Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel A(1916)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Deserteur en verrader. Och, zeg mij, hoe noemt men die soort van soldaat, Die in 't midden des strijds, laf zijn vaandel verlaat, Zich in het geheim met de vijand verstaat, Zijn land en zijn volk op het snoodste verraadt? Deserteur! Hoe noemt men hem ook, die zijn plicht dus verzaakt? En land als ook natie dus stelt aan de kaak, Of, beter gezegd, tot een spotnaam gaat maak? Uit lafheid, uit hebzucht, of zelfs ook uit wraak? Verrader! [pagina 153] [p. 153] Wat verdient zo 'n mens, die zichzelf zo vergeet, Wat goed is en heilig met voeten vertreedt, Het recht van zijn volk, dat hem nimmer misdeed, Aan de vijand verkoopt, tot hun schade en leed? De dood! Hoe noemt men de man op staatkundig gebied, Die snood zijn partij, zonder rede, verstiet, Het recht van zijn volk heeft geacht als een niet, En om zucht voor het goud, in de nood het verliet? Laaghartige! Is zijn daad minder laag, ja niet slechter wellicht, Dan die door zijn voorganger Judas verricht? Verzaakt hij niet eveneens mensheid en plicht, Die zijn volk deur verraad dus ten ondergang richt? Gewisselik! De soldaat fusileert men, en dat volgens recht, Maar die man uit de Raadzaal, wel tienmaal zo slecht, Wie niet vrees, maar de hebzucht deed gaan op die weg, Welke straf zij tot loon aan die mens opgelegd? Het Kain's merk! De Wet heeft geen straf voor die schurk in het groot, Maar het volk, dat hij aldus bedroog in hun nood, Diens verachting vervolg' hem, tot ook na zijn dood! Met des nageslachts vloek om zijn wandaad, zo groot! Tot loon! 1896. Vorige Volgende