Nederlandsche spraakleer. Deel III. Stijlleer (Rhetorica. Letterkundige encyclopedie en kritiek)
(1866)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij§ 10.De rede is gekenmerkt door eene bepaalde orde, waarin hare bestanddeelen, de woorden, voorkomen, en het is een vereischte, dat van al de bestanddeelen, welke tot de volledige uitdrukking der gedachte behooren, er géén worde achterwege gelaten, evenzeer als dat er geene onnoodige woorden worden aangewend. En toch ziet men vaak de woorden in eene ongewone orde gesteld, en woorden of weggelaten of overtollig aangewend. Het is dat het opgewekte gevoel in het spel komt, hetwelk geen geduld of kalmte genoeg heeft om aan de bedenkingen van de redeneerkunde en aan de wet van het gewone taalgebruik gehoor te geven. Zoo laat het zich licht begrijpen, hoe geschikt de hier bedoelde Figuren zijn moeten, om het gevoel van den auteur te verraden, en zijnen Stijl treffend te maken. Zij openbaren het gevoel en planten het gevoel over, omdat zij uit het gevoel van den auteur voortvloeien. - Door die afwijking van de gewone orde, en door die overtreding van den strikten | |
[pagina 11]
| |
eisch der toe te meten woorden, komt buitendien verscheidenheid in de zamenhangende rede. Waren alle volzinnen in de logische orde vervat, de taal ware ongeloofelijk eentonig. Doch het gevoel van den auteur maakt zich meester van de stof, en niet bloot een doode regel schikt haar in vormen, elkander onderling gelijk, maar eene levende kracht brengt er beweging in. Nu worden de verschillende volzinnen of logische uitspraken, die in eene vermoeiende reeks onverschillig nevens elkander staan zouden, tot een organisch geheel van afwisselende, ineengrijpende deelen. In elken volzin tintelt leven, en juist daardoor sluiten alle volzinnen inéén: want wat niet leeft, is onbekwaam om zich met het gelijksoortige te vereenigen: het is een afgebroken stuk en toch niet geschikt om in een zamenstel ingezet te worden. Slechts wat organisch leeft, is én in zichzelf volkomen én smelt tevens met gelijksoortige vormingen ineen. Aanm. In talen, zooals de Grieksche en de Latijnsche, alwaar, wegens de rijke verscheidenheid der verbuiging, de woordschikking zeer vrij en dus de afwijking van de logische orde zeer gewoon is, heeft deze afwijking bij gevolg niet dezelfde kracht als bij ons. Eene rijker verscheidenheid der conjuncties bevordert, vooral in het Grieksch, het ineengrijpen der volzinnen, hetwelk wij door veranderde woordorde bewerken kunnen. | |
§ 11.De woordorde van den wenschenden zin verschilt in de voornaamste gevallen van die des oordeelenden (zie Syntax. § 138, 1.). Geen wonder! er wordt geene vraag gedaan, geen wensch geuit, geen bevel gegeven, zonder dat de begeerte is opgewekt en bijgevolg het gevoel in het spel is. Zoo zien wij dan in de subjektieve vraag en in hypothetisch wenschende zinnen, met verwaarloozing van de logische orde, het woord vooropgezet, hetwelk de zaak te kennen geeft, waarom het den spreker te doen is: Bemint hij mij? Beminde hij mij! In den begeerenden (imperatieven) zin blijft zelfs het onderwerp weg (Syntax. § 118. 2. 2).). Dit alles bewijst, hoe zeer het gevoel | |
[pagina 12]
| |
