| |
| |
| |
Die gevoelens van een Jingo-Engelsman.
(Van die kapitaliste soort.)
Ik is een zeun van die Engels' Volk,
Die grote, macht'ge natie!
Die overal zijn vlag gaat plant,
Die net ons zelvers houdt voor goed,
Maar and'ren voor pakkasie;
Die dapper op die slagveld is,
En groot ook van couragie,
Die stout aan elk in 't rond verkondt,
Met vreeslik groot omrasie,
Bij vlaggewaai en handgezwaai,
Dat nooit de Brit een slaaf zal zijn,
Maar o'eral speelt die baasie;
Al krijg hij ook, wat soms gebeurt,
Zo dat hij op die loop moet gaan,
Ons tel dit nie, want moet ons vlug,
Ons doet dit met zo 'n gratie,
Dat iedereen nog zeggen moet,
‘Zul vlug nog vol couragie!’
Ja! d' Engelsman, wie kan ontken?
Omdat ons Volk nie houdt van poch
Dus wat ik zeg, is waarheid puur,
Die overtuiging is de vrucht
Die zegt, ons Volk bij hoger hand,
En is bij Hem, die 't al regeert,
Want is onz' meesterschap op d' aard
Nie een bewijs van gratie?
| |
| |
Neem, om dit nou zo op te noem,
En slechts voor supportasie,
Ons 's baas, al hier in Afrika,
Daar waait onz' vlag met gratie,
Op zee, zoals een ieder weet,
Wanneer ik ons daar meester noem,
Of d' allergrootste baasie.
Ja kijk, ik zeg dit zonder vrees,
Ons is die Zon en middelpunt,
Van d' aardse constellatie,
Ons zend beschavings strale uit,
Ons 's Christelik van kop tot teen,
Zo's blijk bij elk' occasie,
Want aan de broeder, groot en sterk,
Ja buig zelfs uit ontzag voor kracht,
En vraag, als het niet anders kan,
Al heeft ons recht, dan zeg ons toch,
Is dit nie braaf? ik vraag dit elk,
Zó te vergeef met gratie?
Maar 'n kleine die parmantig is,
En spreekt van protestatie,
En als ons hem die wette stel,
Behandel ons in geen geval
Maar houd, zo's men 't een zondaar doet,
Nog eerst een predikatie,
Die hem de vrucht'loosheid bewijst
| |
| |
En zeg tot slot, nou straf ons jou
Aan grote volke geef ons 't recht,
Maar 'n kleine die ontzegt ons dit,
Teeno'er ons eigen natie.
Waar is dan 't volk, dat treden kan
Wie heeft er zoveel zelfgevoel,
En wie toch op onz' wereldbol
Verwekt er meer sensatie?
Welk volk werd zo deur handel rijk,
Schoon menigeen ons tegenwerpt,
Dat het slechts door foppasie
Geschied is, die ons eigen werd
Maar dit is niks dan schenderij,
Of, - zegge maar - fantasie!
Waarvoor hul geen bewijze het,
En dan, welk volk, ik vraag het elk,
Die heeft, en volgt een politiek,
Schoon men ook weer, - en slechts uit spijt
Zegt, - 't is vol draaierasie.
Maar waarom? slechts uit nijdigheid,
Maak zul zo 'n accusatie,
Hul domheid, om ons na te volg,
Drijf hul tot desperatie!
En daarom laat ons hul maar praat,
Zelfs zonder protestatie.
Ons het hul moes nie nodig nie,
Voor hulp of supportasie,
Want waar 's een rijk, zo uitgebreid,
Waar o'er de zon nooit onder gaat,
Maar schijnen blijft vol gratie.
| |
| |
Waar blijft de Griek tans en Romein?
Zul's als een meteoor vergaan,
Of als een zeep-bel-blaasie.
Hul roem, zo groot, was kort van duur,
Hul grootheid een fantasie.
Wat op geen hechte grondslag rust,
Maar waardoor werd ons volk zo groot?
Ik zei straks, speculatie!
Dit 's zeker zo, maar onze kracht
Van 't land, zo wel als van het volk.
Ik kan jul dit gemakk'lik geef,
Zelfs zonder practisatie.
Als ons een land geëigend het,
Voor ons, door annexatie,
Door lust naar 't goud daar in de grond,
- Die vrees'like temtatie! -
Dan neem ons eerst die goeie boek,
En is dit klaar, dan roep ons uit,
Kom Theunis! kom Jan Klaasie!
