Een vrouwetong.
Een vrouwetong, een vrouwetong
Dit 's moeilik om dit te beschrijf
Dit 's kort en lang, dit 's slap en stijf,
Een ding, die nimmer rustig blijf
En niks ooit kan bedwing.
Een vrouwetong, een vrouwetong
Dit 's nauweliks een vinger lang,
Maar rek soms langer dan een slang
En kijk, een man word soms mos bang!
Als hij dit rond ziet spring.
Een vrouwetong, een vrouwetong
Jij hoef dit met geen speld te prik,
| |
Een veertjie kan dit op laat schrik,
Maar gaat dit eenmaal aan die klik,
Dan kan geen macht dit dwing.
Een vrouwetong, een vrouwetong
Nou spring dit hier, en dan weer daar,
Van hot af, in een blits naar haar,
Wijl 't alles babbelt deurmekaar
Of rondloop in een kring.
Een vrouwetong, een vrouwetong
Is net's een vlooi wat spring,
Hij 's nou op jou, dan weer op mij,
Straks spring hij in een wip op zij,
Maar waar hij grond vat, glo dit vrij,
Daar bijt of steek zo 'n ding.
Een vrouwetong, een vrouwetong,
Dit 's waar, wat ik hier zing
Maak soms die sterkste man bevrees,
Want, hoe hij in zijn reg mag wees.
Zij praat hem dronk, totdat zijn gees
Hem in zijn stevels dring.
Een vrouwetong, een vrouwetong,
Ja, 't is een wonder ding,
Al keer jij dit vast in een hoek,
Dit overschreeuwt die beste boek,
Naar woorde hoef dit nooit te zoek,
Om zich weer los te wring.
Een vrouwetong, een vrouwetong,
Dat jul dit op geen proef gaat stel,
Want glo mij wat ik hier vertel,
Jul leve word hier tot een hel
Tenzij jul niks kan hoor.
Een vrouwetong, een vrouwetong,
Och, gaf de Heer 't in stee
Van zoveel babbelende kracht
| |
Meer zwijgens-lust, die zoet en zag
Zoveel meer op onz' aard vermag
En bijdraagt tot de vree.
O zachtheid! die het vrouw'lik schoon
Wel duizendmaal verhoogt,
Gij heilge deugd! zo engelrein,
Gij trooster onder leed en pijn,
O vrouw, wat zoudt gij groter zijn
Met haar in 't mann'lik oog.
Wat zou onz' aard' ook schoner zijn
Wat zou er warmer zonneschijn,
Met meerder geur'ge bloemen zijn,
En werd ook 't leven zonder pijn,
|
|