| |
Rouwkrans.
Geschreven voor de Begrafenis-plechtigheid van Z.H. Ed. President Kruger te Pretoria.
Broeders! ginder in het Noorden
Van het eens zo schoon Transvaal,
Vóór de gulden zon der vrijheid,
Zo vol voorspoed, licht en blijheid,
Vóór nog list, bedrog en logen
Met de zucht naar goud en macht,
Heeft een edel volk bedrogen
En een blinddoek bond voor d' ogen,
Waar het recht door werd verkracht,
Gun mij ook mijn lier te tokk'len,
En een treurtoon aan te slaan,
Gun mij ook een traan te plengen
En mijn hulde te gaan brengen
Aan uw held, tans heen gegaan.
| |
| |
Bij de Eed'len dezer aarde,
Om hun werk en daân beroemd,
Wordt - wat ook de vlucht der tijden
Mocht vernielen of ontwijden -
Krugers naam gewis genoemd.
Hij, de Roem van heel onz' Natie,
Vader, Priester, Raadsman, Tolk!
Hij, de oud geharde strijder,
Hij, de trouwe vriend en Leider,
En de liev'ling van zijn Volk!
Held! wiens moed noch hoop verflauwde
Onder tegenspoed of leed,
Die voor meer dan zestig jaren,
Voor de heil'ge Vrijheid streed.
Merk de Rots daar aan de oever
Van d' onmeetb're Oceaan,
Schoon door golven zo verbolgen,
Overstroomd en als verzwolgen,
Blijft hij onbeweeglik staan.
Eeuwen kwamen en vergingen,
Stormen beukten 't woeste strand,
Maar onwrikbaar bij het woeden
Van de stormen en de vloeden
Houdt hij daar voor eeuwig stand.
Dit's het beeld van Paulus Kruger,
Trouwe Leider, Staatsman, Held!
Niet uit ad'lik bloed gesproten,
Noch gekoesterd door de groten,
Maar gekomen van ons veld.
Met de oude Vrijheidshelden
Saam getrokken naar Transvaal,
Deelgenoot in al hun lijden,
Al hun worst'len en hun strijden,
Al hun nood en zegepraal.
| |
| |
Waar de leeuw zijn woonplaats zocht,
Worst'lend met d' ontelb're scharen
Van de wreedste der barbaren,
Werd uw land met bloed gekocht.
Jaar na jaren vlogen henen
Onder worst'ling, leed en strijd,
Eer de Vrijheidszon verrezen
En de Vierkleur werd gehesen
Op de grond, door bloed gewijd.
Al die tijd van strijd en lijden
Stond hij immer trouw vooraan!
Steeds gereed, zijn bloed en leven
Van een eigen Volksbestaan.
Tot het Hoofd zijn's staats verheven,
Zocht hij nooit naar roem of eer,
Recht te doen was al zijn streven,
Voor het heil zijn's Volks te leven,
Nimmer twijf'lend, onbezweken
Bleef hij in 't gelove trouw,
Dat, wat er al mocht gebeuren,
Wat wij missen en betreuren,
God het recht beschermen zou.
Vrijheid! vrijheid! was zijn leuze,
Vrijheid voor zijn Volk en Land,
Voor hun Vrijheid zou hij leven,
Voor hun Vrijheid willig sneven,
Werd die immer aangerand.
Wee! diegene die zou trachten
Om die schat, zo duur gekocht,
Met het bloed van zoveel helden
Op de vele oorlogsvelden,
Waar hijzelf in mede vocht.
| |
| |
Aan zijn Volk te willen roven,
't Zij door list of door geweld,
Zal zich niet alleen verlagen,
Maar de kampstrijd ook moet' wagen
Met de oude Vrijheidsheld.
Need'righeid, die deugd des Christens,
Die de kleinen nooit veracht,
Aan de zwakken, die bezwijken,
Liefderijk de hand gaat reiken,
Werd door hem getrouw betracht.
Want de armste van zijn burgers
Liet hij nimmer van zich gaan,
Drukt hij even goed de handen
Als de rijkste in den lande,
Bood hem raad en hulpe aan.
Wie zou niet die Leider minnen,
Wie niet trots zijn op die held,
'k Kan mij uw verlies beseffen,
Voelen hoe die slag moest treffen,
Toen zijn dood u werd gemeld.
Gun mij dus, om ook dit kransje,
Schoon het waarde en glans ontbeert,
Op zijn grafsteen neer te leggen,
Die, hoe zwak, u toch zal zeggen
Hoe ik hem ook heb vereerd.
|
|