| |
| |
| |
Een snuifje voor de progressieven.
(en de met hen mee gaande Afrikaanders).
Progressieven zijn tans allen,
Ouden, jongen, groot en klein,
Elk, die maar gedwee en willig,
Rhodes' volgeling wil zijn.
Kaffers, Fingo's, Hottentotten,
Ieder een is Progressief tans,
Die maar met hem mee wil gaan.
Die maar zijn partij wil steunen
En wil stemmen naar zijn kant
Zo dat hij de baas kan spelen
O'er ons volk en in ons land.
Al begrijpen d' arme stakkers
't Doel nog minder dan de walvis,
Toch zijn Platjie, Jack Sikwatie,
Progressieven, want zij stemden
Immers aan Heer Rhodes z'n kant.
Wijl de ware Progressieven,
Mannen, die zulks met der daad
Daagliks in hun werken toonden,
Wreed verguisd werd' en gehaat.
Wat vooruitgang en verbet'ring
Werd ooit in ons land volbracht,
Die niet, zo door Boer als burger
Werd volvoerd en uitgedacht?
Niet met schreeuwen en met razen
Noch met eigen lof te blazen,
Streden zij de ed'le strijd.
| |
| |
En met zwoegen op het land,
Werd de wetenschap hier rijker,
Kwam de welvaart hier tot stand.
Eensgezindheid zou nog heersen,
Vrede nog de leus hier zijn,
Zonder al die rustverstoorders
Met hun tongen vol venijn.
Want, nog altijd niet tevreden
Met de rijkdom reeds vergaard,
Hier ontwoekerd aan de aard,
Is het streven van die heren
Ook naar heersen en naar macht,
En om tot hun doel te komen,
Wordt er niets te laag geacht
Wordt van leugens en van laster
Gretiglik gebruik gemaak'
Als 't tot nadeel slechts kan strekken
Zonder grond en zonder reden
Wordt de leugen rondverspreid,
En de schuld ons aangewreven
Die men weet, dat geen bestaan heeft
Dan slechts in hun eigen brein,
Voortgekomen uit de wens, om
Meesters hier alleen te zijn.
God behoede ons al te gader,
Voor een ramp zo eind'loos groot,
Als het mocht bewaarheid worden,
Zal 't hier strijd zijn tot de dood.
| |
| |
Bloed en tranen zullen vloeien,
Die een oogst van haat en nijd
Telen zal, die niet verzwakken
Noch vergaan zal met de tijd.
Zelfs ook 't nageslacht diergenen
Die om 't goud, of om een gril
Tans de Geldvorst trouw gaan volgen
En Progressief heten wil',
Zullen zelf ook moeten lijden
En zich krommen onder 't juk
Dat de geldzucht in de toekomst
Op ons arme volk zal druk'.
Altijd hong'rig, onverzadigd
‘Meer nog meer!’ is slechts hun leus,
En de nijverheid moet bukken
Waar de hebzucht groeit tot reus.
Armer, zullen dan de armen,
Rijker nog de rijken zijn,
En uw kindren zullen dienen
Waar zij Meesters konden zijn.
Afrikaanders! zo u 't harte
Nog voor deugd en recht mocht slaan,
Duldt dan niet dat zo uw volk, als
Lafaards zal ten onder gaan!
Afrikaander! wees u zelven!
Roept een ed'le landgenoot,
Zit dan niet vol twijfel neder,
Volg die roepstem, klein en groot.
Zijt gij niet uit hen gesproten,
Die voor vrijheid en voor recht
Alles hebben prijs gegeven,
Land en vriend vaarwel gezegd?
| |
| |
Zult gij in hun spoor niet volgen
Om te strijden, onversaagd
Tegen hem die uwe rechten
En uw Volksbestaan verlaagt?
Wordt een enk'le al gevonden,
Die der vad'ren deugd versmaadt,
Door het gouden kalf t' aanbidden
En zijn eigen volk verraadt.
Laat hun tal, o, Afrikaanders,
Weinigen, ja min maar zijn,
Die ons zó tot schande maken
En ten spot bij groot en klein.
Die, gelijk de lage moord'naar
Omgekocht, en niet uit nood,
Slechts om 't goud, de vriend en broeder
Wreed de dolk in 't harte stoot.
Neen! nog erger dan zo 'n wreedaard
Want zij geven, beter wetend,
Heel hun volksbestaan ten prijs.
En die Progressieve heren
Juichen nog om zulke daân,
Als hun macht daardoor vergroot wordt
Zeker ook een Progressief,
Want hij had de zilverlingen
Meer nog dan zijn Meester, lief.
Wel! wanneer de Progressieven
Met die lui tevreden zijn,
Bouwen zij hun huis op zandgrond
Zonder waarde, slechts voor schijn.
| |
| |
Dat zulk' ezels ons verlaten
Doet volstrekt ons geen verdriet
Want, zo wordt ons volk gezuiverd
En verraders, mist men niet.
't Pijnt ons slechts, als d' Afrikaander
Zich zo zeer verlagen kan
Om verrader te gaan worden
Bij vriend Jan en alle man.
't Pijnt ons slechts maar, dat de zeden
Van ons brave voorgeslacht
Door die snoodaards word' vertreden
En miskend en niet geacht.
't Pijnt ons slechts, dat een ontaarde,
Zo vervallen en verlaagd.
En zijn eigen volk tot schande,
Nog diens ed'le name draagt.
Waarom zich niet doen herdopen
En een and're naam gevoerd?
Die hen aan die goud-aanbidders
Met meer vaste banden snoert?
Zoals Goudsteen, Pondjesminnaar,
Judas' vriend, of Silverspeer,
Landverrader, Zielverkoper,
En nog zoveel and're meer.
Die hun beter zouden passen
Bij hun gruwelik bestaan,
Dan der eerb're ouders namen,
Door hen, schande aangedaan.
Zeker is 't, dat veel der onzen
Door die namen erg verrast
Zullen zijn, maar toch erkennen
Dat het aan hun daden past.
| |
| |
Progressieven van hun stempel
Zijn geen bet're namen waard,
Want zij kunnen goed passeren
Voor een aapsoort zonder staart.
Voor verbet'ring en vooruitgang
Trots hun schreeuwen en gewoel,
Kan ons volk hen wis niet danken,
Wijl slechts zelfzucht was hun doel.
Want het goud lag hen aan 't harte
Nader dan hun volk en land
En hun erfenis verruilden
Zij voor 'n linzesoep van schand.
Progressieven! Progressieven!
Weet, die naam al, maakt ons ziek
In de wandel, in de handel
Wat hebt gij met al uw schreeuwen
Voor ons land en volk gedaan?
Niets!.... Als hongerige wolven
Zijt gij hier te keer gegaan.
Zelfzucht was uw enig streven,
Schatten zaamlen slechts uw doel,
En om baas van ons te worden,
Ander hadt gij geen gevoel.
En, daar het niet wou gelukken,
Is de Afrikaander slecht,
En de Boeren laffe kinkels
Die al vluchten vóór 't gevecht.
's Schijnt dat zij geheel vergeten
Hoe zij daar op Langerug,
Voor die kinkels zijn gevlug.
| |
| |
Zelfs, hoe, nog geen jaar geleden,
Ginder, daar op Doorn-kop
Zij, die zelf gewaande helden,
Door de Boer zijn uitgeklop.
Als hun volk geen bet're helden
Leveren kon dan zij? O ja,
Dan bleef Eng'land, dit is zeker
Baas nooit in Zuid-Afrika.
|
|