Nederlandsche spraakleer. Deel II. Leer van den volzin (syntaxis)
(1852)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij§ 143. Over de hoofdvormen der nevenschikkende zinsverbinding.Er zijn drie hoofdvormen der nevenschikkende zinsverbinding te onderscheiden: de copulatieve of aaneenschakelende; de | |
[pagina 207]
| |
adversatieve of tegenstellende, en de causale of oorzakelijke vorm. I. 1. De copulatieve of aaneenschakelende zinsverbinding bestaat niet alleen daar, waar zinnen door de eigenlijke aaneenschakelende voegwoorden verbonden zijn, maar overal waar zinnen van eene gelijke logische waarde wegens de verwantschap van hunnen inhoud of wegens hunne gemeenschappelijke betrekking op eene meer algemeene gedachte bijeenbehooren, al is het ook dat hun zamenhang door geen voegwoord wordt uitgedrukt. Dus beschouwe men ook als copulatief het verband tusschen zinnen, tot stand gebracht door bijwoorden van plaats of tijd, en van hoedanigheid, hoegrootheid of graad, die door te wijzen op den inhoud van den nevensgaanden zin in staat zijn zinnen te verbinden. De copulatieve zinsverbinding is alzoo: 1) Zuiver aaneenschakelend en komt tot stand door middel der voegwoorden en, ook, niet alleen of niet slechts - maar of maar ook, noch, zoowel - als ook, noch - noch (zie § 113. II. 2. 1).). B. v.: Eindelijk is de feestelijke dag gekomen, en de aanvang der plegtigheden is daar (v. d. Palm). Hem volgen de Priesters en Leviten, met de heilige vaten des ouden tabernakels en de arke des verbonds, en de verrukte volksmenigte sluit den statelijken trein (dezelfde). Soms worden twee bijzonderheden in twee door en verbonden zinnen vervat, en dus als elkander in de voorstelling opvolgende vermeld, hoezeer de eene eigenlijk slechts eene bepaling der andere inhoudt; b. v.: Het is morgen en verflenst is de krans (Borger), d. i.: reeds morgen is de krans verflenst. Geen schuchtre maagdenblos ontgloorde uw frissche konen, En reeds waart ge in mijn oog de minlijkste aller schoonen (Bilderd.). Het hart is de zetel van den adel, en al zwoeren de vorsten der aarde, dat gij edel zijt, onedel zijt gij in het oog van God, zoo zijn vinger uwen adelbrief niet onderteekend heeft (Borger), d. i.: vermits het hart de zetel is van den adel, zoo zijt gij | |
[pagina 208]
| |
onedel, indien Gods vinger enz. Soms geeft de redenaar eene geheel andere wending aan den laatsten van twee of meer logisch gecoördineerde zinnen, en verbindt ze niettemin door en, b. v.: Vandaar drie kruistogten naar het heilige land, om het bevlekt geweten in Sarracenenbloed af te wasschen: en wie weet, hoe vele Godsgestichten geen' anderen grondslag hebben, dan de wroeging van den stichter (Borger), d.i: vandaar de kruistochten, en vandaar zoo vele Godsgestichten: wroeging des gewetens was de aanleiding van gene, en de grondslag van deze. - Ga voort in uwe roemrijke onderzoekingen, doe nieuwe en telkens nieuwe ontdekkingen; dat anderen uw edel voetspoor volgen; en er is geen twijfel aan, wanneer weder een feest als dit zal gevierd worden, of het