Jul kele is gewiss'lik droog,
Kom, drink nou eerst een glaasie,
Die whiskey is een goeie drank,
Hij geef jul gauw couragie!
En is hul warm, dan hou ons eerst
En dans daarna die horrel-pijp,
Met Eva, Trijn en Spacie.
Want kijk, ons volk, uit zucht naar goud,
Geef niks om klas'ficatie,
Geel, wit of zwart is 't zelfde steeds
En na die danse zoen ons woest
Want zelfs hul geur, hoe sterk dit ook
Mag pleit, voor fumigatie,
| |
| |
Neem ons, als 't net maar voordeel geeft,
Al zeg die Dutchmen, ons is laag,
Of vuil gewin ons te verlaag,
En met die zwart pakkasie
Als broers en zussies om te gaan!
Dit doet bij hul geen baasie.
Want zwart-goed is van Cham's geslacht,
Ons stoor ver ons toch niks daar aan,
Al is haar lippe dik en zwart,
En slijmerig bij occasie,
Smaak net zo lekker en zo zoet,
Als die van Blanche of Gracie,
Want elke zoen van zo 'n ou meid
Is slechts uit speculatie.
Daarvoor moes koop zul dan ons goed,
En noem ons ‘Lieve Baasie!’
En wie, als hij zijn zak kan vul,
Blijf staan in contemplatie?
En zeg, ik neem die zaak nog eerst
Die zo doet, moet een gek wis zijn,
Of dom, gelijk een haasie,
En wordt ook niet door ons geacht
Want weet, ons volk eert slechts een God,
Voor wie ons knielt vol gratie,
En die God is het gouden kalf,
Voor 't eerst gemaakt in Azie,
Door Aaron, voor het joodse volk,
Van hul het ons dit o'er geërfd,
Ons breng hem offerande toe,
Kniel voor hem vol ecstasie,
En bid: ‘Wees lang, o gouden kalf!
Nog d' afgod van ons natie!’
| |
| |
Ofschoon ik nie alleen met spijt,
Moet zeggen, velen van ons volk
Lij aan een soort fantasie,
En predikt, dat slechts eerlikheid
De roem maakt van een natie.
Ook dat oprechtheid beter is
Dan vuil gewin, die d' ondergang
Reeds was van menig natie.
Doch, in mijn oog, is dit maar net
Die in praktijk geen steek kan hou,
Noch deugd bij speculatie.
Wijl dit jou maag noch zak zal vul,
Hoe prachtig ook d' oratie!
Want als jij daarvan leven moet,
Dan krijg jij geen bagagie
Voor 't leven hier, en raai ik jou,
Neem dan maar gauw passagie
Naar gindse beet're wereld toe,
Noch uitstel geef ou maag're Hein,
Hij volg zijn procuratie.
Ontscheur jou aan jou liefste hier,
En maak een einde aan jou pret,
Dan stap jij uit jou ribbekast,
't Zij met of zonder gratie,
En gaat die koster jou begraaf,
Ook met of zonder statie.
'k Hou dus die leer van eerlikheid
Maar slechts voor een fantasie.
Waarmee ik nooit o'er een zal stem,
Want geldmaak is mij racie!
Die beste pleister voor mijn hart,
Bij al onz' aards temtasie.
Daarvoor wil ik mijn ziel verkoop,
Zelfs, moet het zijn, mijn natie.
| |
| |
Want eigen Ik gaat boven al,
Om rijk te word, zo gauw ik kan,
En moet nie denk, dat ik zal wach,
Krijg ik daarvoor occasie,
O nee! ik zal geen kans laat glip,
Zoen lekker Trijn en Spacie,
En vul mijn zak, zo gauw ik kan,
Zij 't ook zelfs door foppasie.
Al is dit, - zo 's die kaerels zeg, -
Hier van geen lang duratie,
Wat raakt dit mij? zo lang als ik
Maar leven kan met stasie!
Want geld maak van die domste bloed
Ja, maak hem zelfs beroemd en groot,
En ope monde staat te kijk,
Naar zo 'n transformatie.
Dus, eerst maar voor mij zelf gezorgd,
Bij ied're goeie occasie,
En is ik rijk, zo 's ik dit wens,
Dan werk ik voor mijn natie.
|
|