Nederlandsche spraakleer. Deel III. Stijlleer (Rhetorica. Letterkundige encyclopedie en kritiek)
(1866)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Eerste boek.
| |
§ 5.De bijzondere vormen, waardoor de auteur zijne levendige opvatting, zijn gevoel en zijn streven openbaart, heeten Redekunstige Figuren. Daar de geest drieërlei eigenschap (zie § 2.) te openbaren heeft, zoo moeten de Redekunstige Figuren noodwendig in drie soorten verdeeld worden. Ten eerste, in dezulke, die de oorspronkelijkheid van zijne bevatting doen uitkomen en dus aan de uitdrukking glans en kleur bijzetten: het zijn de zoogenaamde Oneigenlijke Uitdrukkingen of Tropen. Ten tweede, in de zoodanige, die zijn opgewekt gevoel verraden, en dus den Stijl gloed en warmte doen erlangen: het zijn de Ongewone Constructies en verrasschende zegswijzen: nagenoeg dezelfde Figuren, als welke in de Grieksche Redekunst σχήματα λέξεως heeten. Ten derde, in zulke Figuren, die de beslistheid van den wil kenbaar, en bijgevolg de rede werkzaam (drastisch) maken, dat is, haar invloed op de gemoederen verzekeren: het zijn de Buitengewone Redevormen, welke de Rhetorica meerendeels onder de σχήματα διανοίας brengt. |
|