vijfde eeuwfeest van Laurens Janszoon Koster zal niet slechts een feest voor Nederland, maar zal het feest der menschheid zijn (v. d. Palm), d. i., Ga voort - en het vijfde eeuwfeest - zal het feest der menschheid zijn. Ook, als voegwoord voorkomende, verbindt veelal een gevolg met eene oorzaak. B. v.: En er was geen geding zoo moeijelijk, geene regtszaak over leven of goed zoo gewigtig, die men niet aan hem, als redenaar en pleitbezorger, veilig toevertrouwd achtte. Ook was er niemand van zijnen tijd, die zoo vele aangeklaagden verdedigde (v. d. Palm). Niet - maar. De vijand intusschen liet het niet enkel op het getal en den moed zijner benden aankomen, maar voegde middelen der verleiding bij die des gewelds (v. d. Palm). Niet alleen had hij dit verbazend plan gevormd, maar voorspelde deszelfs zekere uitvoering (Borger); hier zou zich het subjekt achter maar zeer goed hebben laten herhalen; doch, worden twee afhankelijke zinnen door niet alleen - maar verbonden, dan blijft het subjekt bij den tweeden weg, vermits anders mede het voegwoord (of betrekkel. Voornw.) herhaald zou moeten worden: Er is een lijden, | |
[pagina 209]
| |
waardoor wij niet alleen niet vernederd, maar zelfs verheven worden boven 't gewone peil der menschheid. Noch. Geene neiging tot vermaak of verstrooijing verslaafde of vermeesterde hem ooit, noch onderdrukte zijne onbegrensde zucht tot kennis (v. d. Palm). Deze zijn niet uit de aarde, noch worden door aardsche grenzen beperkt (Borger). Noch - noch, zoowel - als, en niet alleen - maar ook, verbinden veelal geene volledige, maar zamengetrokken zinnen of enkele begrippen; b. v.: Hij ontziet noch moeite, noch tijd. Al vroeg werd de kunst uitgevonden, om tot het oog, zoowel als tot het oor te spreken (v. d. Palm). Niet alleen de lotgevallen van ons leven, maar ook de gansche natuur, die ons omringt, predikt het met luider stemme: God regeert (Borger). In plaats van niet alleen - maar ook gebruikt men voor enkele zindeelen ook een herhaald en: Zij bedriegt en oog en oor (Bilderdijk). Ik heb en kroost en gade (dezelfde). Worden meer dan twee zinnen aaneengeschakeld, zoo staat het copulatieve en slechts vóór den laatsten: Zij vereeren denzelfden Meester, verkondigen dezelfde leer, handelen in éénen zin en geest, bekrachtigen dezelfde besluiten, werken naar dezelfde maatregelen, onderwerpen zich aan dezelfde gevaren, en sterven met dezelfde belijdenis op de lippen (Borger). Waar verscheidene zinnen copulatief met eenen voorgaanden zin verbonden zijn en elk derzelve het voegwoord en vóór zich heeft, bestaat een polysyndeton, b. v.:
Zij dansen, van geesten en schimmen verzeld,
Die zingen, op huilenden toon,
En drinken uit schedels, met juilend geweld,
En klinken ter eer van Alonzo, den held,
Ter eer van de valsche Antigoon (Tollens).
| |
[pagina 210]
| |
Hij klapt de zweep, en spoort zijn paard:
‘Hoerah! nu nog een nieuw begin!’
En God! de hut zinkt weg in de aard,
En ros en ruiter, stort er in,
En stoet en jagtkreet zijn verdwenen,
En doodstil wordt het om hem henen (dezelfde).
