mogelijk aantal exemplaren van iedere druk; de plaats van de stukken in Hoofts oeuvre; de datering; stilistische kenmerken; ethische opvattingen; een nadere uitwerking van de invloed van Montaigne op De Gewonde Venus, de invloed van Ronsards Mascarades op Mommerij, van Jean Lemaire op Paris Oordeel; de relatie tussen iconologische gegevens en Hoofts laatste ‘tafelspel’ &c.
Natuurlijk moest er een keuze gemaakt worden: elke uitgave is gebonden aan materiële beperkingen en aan datgene wat de editeur vanuit zijn specifieke belangstellingssfeer en praktische mogelijkheden aan kan dragen. Twee aspecten hebben in dit onderzoek een zwaar accent gekregen; 't eerste is vooral van tekstkundig-filologische aard; het tweede heeft een meer litterair-genologisch karakter.
Voor het eerste heb ik gekozen vanuit mijn zorg over de toegankelijkheid van onze zeventiende-eeuwse litteratuur voor neerlandici, studenten en - ook! - leerlingen in het voortgezet onderwijs.
Onze grote zeventiende-eeuwse auteurs worden immers nauwelijks (meer) gelezen; en dat niet omdat hun leefwereld zo ver van de onze áf zou staan: niemand die de moeite - en 't kóst in eerste instantie ‘moeite’ - genomen heeft, niet cursorisch, zoals we gewend zijn, maar met oog en oor voor zo veel mogelijk details, bijvoorbeeld Hoofts Paris Oordeel, zijn Brief van Menelaus aen Helena of tientallen van zijn sonnetten, of Huygens' Oogentroost, Hofwijck of zijn enige spel Trijntje Cornelis te lézen en niet ‘dóór te lezen’, zal die bewering ten volle kunnen onderschrijven. Ook niet omdat ze de minderen zouden zijn van de grote buitenlandse auteurs uit dezelfde tijd. Wel echter, omdat er simpelweg te weinig moderne edities zijn waarin adequaat ingegaan wordt op de primaire behoeften van de moderne lezer die zich waagt aan een zeventiende-eeuwse tekst: woordverklaringen, ophelderingen aangaande de de zinsconstructies en opmerkingen van interpretatieve aard.
Behalve informatie die noodzakelijk is om de tekst open te leggen voor de lezer, dient ook uitvoerig aandacht besteed te worden aan wat nodig is voor een volledige, wetenschappelijk verantwoorde interpretatie: o.a. de woordvorming, syntaktische bijzonderheden, soortgelijke plaatsen in ander werk van Hooft en opmerkingen over de bronnen waaruit hij geput heeft.
Het apparaat waar al deze gegevens in te vinden zijn, de commentaar, dient de lezer bovendien informatie te bieden waaruit hij, door typografische aanwijzingen geleid, gemakkelijk een keuze kan maken. Daarnaast moet het aanknopingspunten bieden voor voortgezet, bijvoorbeeld taalkundig onderzoek. Mede daarom heb ik, met hulp van dr. Frans Schaars te Nijmegen, een aantal registers op de vier ‘tafelspelen’ samengesteld, die op een diskette, los, bij dit proefschrift gevoegd zijn: van ieder spel afzonderlijk: een alfabetische woordenlijst, een frequentiewoordenlijst en een concordantie; van de vier spelen gezamenlijk bovendien een zogenaamde eindconcordantie.