is opgewekt: immers, met hetgeen ons ter harte gaat, komt men het eerst aan, en, is men door eenige drift bezield, zoo laat men het niet volstrekt noodige achterwege. - Dat in den hypothetischen zin zonder voegwoord, en dus ook in den hypothetisch wenschenden zin, het onderwerp achter het praedikaat geplaatst wordt, strekt om, bij het gemis der conjunctie, aan te duiden, dat de inhoud geene werkelijkheid, maar eene vordering van den geest is. Waar nu de geest niet bloot zijn oordeel uitspreekt, maar het bestaan van eenig ding vordert, daar is het gevoel werkzaam. Zoo is dan ook in dit geval de afwijking van de logische orde een gevolg van het opgewekte gevoel. - Voorts maakt de vragende vorm van den hypothetischen zin hem, als eerste lid (protasis) eener periode gebezigd, bijzonder geschikt, om de aandacht te spannen, totdat de nazin (of apodosis) komt: een bewijs, hoe de gewijzigde woordorde bevorderlijk is aan de ineenvatting der zinnen. Aanm. De woordomzetting, die den wenschenden zin kenmerkt, heeft het karakter van een vasten regel gekregen. Niettemin is zij in haren oorsprong en aard eene redekunstige figuur, zoo wel als die omzettingen en ongewone constructies in den oordeelenden zin, over welke reeds in de Syntaxis (§ 122. § 140. § 141. § 136. II. 2. Aanm. § 144. III) gehandeld is, doch welke hier ter plaatse nader vermeld moeten worden, ten einde de kracht, welke haar eigen is om van opgewekt gevoel te getuigen, in het licht te stellen. | |
§ 12.In den oordeelenden zin is de afwijking van de logische orde, met een ander woord, de Omzetting, niet zelden van groote uitwerking. Door haar kan de uitspraak zoo stellig worden, dat zij zich voordoet als een eisch, dien de spreker gezind is tegen alle wederspraak waar te maken. Dus heeft de uitspraak (Handel. 19, 28): Groot is de Diana der Efezeren, iets uittartends, hetwelk de woorden in de gewone orde: De Diana der Efezeren is groot, niet hebben zouden. Door Omzetting krijgt de zin: gij moet u schamen, veel | |
[pagina 13]
| |
grooter kracht. Immers laten zich de woorden in deze orde: schamen moet gij u, niet anders dan op den toon der diepste verontwaardiging uitspreken. In omgezette orde zijn zelfs de woorden op ging de zon, van een gansch andere uitwerking, dan in de gewone orde: de zon ging op. Dit laatste is eene tijdsbepaling of een onderdeel van een geleidelijk medegedeeld verhaal of beschrijving; het eerste, daarentegen, geeft de verrassching van den aanschouwer weder bij het waarnemen van het verschijnsel. Desgelijks is de vorm: om ziet hij, geschikt om het plotselinge der handeling uit te drukken; terwijl, als zij, in de gewone orde: hij ziet om, medegedeeld wordt, volstrekt niet blijkt, dat zij met eenige drift gepaard ging. Staat een voegwoordelijk bijwoord vóór aan den zin, alsdan is de gewone orde deze, dat het onderwerp achter het praedikaat of het verbaal bestanddeel van het praedikaat geplaatst zij (Syntax. § 140. I. 2).). Ook wanneer van dezen regel wordt afgeweken, mist zulks somtijds zijne uitwerking niet. Bij voorbeeld in Bilderdijks: Elpine was nog niet - en echter zij bezweken, voor: en echter bezweken zij, of en zij bezweken echter. Die ongewone schikking, namelijk, laat na echter als het ware eene gaping, en dwingt ons in te denken, hoe slechts de allestebovengaande bekoorlijkheid van Elpine het begrijpelijk maakte, dat Engelen voor de verleiding van vrouwenschoonheid vielen. De accusatief gaat, wanneer men de gewone woordschikking volgen zal, noodwendig den infinitief vooraf. In gewone gevallen heeft de plaatsing van dien accusatief achter den infinitief iets lams en kinderachtigs. Toch schrijft van der Palm niet zonder krachtige uitwerking: Laat mij zien uw gelaat! Laat mij hooren uw stem! Het is dat eene smachtend verliefde (in de navolging van eene plaats uit het Hooglied) haren minnaar toespreekt, en smeekt, verre van te bevelen. Zij weifelt vóórdat zij noemt wat zij verlangt te zien en te hooren, want het is haar bijna te hoog en te heilig om het op de lippen te nemen. | |
