Nederlandsche spraakleer. Deel III. Stijlleer (Rhetorica. Letterkundige encyclopedie en kritiek)
(1866)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij
[pagina 174]
| |
Tweede onderafdeeling.
| |
§ 140.Wanneer de gedachten van den dichter die mate van sterkte en zelfstandigheid hebben gekregen, dat hij zich niet bepaalt bij de geestvolle afbeelding van de uitwendige wereld, of bij de gevoelvolle uitstorting van de wereld, die hij in zich draagt, maar die gedachten eene eigene wereld worden voor zijne verbeelding, eene wereld, waarin handeling heerscht, personen spreken, gebeurtenissen voorvallen, dan is de voorwaarde aanwezig voor het ontstaan der Dramatische poëzij, die des dichters inwendige wereld in den schijn der uitwendige vertoont (Vergel. § 111). Maar aanvankelijk maakte de dichter gebruik van eene aanleiding; hij trok partij van eene bestaande instelling, welke hij als het voertuig zijner gedachte aanwendde. Zonder dat zou hij niet in staat geweest zijn om zijne dichterlijke schepping bij het volk in te voeren. De instelling nu, van welke de dramatische dichter gebruik maakte, ten einde een gereed middel te vinden om zijne denkbeelden te uiten, en welke hij ten laatste geheel herschiep en tot een vorm kneedde, geschikt en alleen bestemd om hem tot uitdrukking zijner gedachten te dienen, die instelling vindt men in de vertooningen, welke bij de volken, die in het bezit eener godsdienstige mythologie waren, eene soort van mythen in handeling uitmaakten. Zulke vertooningen waren, zoo het schijnt, een gemeenschappelijk goed van de Arische volken; maar, bleven zij bij andere natiën van dezen Stam onder het bedwang der priesters, die hoogstens aan menschen uit het volk toelieten om zich in argelooze vrolijkheid aan de | |
[pagina 175]
| |
plechtigheid aan te sluiten, slechts in Griekenland, en bepaaldelijk te Athene, kon op zulk eenen bodem eene plant, als de Dramatische poëzij, opschieten. Hier was de opvoering en bekostiging van het Choor opgedragen aan aanzienlijke leeken. Trof de Choregie eenen man, die het talent en de opgewektheid bezat om de personaadjes, welke in de vertooning nevens het Choor optraden, toepasselijke woorden in den mond te leggen, zoo verleende het karakter, dat hij bekleedde, hem daartoe de vrijheid. Hoe het zij, van lieverlede konden die tusschenreden meer uitbreiding erlangen, en het getal der sprekers, hoe beperkt ook steeds, vermeerderd worden. Het volk moest te meer behagen scheppen in de vertooning, nu zij zich niet tot de overgeleverde vormen en liederen bepaalde, en er iets verrasschends werd voorgedragen. Zoo werd van lieverlede noodzakelijk gebruik, wat aanvankelijk willekeurig toevoegsel geweest was, en de Dramatische kunst was geboren. Konden gemeenlijk de Choragen, daar de rijkdom, tot die bediening gevorderd, slechts zelden met het vereischte talent kon zamentreffen, niet aan den eisch om zelven een drama te leveren, voldoen, zoo zetteden zij daartoe eenen dichter aan het werk. In allen gevalle was er een nieuwe dichtvorm ontstaan, waarvan het genie zich bedienen kon om zijne diepste bespiegelingen in eene dichterlijke handeling in te kleeden en in eene openbare voorstelling den volke ten beste te geven. | |
§ 141.Nergens behalve bij het Grieksche, en wel bepaaldelijk het Atheensche volk, deden zich in de oude wereld de voorwaarden op, die tot het ontstaan van het eigenlijke drama voorhanden zijn moesten. Wel treffen wij ook bij de oude Indiërs eene dramatische dichtkunst aan, doch haar ontstaan dagteekent eerst van den tijd, dat zij met de tooneelpoëzij der Grieken kennis hadden kunnen maken. Nimmer heeft, bovendien, het Indische drama de kracht en de oorspronkelijkheid van het | |
[pagina 176]
| |
Grieksche ontwikkeld. In Indië stond de individu nooit zoo vrij tegenover de godsdienst en de heilige handelingen, als noodig was om de mythe tot een tafereel, gelijk het Grieksche drama aanbiedt, te bearbeiden. Zoo ziet men dan ook den Indischen tooneeldichter zijne stof niet met volkomene vrijheid beheerschen. Hij spiegelt meer de wereld, zoo als zij is, of zoo als zijne godsdienstleer hem leert ze zich te verbeelden, in al hare bontheid af. In Griekenland, daarentegen, is het drama de vrije schepping van 's dichters geest. Vandaar de verdeeling in de streng gescheiden soorten van Tragedie en Comoedie, waarvan de dichter alleen in zijnen geest de regels vond, terwijl in Indië, waar men een menigte soorten onderscheidt, geene enkele soort zich tot de eigenaardigheid ontwikkeld heeft, welke die twee verschillende soorten van het Grieksche drama vertoonen. |
|