Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel A(1916)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Die Jingo man. Wie is 't, die steeds van Fairplay praat, Maar dit nooit toont deur woord noch daad? Die Jingo man. Wie is 't, die altijd praat van recht, Maar aan elk ander dit ontzegt? Die Jingo man. Wie zegt, gelijkheid moet bestaan, Maar kijk geen arme Dutchman aan? Die Jingo man. Wie zegt, men moet steeds eerlik wees, Maar handelt zelden in die geest? Die Jingo man. Wie zegt, ons moet steeds waarheid praat, Maar schijnt daar zelf niet toe in staat? Die Jingo man. Wie wil geen andren's goed begeer, Maar gaat steeds voort met t' annexeer? Die Jingo man. Wie zegt, die geldzucht maakt ons dol! Maar pakt toch steeds zijn zakken vol? Die Jingo man. Wie zegt, die heerszucht is een kwaad, Maar speelt toch baas al waar hij gaat? Die Jingo man. Wie zegt, dat grootpraat is maar boch! Maar blijf zelf op zijn grootheid poch? Die Jingo man. Wie zegt, hij kan elk volk o'erwin, Maar roep steeds hulp van andren in? Die Jingo man. [pagina 6] [p. 6] Wie zegt, Gods aard' behoort elkeen, Maar wil toch d' aard' voor zich alleen? Die Jingo man. Wie roept, ‘Eerbiedig toch mijn recht!’ Wijl hij 't aan anderen ontzegt? Die Jingo man. Wie houdt zich voor de grootste held, Al moest hij vluchten van het veld? Die Jingo man. Wie zegt nou weer, ‘Transvaal blijv' vrij!’ Maar wil gaan veg om 't te kan krij? Die Jingo man. Dus: Wie niet, vol hoogmoed, zonder grens, Zich houdt voor d' aller-beste mens, Die kan er van verzekerd wees, Dat hij een soort is van een bees, Want dit is zeker en gewis, Dat hij geen Jingo man dan is. En wie geen Jingo man kan zijn, Is slechts een mens maar voor de schijn. Dus, d' Jingo man, en hem alleen, Schiep God tot mens en anders geen. 1892. Vorige Volgende