[pagina 14]
| |
Met eene dergelijke uitwerking wordt de regelmatige orde verbroken in de klacht van Hecuba over de ontvoering van hare dochter Polyxena (in van der Palms beschouwing van Euripides treurspel): van mijne knieën werd zij afgerukt, moorddadig, jammerlijk. Ware hier gezegd: zij werd moorddadig en jammerlijk van mijne knieën afgerukt, zoo zouden die bijwoorden zich voordoen als gebezigd om aan den eisch eener volledige uitdrukking van een kalm oordeel te voldoen: thans, daarentegen, zijn wij getuigen van het op het diepst geschokte gevoel. - In den volgenden zin: duizenden waren te gering, schatten, millioenen! (voorkomende in van der Palms Gedenkschrift van Nederlands herstelling, waar hij van de wijze gewaagt, op welke Napoleon den roof der volken onder zijne gunstelingen uitdeelde) is de reeks der logisch en taalkundig nevengeschikte woorden duizenden, schatten en millioenen door een tusschentredend woord afgebroken. En waarom? omdat het den auteur niet te doen was om eene soort van staat van uitgaven mede te deelen, maar om eene voorstelling te geven van het buitensporige van Napoleons weldaden. En dit bereikt hij door zich af te breken en plaats te laten voor een verzwegen: wat zeg ik? en dan eerst er bij te voegen: schatten, en het een op het andere stapelend, zonder zamenkoppelend voegwoordje, alsof er ook na het laatstgenoemde nog geen einde aan was: schatten, millioenen! | |
§ 13.Uit het laatst aangehaalde voorbeeld blijkt, dat ook de onderdrukking van het voegwoordje en, waar het door den gewonen regel gevorderd was, niet van kracht ontbloot is. Integendeel, de Weglating van dit woordje (in de Grieksche Rhetorica Asyndeton of Asyndesie genoemd), wanneer zij bij eene grootere reeks van nevengeschikte woorden wordt aangewend, zet aan de opsomming iets plechtigs bij, en soms geeft zij zoodanigen indruk van de veelvuldigheid der opgesomde zaken, dat het is | |
[pagina 15]
| |
alsof er na al het opgenoemde nog meer te noemen ware (Syntax. § 136. II. 2. Aanm.), bij voorb.: een beter, een edeler, een heilzamer, een krachtiger middel (Borger). O! hoe zalig, o! hoe heerlijk, hoe begeerlijk, hoe gewenscht is dan de dood! Dat de Uitlating (Ellipsis) van eenig grammatisch noodwendig bestanddeel der rede groote uitwerking vermag te doen, spreekt van zelf. Immers, waar het gevoel ons overmeestert, kan het ons beletten, aan de Spraakleer haren vollen eisch te geven: de haast, de blijdschap, het gruwelijke der voorstelling kunnen ons verhinderen geheel uit te spreken. Zoo zal men onder de voorbeelden van Ellipsis (Synt. § 122.) menig voorbeeld vinden van de schilderende kracht dezer Figuur. De elliptische uitdrukkingen: Hij moet weg! Ik kan niet verder ... schetsen juist door de uitlating, die haar kenmerkt, de eene het ongenoegen, hetwelk de persoon inboezemt, wiens verwijdering gevorderd wordt; de andere, het onvermogen om voort te gaan. Die vlag moet van de toren neêr (Tollens), schildert het ongeduld van den spreker: die vlag moet van de toren neêrgehaald worden, daarentegen, zou den toon hebben van kalm overleg. - Hij moet geholpen! Er dient gearbeid! Hier draagt door de ellipsis de uitspraak te duidelijker blijk, dat zij eene noodwendigheid, welke dadelijke voorziening vereischt, tot inhoud heeft. Door de uitlating van het koppelwoord wordt de ontkennende uitspraak