Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel B
(1918)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 81]
| |
Omgroeit zijn graf, gij bloemen,
Met geur en kleurepracht,
En licht op hem, gij sterren,
Door heel de stille nacht.
Ruist zachtkens om hem henen,
Gij ceder en cipres,
Bewogen door de Zefier,
Die fluistert uit het West.
En koelte spreidt in 't ronde
Bij felle zonnegloed,
Langs Somersetse Stranden
Zacht glijdend o'er de vloed.
Ginds, aan de voet der bergreeks,
Die om zijn grafstee rijst,
Wier trotse hoge toppen
Ons steeds naar hoger wijst.
Die als getrouwe wachten
Zijn asse daar omgeeft,
Wijl ginds in hoger oorden,
Zijn ed'le ziele leeft.
Daar rust hij van zijn arbeid
Hij Afrik's grote zoon,
In 't uitgekozen plekje,
Als Eden's tuin zo schoon.
Ginds, naar de Wester kimmen,
Heft Tafelberg zijn kruin,
Van uit de blauwe golven
Bespoelend rots en duin.
Gezeteld aan de voeten
Van d' oude stenen reus,
Ligt daar onz' dierbre hoofdstad
Gevest door Riebeek's keus.
| |
[pagina 82]
| |
Zijn liefste plek op aarde
In voor- of tegenspoed,
Was altijd toch de Kaapstad,
Aan Tafelberg zijn voet.
Daar toefde hij en werkte
Voor 't heil van Volk en land
Tenzij hem plichten riepen
Naar 't verre vreemde strand.
Zijn leven was een strijden
En lijden voor zijn volk,
Dat hij als raadsman diende,
Als Leider en als Tolk.
En schoon met ordeteken,
Noch titel ooit versierd,
Werd hij toch als een koning
Hier door zijn volk gevierd.
De liefde van zijn Natie
Heeft hem al lang gekroond,
Met schooner glans, dan immer
Het goud nog heeft vertoond.
Rust zacht dan, ed'le strijder,
Uw werk was hier volbracht,
Toen g' heenging naar die oorden,
Waar hoger taak u wacht.
Wij treuren om uw afzijn
En zeggen, stil en zacht,
Met neergebogen harten,
U treurig: ‘Goede nacht’.
Uw naam zal bij ons leven,
Bemind en steeds geacht,
Trots, wat de tijd mag brengen
Voor 't verre nageslacht.
| |
[pagina 83]
| |
Want, mocht het hem vergeten
In nacht of zonneschijn
Dan maakt het zich onwaardig,
Om langer Volk te zijn.
|
|