| |
Tussen praat en daad.
Waar is, o Brit, uw zucht voor recht,
Waar ge zo luid op roemt?
Als gij een Rhodes en Jameson
Is soms uw rechtsgevoel verdraaid,
Of is uw deugd slechts schijn?
Als rovers van eens anders goed
Uw helden die gij juichend eert,
Omdat uw uitgebreide rijk
Door hen nog werd vergroot.
Gij vraagt hun niet, op welke wijs,
Zolang het u slechts rijker maakt,
Dan knipt g' de ogen toe.
Gerechtigheid verhoogt een volk,
Dat zegt het Heilig Woord,
Maar 't schijnt mij, of die spreuk bij u
Geheel niet thuis behoort.
| |
| |
Neen, meer nog, of begeerlikheid
Een ondeugd is, die door de Brit,
Volstrekt niet wordt gehaat.
Ja, Brit, ge zijt een snaakse mens
Dat denkt, onz' aarde werd gemaakt,
Maar net voor zijn plezier.
Hij is de as, waar 't al om draait
En meent dat hij maar kiezen kan
Hij maakt dan ook gebruik daarvan
Maar waar hij 't meest van houdt,
Is baas te spelen, land te stelen:
Vooral een land vol goud.
Wanneer een landstreek dit bezit,
En 't volk te klein van kracht
En niet bestand - zoals hij weet -
Dan trekt hij daar eenvoudig heen,
Het enig ooilam dat hij heeft,
En zegt men hem: ‘'t is diefstal man!’
Dan zegt hij: ‘jij 's verkeerd!
Ik steel nooit, maar ik heb dat land,
Ik heb een sprookje eens gehoord,
'k Was toen nog jong en klein,
Maar dat toch, toen ik ouder werd,
Veel had van waarheidschijn.
| |
| |
Het zegt, een Engels kind, zodra
Dat hier op d' aard verschijn',
Roept reeds bij zijn geboorte-uur
‘Dit 's mijn! dit 's alles mijn!’
En aan die leuze blijft hij trouw,
Hoe ver zijn voetstap gaat,
Van Noord af tot de Zuiderpool
Totdat zijn sterfuur slaat.
Maar treft hij soms een vijand aan,
Dan maakt hij wel een hels geraas,
Maar slaat toch niemand dood.
Hij geeft dan onder groot gebrom
Soms wel een harde schreeuw,
Maar die, als van een ezel klinkt
En niet als van een leeuw.
Maar kleine staten overal
- Te zwak voor tegenweer -
Die slukt hij net als oesters op,
En kijkt dan rond naar meer.
Zo dacht hij ook verleden jaar
Om met Transvaal te doen,
Maar na Oom Paul hem had geklopt
Toen keek Jan Bull net groen.
Hij zegt, hij wist daar niks van af,
Hij heeft dit niet gedaan
Want Jameson, door Rhodes verleid,
Heeft toen die daad begaan.
Maar waarom aan die rovers dan
Waarom als helden hen vereerd
| |
| |
Wáár 'k in een daad iets slechts mag zien,
En zal, zo 'k er de macht toe heb,
De dader daarvoor straf'.
Dus als ge 't rechtsgevoel bezit
Hoe is 't dat g' een man als Rhodes
Neen, praat dan liever niet van recht,
Maar houd uw mondje stil,
Want tussen uwe praat en daad
Ligt al te groot verschil.
|
|