Nederlandsche spraakleer. Deel III. Stijlleer (Rhetorica. Letterkundige encyclopedie en kritiek)
(1866)–Willem Gerard Brill– AuteursrechtvrijVierde afdeeling.
| |
§ 97.De Redenaar wil menschen tot daden bewegen en alzoo een doel in het leven bereiken. De Dichter geeft de beelden zijns geestes terug; hij vertoont ons de dingen als herboren uit zijnen geest, maar zonder ander doel dan de ontlasting van zijn gemoed, zonder andere uitwerking dan de bevrediging van het gevoel voor het schoone bij hem zelven en anderen. Tusschen de beide genres, dat van den Redenaar en dat van den Dichter, staat een genre middenin. De voortbrengselen, die er toe behooren, hebben een praktisch doel: zij willen wel niet oogenblikkelijk tot daden bewegen; maar toch beoogen zij inlichting, vorming, stichting, en dit doel bereikt de auteur niet door de werkelijke dingen na te schetsen, maar door den inhoud van zijn denken mede te deelen. Door deze omschrijving is de plaats gewettigd, aan de bedoelde soort van letterkundige zamenstelling tusschen de redenaarskunst en de dichtkunst aangewezen. Zij draagt den naam van Didactische Soort. Zij zelve is wederom in verschillend gewijzigde vormen ver- | |
[pagina 99]
| |
deeld. Aan den éénen kant staat zij nader bij de redenaarskunst, aan den anderen kant bij de dichtkunst. Hierop is de onderscheiding tusschen de Rhetorico-didactische, en de Poetico-didactische Soort gegrond. De Rhetorico-didactische soort zelve is wederom te onderscheiden in eene prozaïsche en in eene poëtische rhetorico-didactiek. |
|