juist te apodictischer in: Niets aan te raken! te krachtiger in: Verre van mij! te stelliger in: Nimmer wanklank in hun reien! (Bilderdijk). En hoe duidt de ellipsis in: ik u verraden? des sprekers afschuw aan, die het hem tot eene onmogelijkheid maakt de daad te bedrijven. - De uitlating van worden of zijn in den vorm van den subjunctief zet aan de gewone uitdrukkingen, als deze: geweer en kruit verzaamd! eene bijzondere kracht bij, daar zij te sterker het resultaat van het te gehoorzamen bevel uitdrukt, en de begeerte als reeds verwezenlijkt voorstelt. Soms blijft van den zin alles onuitgesproken, behalve een | |
[pagina 16]
| |
enkel bepalend woord, hetwelk dan eenigermate het karakter van een tusschenwerpsel bekomt: de taal wordt gevoelskreet. Bij voorbeeld: Op, helden, op! Kindren, moed! In uitdrukkingen als: Eén onbedacht woord, en hij was verloren (van der Palm), brengt de ellipsis het hare er toe bij om het hagchelijke, het van een nietigheid afhankelijke der zaak met haar verschrikkelijk gevolg te doen uitkomen. In: Het is een kind om te stelen. Een rag om weg te blazen (Tollens). Een middeltjen, je kost het zoo omspannen (Bilderdijk), doet de spreker de hoedanigheid te levendiger gevoelen door ze niet te noemen, maar ze uit haar gevolg te laten opmaken. Hoe eindelijk het overstelpend gevoel van levendige bezorgdheid of van sterk verlangen een gansch zinlid kan doen wegblijven, bewijzen uitdrukkingen, als: Wanneer hij eens niet terugkwam! O! die nu ook in open locht van dienst en engen dwang ontslagen, Langs tuin, langs duin en dorenhagen, Eens 't vrije veld betreden mocht! (de Decker). In da Costa's: zoo ik u vergete! sluit de gewaarwording van de ongerijmdheid der zaak den spreker de lippen. - Overal wordt hier het verzwegene genoegzaam aangeduid, ja krachtiger dan met woorden zou kunnen geschieden. Hierdoor verschilt zulk eene ellipsis van de Aposiopesis (zie in het III. Hoofdst. van dit I. Boek), bij welke het verzwegene werkelijk eenigermate raadselachtig blijft. | |
§ 14.Ook de Overbodigheid (Pleonasmus) van een of meer woorden kan getuigen van het levendig gevoel van den spreker. O! hoe zalig! o, hoe heerlijk, Hoe begeerlijk, Hoe gewenscht is dan de dood (Bilderdijk). Mag mij dan na zoo veel treuren, Zoo veel zwoegen, zoo veel wee, Niet één uur van rust gebeuren! (dezelfde). Het driemaal herhaalde zoo veel is den dichter door de gewaarwording der veelvuldigheid van zijnen jammer op de lippen gebracht. - Zulk een herhaling | |
[pagina 17]
| |
gaat gemeenlijk met de onderdrukking van het voegwoord en gepaard, daar deze evenzeer strekt om veelvuldigheid uit te drukken. De Asyndeton en de herhaling van het lidwoord of het bezittelijk voornaamwoord werken zamen in: een beter, een edeler, een heilzamer, een krachtiger middel (Borger). Ziet uw helper, uw heervoogd, uw redder is hier (D. van Lennep). Ook de herhaling van bloote voormwoordjes is niet van kracht ontbloot: ook zij bevordert de voorstelling van de veelvuldigheid en van het gewicht der voorwerpen, door de woorden, vóór welke zij staan, uitgedrukt; bij voorbeeld: En siddert, duchtend evenzeer Voor man, voor kind, voor lijf, voor eer! (Hooft). Met zorg, met rouw, met angst belaên (dezelfde). De herhaling van het voegwoordje en draagt in de Rhetorica den naam van Polysyndeton. Zie hier een paar voorbeelden, die ten bewijze kunnen strekken, dat deze herhaling iets hartstochtelijks aan de rede bijzet: 't Is alles leêg, en stil, en onbezield, en naar! (Tollens). Een trek tot hofsteên en tot