Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel B
(1918)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 15]
| |
Zijn vriendschap, eens zo warm als vuur,
Verkoudde ras van uur tot uur
Sinds Hymen hem kwam binden;
Ja, sinds die band hem houdt omkneld
Is 't met vriend Piet maar naar gesteld,
Dat weet gij allen vrinden!
Zijn vriendschap toch verstoof als kaf,
Hij stapte levend in een graf,
Maar niet als ‘Albrecht Beijling’!
Want, die stierf voor zijn Vaderland,
Gefolterd door der beulen hand,
Maar niet door overijling.
O, schone dagen, rijk weleer
Aan Pietjes vriendschap, keer, o keer!
En laat mij u weer smaken;
Die dagen, toen geen vrouwerok
Hem aan ons hart en oog onttrok,
Of kon onzichtbaar maken.
Och hemel! welk een onderscheid
Hoe kan toch in een korte tijd
Een mens zo ommekeren!
Van levend dood; van warm tot koud,
Vol sappen eerst, nu dor als hout,
Dat 't vuur ras kan verteren.
Hij, eerst zo vrolik en vol pret,
Zit nu steeds zwijgend, en ik wed
Hij wordt nog zieketrooster,
Of gaat zich uit een zotte gril
Gelijk een monnik, vroom en stil,
Begraven in een klooster.
Eerst was hem 't hemelruim te klein,
Nu kan hij zich als een konijn
In vrouwerok verschuilen;
Eerst was geen dag hem lang genoeg,
Nu ligt hij in zijn bed al vroeg
Met wijfjelief te pruilen.
| |
[pagina 16]
| |
Hij, eerst zo rond van buik en wang,
Is nu gans mager, dun en lang,
Met benen, net als staken;
Zijn haar en baard, zo glad voorheen,
Die hangen nu verward dooreen,
Op voorhoofd en langs kaken.
Och Pietje, vriend, wie had gedacht
Dat jij, een man, zo zonder kracht
En zonder wil, zou wezen;
Pas op! je maakt je zelf een zot,
Zo jij je door een vrouw, o spot,
De wet zult laten lezen.
Nee, hoor naar mij, mijn lieve Piet,
Dan spaart g' u wislik veel verdriet,
Laat het u nooit behagen,
Zo soms uw vrouw het dwaaz' begeert
En u met hare rok vereert,
Om zelf de broek te dragen.
Hoort ge mij niet, zeg dan, vaarwel!
En ga u maar in kloostercel
Of vrouwerok begraven,
Want voor uw vrienden, klein en groot
Sterft gij als lafaard, en uw dood
Is niet de dood eens braven.
|
|