Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel B(1918)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende ‘De Star’. (Toen dat laster-blad door de Transvaalse Regering voor een tijd werd geschorst). ‘De Star’, die eeuw'ge onruststoker! Kreeg eindelik toch op zijn koker, Of zegge beter, op zijn kop! Hij dacht, hij kon Transvaal verdelen, Om 't dan in Eng'lands macht te spelen, Maar werd gauw in zijn loop gestop. Ik had die ezel van een Dormer Zo 'n ongeboren staats-hervormer Of waarvoor hij zich zelf ook hou, Reeds lang gewenst al naar de kusten Van 't eeuwig grote land der ruste, Waar hij geen kwaad meer zal kan brouw. Nu dat zijn Ster heeft uitgeschenen En voor een poosje is verdwenen, Nu acht die stoker 't zich ten plicht, De mensen die Transvaal bewonen, Een nog veel slechter pad te tonen, Dan door de Ster hen voorgelicht. [pagina 94] [p. 94] Hij gaat een ander blad nu stichten, Om d' Jingo's verder voor te lichten Op hun, nu reeds zo donk're paân, Een dwaal-ster, of zo 't 'wordt geheten: ‘The Comet’, zal hen nu doen weten De slechtste weg om op te gaan. Nu, wat voor licht er is te halen Van een Komeet, die steeds moet dwalen, Dat weet hij, Dormer, wis alleen; Nu, is het jingo-volk tevreden Op zulke lichten voort te treden, Dan deert het ons volstrekt niet, neen! En mochten zij het hoofd zich stoten, Of zich bezeren aan hun poten, Dat woordje klinkt nu wel niet schoon, Maar 'k zou, al zag ik hen ook varen Recht naar de maan, dan nog verklaren: Zij krijgen hun verdiende loon. Vorige Volgende