Aanm. Soms blijft bij twee leden, door als verbonden en bij het eerste van welke men zoowel zou verwachten, dit zoowel achterwege: het gevoel, dat zij dezen als genen inboezemde, voor: dezen zoowel als genen. Reeds Melis Stoke schrijft dus: recht (dat is, oordeelt) over den riken als over den armen. Thans heeft deze manier iets gezochts. 2) De copulatieve zinsverbinding is voorts continuatief of voortzettend, en ordinatief of rangschikkend, en komt tot stand door de bijwoorden ten eerste, ten tweede enz., verder, voorts, wijders enz., ten laatste, eindelijk. B. v.: Verleent mij dan uwe aandacht, daar ik u de volbrenging van den duren pligt, om goed en bloed voor de zaak des Vaderlands veil te hebben, en, is het nood, ook op te offeren; eerst als het eenige veilige; daarna als het eenige den Christen betamende middel tot behoudenis van dat Vaderland, ga aanprijzen; en eindelijk sommige lessen en besturingen daarbij voegen (v. d. Palm). 3) Partifief of verdeelend, en komt tot stand door middel van de bijwoorden deels - deels, ter eener - ter anderer zijde, van den eenen - van den anderen kant, nu eens - dan eens. B. v.: Zoo veel meende ik te moeten zeggen, deels (of eensdeels) om mij zelven te regtvaardigen, deels (of anderdeels) om de verklaring af te leggen enz. (v. d. Palm). Zoodanig waren de vrije Slaten van Griekenland en Rome, waar, aan de eene zijde, kunst en beschaving op den troon zaten, haar door weelde en overvloed gesticht; en, aan den anderen kant, de weg tot eerambten, tot belooning en toejuiching voor den bekwaamsten Redenaar was opengesteld (dezelfde). Die vloed van redenen, welke nu met zachte, welluidende rolling naar haren eindpaal spoeden, | |
[pagina 211]
| |
en dan weder bruisen als een wegslepende stroom, of somtijds, als de majestueuze donder, ontzetten en verpletteren (dezelfde). 4) De zinsverbinding is ook copulatief, waar het verband bewerkt wordt door een bijwoord van tijd of plaats. B. v.: Gij verlangt, dat ik het doe; geef mij dan ook een middel aan de hand. - Er werd eene nieuwe kunst vereischt, die de loome pen, het schaarsch en kostbaar handschrift verving. Daar trad de Boekdrukkunst te voorschijn (v. d. Palm). - Ik zweeg. Nu werd zij steeg en snebbig (Bilderd.). Doch zeg: Mijn wil (o Vader) niet, Maar de uwe zij het die geschiedt! Zoo ligt ge op rozenblaân (dezelfde), d. i. wanneer gij zegt, niet mijn wil enz., alsdan ligt gij op rozenblaân. Daar de voorwaardelijke voegwoorden voor een gedeelte althans oorspronkelijk tijdelijke voegwoorden zijn, zoo brengen wij hiertoe ook de volgende zinsverbindingen: Naauwelijks zag hij haar, of hij omhelsde haar, d. i. in dat geval, op dat zelfde tijdstip, te weten, dat hij haar zag, omhelsde hij haar. Hij is vast ziek, anders (d. i. indien niet) zou hij gekomen zijn. Hij had er grooten lust in; hoe het zij, hij kwam. 5) Of door een bijwoord van hoedanigheid, hoegrootheid of graad. B. v.: Regen wisselt met zonneschijn. Zoo wisselen smart en vreugde, d. i. gelijk regen met zonneschijn wisselt, zoo wisselen enz. Hoe greep u 't jammer aan! Geen roos verwelkt zoo snel, gebroken van haar stengel (Bilderd.). Verbied den ongehoorzamen jongen, hij zal het des te minder nalaten, d. i., hoe meer gij 't hem verbiedt, des te minder enz. Het getal der strijdbare mannen te Jerusalem was gering, en de overmagt des te geringer (v. d. Palm). Gij hebt gedaan, wat men u gezegd heeft. In zoo verre hebt gij lof verdiend, d. i., in zoo verre gij gedaan hebt, wat men u gezegd heeft, hebt gij lof verdiend. Bilderdijk geeft aan den tweeden der dus verbonden zinnen de gedaante van een afhankelijken zin, waar | |
[pagina 212]
| |