lucht, Tot zon en bron en beek en vee en vrucht, Gezonden akkerbouw en jacht en vlucht Door bosch en velden (Vondel). De herhaling van noch (een ontkennend en) heeft iets onverbiddelijk afwijzends: Een opstel, dat noch net, noch juist, noch rijk, noch bevallig is (Van der Palm). Het is mede eene Overtolligheid, wanneer men eene zaak noemt buiten het verband van den volzin, en dan in het zinverband een voornaamwoord in plaats van het naamwoord bezigt (Synt. § 132. I. 2.). Bij voorbeeld: Leven, o wat valt dat bang! (Bilderdijk). Zijn leven, dit eisch ik niet (Van der Palm). In deze voorbeelden wordt de hoofdzaak eerst op zich zelf genoemd, omdat de spreker, doordrongen van de gedachten, die er zich aan verbinden, niet zoo dadelijk gereed is om ordelijk en kalm uit te spreken, wat hij zeggen wil of te zeggen heeft. - Staat het naamwoord, in het verband van den zin door een voornaamwoord vertegenwoordigd, achteraan, dan was de Spreker zich zelven meer meester, en hij legde het er slechts | |
[pagina 18]
| |
op toe, om de aandacht te sterker bij de zaak te bepalen: Ik ken ze wel, die huichelaars. Ik heb ze lief, die stille avondstonden. | |
§ 15.De herhaling van een of meer woorden aan het hoofd van opeenvolgende zinnen of zinleden noemt men Anaphora. Verdwenen is de tweespalt der Overheden, verdwenen de haat der burgeren! Verdwenen zijn de luchtkasteelen, de droomerijen der bespiegeling, door geene wijze ervarenis bekrachtigd (van der Palm). Schamen moet hij zich bij het genot van gezondheid, spijs en drank; schamen zoo dikwijls de zon over zijn schuldig hoofd op en ondergaat; schamen bij den aanblik der rijke en prachtige natuur, die ook voor hem hare schatten opent (Borger). In deze twee voorbeelden vindt de kracht der overtuiging in die herhaling een middel om zich te openbaren. In het volgende voorbeeld is de uitwerking meer schilderend: Van hem was 't dat men riep; van hem dat men roemde: hij de vuist des vaderlands, hij de vrees der vreemdelingen, hij de verlosser van Vlaanderen, die de schaden der landzaten te boeten, hun smart en smaad te wreken wist (Hooft). Hier beeldt de herhaling af, dat het volk inderdaad van Egmont den mond vol had. Aanm. Over de Figuren, in § 11 - § 15 vermeld, heb ik eenigzins uitvoeriger gehandeld in de Taalgids, Jaarg. V, Stuk I, bl. 24-38. | |
§ 16.Epiphora of Epistrophe heet de herhaling van een of meer woorden aan het eind van zin of zinlid. Die het eerst het zaad der partijschap zou willen zaaijen, wie hij zijn moge, op hem kome de vloek der natie! Achter welk voorwendsel hij schuile, onder welk masker hij zich vermomme, die ons den schat ontrooven wil, voor zoo veel goud en | |
[pagina 19]
| |
bloed verworven; die de eenige zuil van ons volksgeluk wil omverwerpen of ondermijnen, wie hij zijn moge, op hem ruste de vloek der natie! (Van der Palm). Deze herhaling der verwensching aan het eind treft den gewraakte als met dubbelen vloek. - Ik heb het gezien, zeg ik, gezien, met mijn eigen oogen gezien, verstaat gij het? gezien (Vertaling van Molière). Duidelijker kan het ongeduld niet aangeduid worden. | |
§ 17.De Herhaling in omgekeerde orde, die men Zamenknooping of Symploke zou kunnen noemen, heeft bijzondere kracht: zij vertoont ons den spreker, als door de klaarblijkelijkheid gedwongen, willens onwillens hetzelfde zeggend. De Heer is groot, Zijn naam is groot, De luister zijner deugden groot, Oneindig groot zijn wezen (Evangel. Gez.). Dat deed God, God deed het, en wat hij deed, dat is genade, mijne broeders, dat is genade! (Borger). Aanm. Ook over deze Figuur zie Taalgids, Jaarg. V, St. I, bl. 38. | |
