Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel B(1918)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan mijn vriend E.W.A. (op zijn vijftigste verjaardag). Lieve vriend, gij viert dus heden Weder uw geboortedag, Vijftig jaren zijn tans henen Sinds gij 't eerst het daglicht zag. Ja, de tijd staat nimmer stille Altijd, altijd snelt hij voort, Door geen macht op aard of hemel In zijn vlugge vaart gestoord. Blijde dagen, droeve nachten, Bloemen, doornen, wild dooreen Strooit hij daagliks op de paden Van ons korte leven heen [pagina 95] [p. 95] Voor elk onzer, groot en kleinen, Wordt het op des levens weg Door de Grote Lotsbeschikker Onverbidd'lik neergelegd. Gij ook, vriend, hebt wis en zeker Menigmalen op uw pad, Voor des levens voor en tegen Ook uw deel en part gehad. Maar gelukkig heeft geen zorg nog Rimpels in uw wang geplooid, Noch de tijd zijn zilv'ren haren Op uw schedel uitgestrooid. Aan de zijde van uw gade, Zo getrouw als goed en schoon, Met uw kindren was u 't leven Min een kruis, dan wel een kroon. Maar ons lot, zo vol van wiss'ling Is zo onbestend op d' aard, Wijl het heden vreugd' en zegen, Morgen slechts weer zorgen baart. Doch, wat het u ook moog' brengen, Zij het vreugde, zij het pijn, 't Is mijn wens dat God Zijn zonne Daagliks op uw weg doe schijn; En dat op uw verd're wegen Levenslust en levensmoed Steeds uw krachten mogen schragen In wat g' onderneemt of doet; Dat gij nog veel jaren smaken Moogt van voorspoed en van vreugd, En met ga, zowel als kinderen Smaken moogt een tweede jeugd; Ook, dat onze vriendschap duren Moog' ons hele levenstijd, Tot de dood die band komt breken En ons van elkander scheidt. Vorige Volgende