hij zegt: Ja, wie stilte mag verlangen, Vindt haar ook niet meer in 't graf, Zoo als 't dreunt van lijkgezangen, voor: zoo dreunt het van lijkgezangen. - Uit de mogelijkheid om den inhoud dezer gecoördineerde zinnen van de beide laatste soorten door een subordinerend zinverband uit te drukken blijkt, dat zij werkelijk te zamen een zamengestelden zin uitmaken. Aanm. De overige copulatieve voegwoorden, buiten de in 1), 2) en 3) vermelde, voegen slechts binnen de grenzen van eenen enkelen zin eene nadere bijzonderheid bij een lid van denzelven, zoo als alsmede; of, zoo zij wijzen op een vorigen zin, bewerken zij daarom nog geene zamenstelling tusschen dien zin en den zin, waartoe zij behooren. zoo als daarenboven, bovendien. 2. Het copulatieve zinverband kan bestaan, zonder dat het door een voegwoord of voegwoordelijk gebruikt bijwoord uitgedrukt wordt: alsdan blijkt de zamenhang der nevengeschikte zinnen, soms te sterker, uit hunnen inhoud zelven. De conjunctie en ontbreekt in de volgende voorbeelden: Vredevanen wapperen, vredeleuzen schitteren (v. d. Palm). Deze bedoelingen niet te ontdekken, is een gevolg van onze kortzigtigheid; deze bedoelingen te loochenen, is de uitspraak van onze verwaandheid (Borger). Hij zweeg. De schoone beefde (Bilderd.). Één stoute daad, Mevrouw, ontweldigd is de bruid! (dezelfde). De Lente doet ons hart van dartle weelde springen; De Herfstlucht slaat ons neer in zoete mijmeringen (dezelfde). Waar verscheidene zinnen copulatief zijn verbonden en voor den laatsten, evenzeer als voor de overige, de conjunctie en ontbreekt, bestaat een asyndeton; b. v.: Maar ijlings waait een verkwikkende adem ons aan; de zon heeft haren koesterenden gloed hernomen; rivier en beken vloeijen weder; gras en korenhalmen, en bloemenkelken tooijen den ontloken grond; de zwangere knoppen barsten open in het woud; het vee dartelt in de weiden; het gevogelte vervult de balsemlucht met zijne toonen; een nieuw leven is in onze aderen uitgestort (v. d. Palm). | |
[pagina 213]
| |
De voegwoorden niet alleen - maar ook, zoowel - als, worden als het ware ten overvloede gebezigd, waar en zou kunnen volstaan; dus kan men wel zeggen, dat zij hier of daar zouden hebben kunnen aangewend zijn; doch hun gemis brengt geene syntaktische leemte te weeg. De continuatieve en partitieve voegwoorden worden om geene andere reden gebezigd, dan om de duidelijkheid te bevorderen: waar de spreker ze aanwendt, doet hij het, omdat hij gevoelt, dat anders het verband of de betrekking niet duidelijk in het oog valt: alzoo zullen zij niet licht ontbreken. Een bijwoord van tijd kan, behoudens de duidelijkheid, bij het copulatieve zinverband slechts ontbreken achter den hypothetischen imperatief, omdat deze door zijnen vorm het verband aanduidt, b. v.: Doe het, gij zult gelukkig wezen. Een bijwoord van hoedanigheid ontbreekt in het volgende copulatieve zinverband: Griekenland had zeven wijzen; zeven kindren hebben wij (Tollens), d. i., even zoo hebben wij zeven kinderen. II. 1. De adversatieve of tegenstellende zinsverbinding is van verschillenden aard. De stellingen, namelijk, der verbonden zinnen sluiten elkander wederkerig uit; of de stelling, in den tweeden vervat, wordt voor die des eersten in de plaats gesteld; of de inhoud van den eersten zin wordt door dien van den tweeden bepaald of beperkt. 1) De stellingen sluiten elkander wederkerig uit (in dier voege dat in geval de eene waarheid behelst, de andere niet bestaan kan) door middel der disjunctieve conjuncties of, of - of, hetzij - of, hetzij - hetzij. B. v.: Hij weigert het of hij staat het toe. Of hij komt te laat, of hij komt onvoorbereid, of (eindelijk) hij komt in het geheel niet. Hetzij hij kome of niet (kome). Hetzij wij dat getal moeten houden voor de sterkte der gansche legermagt, waaronder eene groote slagting werd aangerigt, hetzij wij inderdaad dit overgroot getal als dat der omgekomenen beschouwen moeten (v. d. Palm). - Wanneer de adversatief verbonden | |
