| |
| |
| |
De Jingo vergadering in de ‘Goedehoop-zaal’.
Op 29 Maart 1897.
Hoort gij daar ginds dat woest geschreeuw?
Men zegt, het is de Britse leeuw
Die brult, uit duizend schorre kelen
Van Albions zonen daar vergaard,
Om elk te tonen, dat hun aard
Is, overal de baas te spelen.
Het zijn, zoals men hoort en ziet
Brittanje's beste zonen niet
Die zulk een hels lawaai daar maken,
Maar enkel een verblinde boel
Die door hun schreeuwen en gewoel
De muren van de zaal doen kraken.
't Zijn allen Jingo's op en top,
't Zijn allen kuikens uit een dop,
't Zijn allen echte schreeuwersbazen,
Die om de minste kleinigheid
Een muggesteek, een vlooiebijt
Gaan schelden en alarm gaan blazen.
't Zijn vuistemakers in de zak,
't Zijn goud-aanbidders in hun vak,
Die overal zich in gaan dringen;
Wier moed zit in de Whisky-fles
En die, is eerst hun dorst gelest
Steeds ‘Rule Brittannia’ gaan zingen.
't Zijn van die klasse, die tot schand
Verstrekken van hun volk en land,
En min van werken houd' dan stelen,
Die enkel slechts hun ‘Home’ verlaat,
Om in een ander land of staat
Waar er maar kans is, baas te spelen.
| |
| |
Maar waarom zijn zij tans dan kwaai
En schoppen zulk een hels lawaai,
Als was de duivel losgebroken?
Och! 't is net om een woordje maar,
Een woord van vrede, goed en waar,
Dat door heer Schreiner werd gesproken.
In Eng'land ginds, alwaar hun broers
Of kliek, steeds op de Boer jaloers,
Graag d' oorlogsvlam hier aan wil blazen,
Maar door dat woordje werd belet
't Hier al in vuur en vlam te zet'
Dat zij nu zo geweldig razen.
Zij willen tonen dat de Brit,
Zeg, ‘Britse Leeuw’, de macht bezit
Ons bang te maken met zijn tanden,
Want 't is hun doel in Afrika
Verdeeldheid, twist, nog erger, ja
Zelfs burgerkrijg te doen ontbranden.
De leugens die hun grote held,
Heer Rhodes in Eng'land heeft verteld,
Word' toegejuicht als hoog verheven,
Zij tellen al het onheil niet,
Nog min de tranen van verdriet
Van d' offers die zijn plan deed sneven.
Voor eigen fouten zijn zij blind,
Nog erger dan een honde-kind,
Pas in de wereld hier gekomen,
Maar wee, wanneer een ander dit
Zelfs in de kleinste maat bezit,
Wordt hem dit kwalik reeds genomen.
Had Schreiner naar hun mond gepraat,
Dan was zijn leugen glad niet kwaad,
Maar met een blij gejuich vernomen,
Doch nu het zuiv're waarheid is,
Nu zweren zij bij kras en kris
Dat 't liegen is met volle stromen.
| |
| |
Dat het niet langer zo kan gaan
En dat zo 'n hoon hen aangedaan,
Men zeker niet te zwaar kan straffen.
En om zulk nietig beuzelpraat
Gaan nu die schoeljes woedend kwaad
Als gekke of dolle honden blaffen.
Zij wanen dat hun hees geschreeuw
Voor ons, als 't brullen van een leeuw
Zal klinken, en ons bang zal maken,
Maar dat is mis, integendeel
Lijkt hun geschreeuw maar al te veel
Naar een troep eenden die daar kwaken.
Wij weten 't goed, dat Engeland
Eer het zo 'n vuurtje steekt in brand,
Zich altijd goed eerst gaat bedenken,
Voor het aan zulk een apeboel
Zoals tans in de zaal daar woel
Zijn vol vertrouwen zal gaan schenken.
Ga dus maar voort, lawaai te schop
En blaas jul zelfs als padda's op,
Ik zal jul ijver niet bedwingen,
Maar zelfs nog roepen ‘Blaas je mal!
Totdat je welhaast barsten zal
En woedend uit je vel zal springen!’
|
|