een kleine jongen, die het ouderlijk huis nadert, waar hem straf wacht,
‘Dat zand is hier zeker opgebracht,’ zei de man zonder zich om te keren.
Na enige tijd werd de dichte struikenrij aan hun rechterhand onderbroken door een modderige inrit naar een klein drassig stuk wei, dat geheel verlaten was en aan niemand scheen te behoren, want er was geen hek. Wel stond er achteraan, tegen een lage wal, een zwart, scheefgezakt schuurtje. Misschien een nachtonderkomen voor kalveren die hier eens geweid hadden. Het dak werd gevormd door een zinken golfplaat, op vele plaatsen overdekt met mos.
Zonder aarzelen begaf de man zich naar het schuurtje, een nauwelijks nog zichtbaar bandenspoor volgend, dat door trekkers moest zijn veroorzaakt, maar al bijna overwoekerd was door het hoge gras. Hij keerde zich om naar Lagestein. Deze was bij de ingang blijven staan. Hij had de hengel tegen een boom gezet en de handen in de zakken gestopt. De man zag ze vanaf zijn plaats bewegen. Hij wenkte Lagestein en ging toen verder. In het aan één kant open schuurtje stond de Volkswagen. De man toonde verbazing noch vreugde. De sleutels hingen nog aan het slot.
Met een bleek gezicht wachtte Lagestein op het aanslaan van de motor. Hij zag de rode wagen langzaam naar buiten rijden en herinnerde zich alles. De man draaide de auto met een grote bocht en reed naar hem toe.