§ 18.Worden aan het slot van den zin, ten einde te stelliger verzekerdheid uit te drukken, de woorden herhaald, waarmede de zin begonnen was, zoo bestaat er wat men eene Epanalepsis of Wederopvatting noemt. Ziehier daarvan een voorbeeld: Hij wist en zag het, dat wij, door vreemd geweld beheerscht, nogtans geen vreemde zeden hadden aangenomen; dat wij walgden van den waan, den wind, en beuzelachtigen overmoed onzer onderdrukkers; dat wij hunne streeken en knevelarijen verfoeiden; dat wij onze oude eerlijkheid en degelijkheid hun in den weg stelden; dat wij onze oude mannelijke taal als onzen oogappel, als den waarborg van het oude Hollandsche hart bewaarden; en dat, gelijk eertijds aan | |
[pagina 20]
| |
Israël de verwoeste muren van Sion, zoo ook aan ons het oude Vaderland onvergetelijker, de oude verloren voorrechten dierbaarder werden, toen het gemis ons de waarde dier schatten leerde kennen! Hij wist en zag het! (van der Palm). | |
§ 19.De herhaling van een of meer woorden, waarmede een voorgaande zin geeindigd was, aan het hoofd van den volgenden zin, heet Anadiplôsis of Verdubbeling. Zij getuigt van den indruk, dien de vermelde zaak op het gemoed van den spreker maakte. De boom van Duitschland kraakt, en siddert overal, Van zoo vermaard een val. Van zoo vermaard een val besterft de vreugd en hope In 't aanschijn van Europe: Euroop gevoelt dien slag: zij zucht, en zit verdoofd Om 't ploffen van dat hoofd: Dat hoofd, dat heilig hoofd, dat spring- op springvloed schutte, Dat Nassaus glorie stutte: Dat hoofd, dat Spanjen, eer het sloot zijn gouden mond, Op gouden bergen stond (Vondel). | |
§ 20.De herhaling van een of meer woorden onmiddellijk na elkander in denzelfden zin of zamenhang heet Epizeuxis of Opeenstapeling. Bij voorbeeld: Leiden, Leiden is ontzet! (Hooft). Ware hier de geheele zin tweemaal uitgebracht: Leiden is ontzet! Leiden is ontzet! zoo zou het eene geestelooze herhaling wezen; maar nu slechts een deel van den zin herhaald is, hebben wij den kreet van het hevig opgewekt gevoel. Evenzoo in het volgende voorbeeld: Vrede, vrede is het in Europa! (van der Palm). Andere voorbeelden zijn: Daar is hij, daar is hij, de lieflijke Mei! - Geen tempel, geen priester, geen altaar, niets, niets dat de zinnelijkheid der Joden kon prikkelen en streelen (Borger). | |
[pagina 21]
| |
§ 21.Synonymia noemt men de uitdrukking van hetzelfde begrip door verschillende woorden. Men treft haar aan in het boven reeds aangehaalde: Mag mij dan na zoo veel treuren, Zoo veel zwoegen, zoo veel wee, Niet een uur van rust gebeuren? (Bilderdijk). Hier komen treuren, zwoegen, wee op hetzelfde neêr: het is, dat de dichter zich met één woord te noemen niet voldoet: zijn gevoel dwingt hem te beproeven het nog anders en krachtiger te zeggen. Even zoo in: o! hoe zalig, o! hoe heerlijk, Hoe begeerlijk, Hoe gewenscht is dan de dood! (Bilderdijk). | |
§ 22.Worden niet bloot woorden, maar geheele zinnen, die hetzelfde zeggen, op elkander gestapeld, zoo heeft men eene Exergasia of Overvolkomene Voorstelling. Cicero geeft daarvan een voorbeeld in zijne Rede voor Ligarius. De plaats zou men aldus vrij kunnen vertalen: Wat voerdet gij bij Pharsalus in het schild? Op wien had uw zwaard het gemunt? Wat bedoeldet, wat beoogdet gij? Wat was uw wensch, wat uw verlangen? | |
