Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel B
(1918)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 10]
| |
En ons zegt, dat na het lijden
Weer een blijde morgen daagt.
Nog wordt d' logen aangebeden
En het onrecht zit ten troon,
Wijl de waarheid wordt vertreden
En de kerker krijgt tot loon.
Ach, mijn hart verzinkt in twijfel,
Bittre wanhoop grijpt mij aan
Mijn geloof is gans vernietigd
En mijn hoop in rook vergaan.
Waar is God? de wijze Vader
En de Wreker van het kwaad,
Die het recht doet zegevieren
En de Zijnen nooit verlaat?
Hoeveel beden, hoeveel zuchten
Zijn de Hemel al gewijd;
Hoeveel tranen heeft de onschuld
Reeds niet tevergeefs geschreid!
Ach! de God van vroeger dagen,
Eens de Hoorder der gebeên,
Is nu, in deez droeve tijden
Slechts een God van hout of steen.
Werpt u in het stof terneder
Weent en schreit en wondt elkaar,
Evenals in Elia's tijden
Baäls woeste Priesterschaar.
Of zendt uit uw binnenkameren
Stil uw beden naar omhoog,
Vol berusting en geduldig,
Hoe u 't hart ook pijnen moog.
Toch zal 't even weinig baten,
Want de hulpe volgt toch niet;
Ach, 't geloof is slechts verbeelding
Die des levens droom ons biedt.
Neen! daar is geen God daar boven
Evenmin in 't groot heelal,
Die ons op gebeên en tranen,
Uitkomst, redding geven zal;
Die de boze zal gaan straffen
| |
[pagina 11]
| |
Om zijn snode euveldaân,
Of het onrecht zal gaan wreken
Dat u hier wordt aangedaan.
Ga terug, doorloop de bladen
Der geschiedrol van voorheen,
Zie hoe 't lijden werd gewroken
Door de onschuld hier geleên.
Toon mij daar, waar of de boosheid
Naar verdienste werd gestraft,
Of waar d' onschuld om z'n lijden,
Onverdiend werd recht verschaft.
Als er een, om gruweldaden
Hier bedreven, kreeg zijn loon
Droegen duizenden onschuldig
Hier op d' aard hun doornekroon.
Moorders, die bij duizendtallen
d' Onschuld wreed ten dode doemt,
Wand'len strafloos tot hun einde
Nog geprezen en geroemd.
Wees getrouw en volg uw leider
Spreek de waarheid, o zo schoon;
Maar verwacht als hij, o strijder!
Ook aan 't eind, uw doornekroon.
Vindt de deugd hier ooit beloning,
Schenkt zij vrede of geluk,
Vraag de beed'laar, vraag de koning
Of hij van haar vruchten pluk!
Waarom, dan die schone leer toch
Aan ons armen meegedeeld,
Waarom van genezing spreken,
Als de zalf geen wonde heelt.
|
|