[pagina 214]
| |
zinnen door middel der onderschikkende conjunctie of van eenen hoofdzin afhangen, voorkomt men de verwarring van beiderlei of door in plaats van het disjunctieve of het adversatieve dan te gebruiken; b. v.: Of God u allen schiep, en uit den dood in het leven weêrbragt, dan of hij het éénen deed, het ware eenerlei voor hem! (v. d. Palm). Herhaalt men de onderschikkende conjunctie of niet vóórden tweeden zin, dan bezigt men vóór de plaats, waar zij staan moest, veelal de partikels dan wel, b. v.: Of God u allen schiep, dan wel het éénen deed. Vergelijk voorts; Twijfelachtig, of door dit woord iets loffelijks dan berispelijks wordt te kennen gegeven, en of eenvoudigheid onder de volkomenheden, dan of zij onder de gebreken moet geteld worden (v. d. Palm). - De partikel of aan het hoofd van eenen vragenden zin is voor de disjunctieve conjunctie te houden en haar gebruik uit eene ellipse te verklaren; b. v.: Of is het niet roemwaardig, zich voor eene goede zaak op te offeren? (Borger), d. i. is het roemwaardig, of is het niet roemwaardig? - Of zoudt gij reeds vooraf het bewijs van mij vergen (dezelfde), d. i., is het anders, of zoudt gij enz. - Ook achter eenen imperatief is het gebruik van het voegwoord of uit ellipse te verklaren, b. v.: Neen! fnuik het onversaagd, of 't groeit u boven 't hoofd (Bilderd.), d. i., óf fnuik het, of (zoo gij het niet doet) het groeit u boven 't hoofd, of anders: of gij moet het fnuiken, of het groeit u boven 't hoofd. 2) Is de eerste zin ontkennend, dan strekt het voegwoord maar om de stelling, in den tweeden zin vervat, voor die des eersten in de plaats te stellen. B. v.: De zorg geeft niets, en is een ijdel hartbedroeven, Maar naarstige arbeid geeft hetgeen we op aard behoeven (Bilderd.). Niet aan de smarte, die de Heer ons aandoet, heeft Hij lust; maar liefde is de bron, en de zaligheid onzer zielen het einde zijner beproevingen (Borger). - Is de eerste zin niet ontkennend, dan strekt neen tot hetzelfde einde; b. v.: Zij, die gij de Barbaren van het Noorden noemt, vielen in de hoofdstad | |
[pagina 215]
| |
der kunsten en der beschaving; - plunderden, vernielden haar, en namen wraak over den brand van Moskows vergulde toren- en tempeltinnen. Neen! spaarden, eerbiedigden, verblijdden haar (v. d. Palm). - Integendeel heeft dezelfde kracht; doch waar dit voegwoordelijk bijwoord wordt aangewend, is het verband tusschen de zinnen niet zoo naauw, dat er aan eene zamenstelling van zinnen gedacht kan worden. 3) Groot is het aantal der voegwoorden, door middel van welke de stelling, in den eersten zin vervat, niet ontkend, maar veeleer toegegeven wordt, doch met vermelding van eene andere stelling, die nevens of boven haar gelden moet. Zij zijn: daarentegen, doch (edoch), maar, dan, nu, veeleer, alleenlijk, toch, ja (ja zelfs), evenwel, echter, nogtans. Bij voorb.: Griekenland bloeide; het Noorden daarentegen lag in nacht en nevel bedolven. - Wij vliegen soms, maar 't is met Icarus gevlogen; Doch oef nen wij de vlerk der weetzucht laag bij de aard! (Bilderd.). Schoonheid welt in 't hart, maar sterft in 't redetwisten (dezelfde). De neiging strekt tot goed; doch, uit natuur kortzichtig, Vereischt ze een wijs bestuur (dezelfde).
Haar oog ontvonkte, en schoot door ;t wolkjen van de smart
Het waatrig licht der hoop, die weer ontglimt in 't hart.
Dan, spraakloos bleef haar tong (dezelfde).
