Nederlandsche spraakleer. Deel III. Stijlleer (Rhetorica. Letterkundige encyclopedie en kritiek)
(1866)–Willem Gerard Brill– AuteursrechtvrijDerde onderafdeeling.
| |
§ 153.Alle Lyrische Poëzij is uitstorting des gevoels in harmonische tenen, derwijze dat de inwendige wereld van des dichters geest zich in zijn voortbrengsel verheerlijkt en als herschapen voordoet. Doch de inhoud dier inwendige wereld is óf een beeld der uitwendige wereld, óf het is des dichters hartstocht, welke dien inhoud uitmaakt, óf, eindelijk, is het wederom de uitwendige wereld, maar geheel door des dichters hartstochtelijk gevoel doordrongen. Op deze onderscheiding berust de verdeeling | |
[pagina 195]
| |
der Lyrische Poëzij in den Zang van de geïdealiseerde werkelijkheid, den zang van den hartstocht, en den zang van het gevoelvol medegedeelde feit. |
|