§ 23.Worden verwante begrippen dus gerangschikt, dat er eene voortschrijding van het geringere tot het meerdere plaats heeft, zoo noemt men zulks een Klimax of Trap. Aldus: Volg mij, wien de borst Voor Eer, voor Vaderland, voor Vrijheid gloeit en Vorst (Bilderdijk). Al de blijdschap, waarvoor een menschelijke, een vorstelijke, een Christelijke boezem vatbaar is (Van der Palm). | |
§ 24.Waar twee begrippen, hoezeer verwant, tegen elkander worden overgesteld, bestaat eene Paradiastole, dat is eene Onder- | |
[pagina 22]
| |
scheiding van nagenoeg gelijken. Bij voorbeeld: gedrukt, maar niet onderdrukt. De redenaar trachte liever zijne hoorders te winnen, dan te overwinnen. | |
§ 25.Antimetabole of Omruiling bestaat daar, waar dezelfde zaak, beurtelings als onderwerp en als gezegde, als voorwerp en als onderwerp, als doel en als middel wordt voorgesteld. Bij voorbeeld: Het is treurig, dat het waar is, en het is waar, dat het treurig is. De meester was den hengst, de hengst den meester kwijt (Vondel). Men moet niet leven om te eten, maar eten om te leven. Het kan niet anders wezen, Of 't wezen doet als 't hart, waar 't hart doet als het wezen (Huyghens). | |
§ 26.Is de Paradiastole eene tegenstelling van verwante, de Antimetabole eene tegenstelling van correlatieve begrippen, de zuivere Tegenstelling van tegenovergestelde begrippen noemt men Antithesis of Antitheton: Ziehier eenige voorbeelden: Nog rijk en machtig was dat vaderland, toen hij het moest verlaten; verarmd en uitgeput vindt hij het weder! Maar verscheurd en verdeeld heeft hij het verlaten; vereenigd en verbroederd vindt hij het weder! (van der Palm). Zoo gij te hooge vliegt, te lage zult gij dalen (Vondel). | |
§ 27.Eene tegenstelling, die eene ongerijmdheid schijnt, maar niettemin eene fijn gedachte waarheid behelst, noemt men Oxymôron, of Scherpzinnige Onzin. Bij voorbeeld: Bouwt de zee, zoo gij het land bemint (Cats). Beter de helft geheel, dan het geheel half. Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als armen, doch vele rijk makende; als niets hebbende en alles bezittende (II Cor. 7, 10). | |
[pagina 23]
| |
§ 28.Een zoodanig oordeel, waarbij het praedikaat in niets anders bestaat dan in eene herhaling van het onderwerp, en dat bijgevolg schijnbaar niets zegt, maar dat niettemin wegens de qualitatieve beduidenis, aan de zaak, waar zij als praedikaat optreedt, gehecht, een veelbeteekenenden zin heeft, noemt men Ploke of Ingewikkelde Rede. Voorbeelden van zulk een oordeel zijn: Een aap is een aap, al draagt hij een gouden ring. - De nieuwe wereld bood den Veroveraars werkelijk eene nieuwe wereld aan. Aanm. Al deze Figuren, ingegeven door het opgewekt gevoel, zijn slechts daar van pas, waar het den Spreker voegt zich levendig bewogen te toonen. Waar, daarentegen, kalme redenering of een hartstochtelooze mededeeling vereischt wordt, zou hare aanwending ijdel en aanstootelijk wezen, en den hoorder slechts ongeduldig maken. Men oordeele, welk een uitwerking in een gewoon verhaal, waar het er slochts op aan kwam, om den tijd te bepalen en eene bloot uitwendige bijzonderheid te vermelden, de omzetting op ging de zon maken zou: zij zou slechts bevreemden en de aandacht op het onwezenlijke afleiden. De asyndeton of polysyndeton, aangewend in eene rede, in levendigheid niet aan den eisch dezer Figuren geëvenredigd, zouden haar een karakter van aanmatiging en dwaasheid geven. En welk eene uitwerking hebben de omzetting en de anaphora, ongepast aangewend, als in dit voorbeeld: vergeten heb ik mijn pen, vergeten heb ik mijn schrijfboekje? Wie zonder eene komische bedoeling aldus spreekt, maakt zich slechts bespottelijk. |
|