| |
| |
| |
Na de vrede gesloten was in 1902.
De strijd is o'er en stille vree
Heerst eind'lik weer in 't land,
Want d' oorlogsfakkel is geblust,
Die moord verspreidt en brand.
Het machtig Eng'land bleef de baas,
Wijl 't heilig recht zich boog
En wreed in 't stof vertreden werd
Voor 's eeuw'ge Rechters oog.
Geloof noch bede baatte hier,
Al schonk het strijd'ren kracht,
Het heldevolk, hoe dapper ook
Bezweek voor d' overmacht.
Waar twintig stonden tegen een,
Daar is de overwinning toch
Volstrekt geen heldedaad.
Roem Eng'land om die zege niet,
Het strekt u slechts tot schand
Uit roofzucht voerde gij die strijd,
Staat daar uw vlag geplant.
Gij durft niet, met de hand op 't hart,
En zeggen, dat voor 't heilig recht
Die strijd werd aangegaan.
't Was vuige hebzucht, minder niet,
Gij hebt de wijngaard lang begeerd
Die Naboth heeft behoord.
Gij schroomdet voor geen weeuwen klacht
Uw doel was slechts, het goudbezit
En 't rijke land daarbij.
| |
| |
Gij wildet Heer en Meester zijn,
Waar' het moog'lik van 't heelal,
Zoudt gij dan vrezen met uw macht
Gij noemt u zelf een Christenvolk,
't Beschaafdste op onze aard,
Waant gij u, na deez' wrede krijg
Kunt gij van 't Afrikaander volk,
Dat voor uw juk tans buigt,
Verwachten, dat het voor die daad
Nu gij een vrijheidlievend volk,
Dat nooit het vrije hoofd
Voor enig dwangjuk buigen wou,
Zijn vrijheid hebt ontroofd!
Nu gij een twintig-duizend-tal
Tot weerstand niet in staat,
In kampen wreed daar sterven liet
Uit hebzucht en uit haat!
Spreekt gij nu van vergeten en
Zeg, sluit dat ook de oorzaak in
Gij biedt ons nu d' olijftak aan,
Wenst vriendschap tot de dood,
Maar toont, bij al uw schone taal
Beticht gij d'Afrikaanders niet
Nog steeds van euveldaan,
Waarvan gij weet dat ze nog nooit
Werd' door ons volk begaan!
| |
| |
Zo grieft gij ons nog elke dag
En vindt, wat slechts ons volk bekladt
Gij biedt ons dus met d' ene hand
Maar houdt de roe in d' and're klaar
Wie boodt gij eretitels aan?
Wie schonkt ge 't erekruis?
Wis niet aan hen, die voor het recht
Dorst spreken voor de vuist.
Ook niet aan hen, die onvervaard
U smeekten, recht te doen,
Zowel om 't Recht, als om uw naam
Voor verd're schand te hoên.
Maar die uit hebzucht, heerszucht, haat
Deez' oorlog heeft begeerd,
Uw naam en faam door 't slijk gesleurd,
Gij hadt de macht aan uwe zij
En vroegt dus niet naar recht,
Geen volk, dat groot is, handelt dus
Noch smijt zijn naam zo weg.
Gij, groot en machtig in u zelf,
Kreegt hulp van elke kant,
Want waar gij slechts uw goud aanboodt,
Daar reikt' men u de hand.
Wel spotte men met uw bedrijf,
Had meelij met 't verdriet
Van 't arme volk, zo wreed vervolgd,
Maar verder ging men niet.
| |
| |
Neen, erger nog, daar 't groot Euroop
En niet uit vrees, maar meer om 't goud
U wapentuig en paarden gaf,
Maar van onzijdigheid volstrekt
Geen schaduw zelfs liet zien.
Ja, meer nog, 't toeliet, ongestraft,
Het Haags traktaat, bezegeld pas,
Stoutmoedig kon vertreên.
Van hen, die als uw Vad'ren eens
Voor heil'ge vrijheid streed'.
Inplaats die zwakken hulp te biên
En voor het recht te zijn,
Verbondt gij u, eer tegen hen,
Tot meerd'ring van hun pijn.
Gij kreegt uw deel ook van de buit,
Kocht England niet uw vee?
En deedt gij niet om 't lieve goud
O, roem niet op uw zucht voor 't recht
Noch op uw Christlikheid,
Gij die u volg'ling van Hem noemt,
Maar toch Zijn leer bestrijdt.
Vond England in Euroop geen steun
Dan wis was zoveel gruweliks
Nooit aan ons Volk geschied.
| |
| |
Maar weer is nu de oude spreuk
Dat grote honden zelden maar
Maar alles is, God dank nu toch
En d' oorlog heeft ook 't Britse volk
Schoon nu de Boer zijn vrijheid mist,
Hem kwelt geen zelfverwijt,
Doch kan de Brit hetzelfde zeg'
|
|