); ze is moedig en streeft naar fraaie daden en overwinningen; ze denkt alles te weten, ze is in alles excessief; ze is impulsief, hartstochtelijk en ze geeft niet om geld. De ouderen zijn vol twijfel, aarzeling en wantrouwen: ze leven op hun herinnering (het verleden is lang); ze zijn laf en schaamteloos, berekenend en egoïstisch, en ze hebben gebrek aan energie; ze weten hoe moeilijk het is rijkdom te verkrijgen en hoe gemakkelijk die weer kwijt te raken (165-166). De volwassenen houden het midden tussen de rijpe jeugd en de ouderdom; het lichaam is in zijn bloei tussen 30-35 jaar, maar de geest rond de 49 jaar. Iets van de levensstijl die iedere godin vertegenwoordigt, is terug te vinden in de taal van de pleidooien: Juno is direct, bezigt korte zinnen, spreekt actief, overtuigd van eigen superioriteit; Pallas is analytisch, abstract redenerend, complexe beeldspraken gebruikend; Venus is lief, en vleiend en verleidelijk pratend, terwijl ze een beroep doet op de zintuigen door veelvuldig gebruik van allitteraties en assonanties.Ga naar eind12. Bovendien gebruikt Pallas opvallend minder vaak de woorden ‘ik’, ‘mij’, ‘mijn’ dan de andere twee.Ga naar eind13. |
|