Indien een boek nuttig is, moet het of de vorming van het hart, of de ontwikkeling des verstands, of de uitbreiding van kennis bevorderen; dit boek nu bevordert geen dezer drie oogmerken; derhalve is dit boek niet nuttig (A. Bake, Lessen over de Redek.). Zonder zich één oogenblik te laten beteugelen in de vlugt zijner geestvervoering, verheft hij zich veeleer tot eene hoogte, waar de wereldwijze uit het stof der schole hem niet meer kan naöogen (Borger). Ik weet, dat het (dankbaar gevoel) aan het hart van geen' mijner Hoorders vreemd is. Alleenlijk het zij geene vluglig opgewelde aandoening (v. d. Palm). | |
[pagina 216]
| |
Dan nemen schaduwen gedaanten aan en kleuren;
Dan schijnen ze uit het stof den schedel op te beuren;
En groeijen als een oogst uit 's aardrijks zwangre voor;
Ja, klautren 't luchtgewelf en 's hemels grondvest door.
(Bilderdijk)
Hij wist geene vrouwen door niets-beduidendheden en dagelijksche vleijerijen te behagen, en nogtans schepten zij vermaak in zijnen omgang (v. d. Palm). Elpine was nog niet; en echter zij bezweken (Bilderd.). Aanm. Niettemin, desniettegenstaande, intusschen, bewerken doorgaans geen zoo naauw syntaktisch verband, dat de door deze voegwoorden tot elkander in verband gebrachte zinnen als zamengesteld zouden mogen beschouwd worden. Evenwel is dit somtijds het geval, terwijl, omgekeerd, de in den text genoemde mede zeer goed bij een meer verwijderd verband gebruikt kunnen worden. 2. Ook het adversatieve zinverband, mits niet disjunctief, kan bestaan, zonder door een voegwoord uitgedrukt te zijn. Bij voorb.: Mijn ziet ze (de gave van het genie) niet slechts in zijne geschriften, zij schitterde ook in zijne gesprekken (v. d. Palm). De woede en dweepzucht heeft haar wortel niet in 't hart; Haar broeinest schuilt in 't brein (Bilderd.). In beide deze voorbeelden ontbreekt maar vóór den tweeden zin. 'k Wensch u goud noch viezevazen, Die een oogwenk weg kan blazen; 'k Wensch u toeverzicht op God (Bilderd.). Geen jagers eischt dees nood; geoefende soldaten (dezelfde). Men vecht voor zelfbehoud, geen Vorst- noch outerhoon (dezelfde), d. i. doch niet voor Vorstenhoon, noch outerhoon. - Hard moge het vallen - wonden te slaan in het hart van hem, dien wij zoo gaarne spaarden; het is de grondwet der vriendschap (Borger), d. i. het is evenwel of niettemin de grondwet der vriendschap. III. 1. Die oorzakelijke zinsverbinding, bij welke het redengerende zinlid niet syntaktisch ondergeschikt is, maar waarbij de zinnen, die uitwerksel en oorzaak, gevolg en grond, doel en middel uitdrukken, syntaktisch nevengeschikt optreden, komt | |
[pagina 217]
| |
tot stand door de voegwoorden want, immers en toch en eenige voegwoordelijke bijwoorden der logische zinsverhouding. Hier zijn drie bijzonderheden te onderscheiden. 1) Wanneer men de voegwoorden want, immers of toch gebruikt, houdt de tweede zin, met deze voegwoorden aanvangende, den grond of de oorzaak in van een beweren, in den eersten uitgedrukt. Bij voorb.: De kans nogtans was hagchelijk; want het getal der strijdbare mannen te Jerusalem was gering (v. d. Palm), d. i. daar hun getal gering was, zoo was de kans hagchelijk, of wel: hun getal was gering, bij gevolg was de kans hagchelijk. - Uwe vrienden kunnen u dikwijls niet waarschuwen, want uwe hoogmoed verbergt zorgvuldig de eerste verderfelijke stappen, die gij reeds heimelijk gedaan hebt. Uwe vrienden durven u dikwijls niet waarschuwen, want de laffe toon der verkeering, en dwaze menschenvrees boeit hunne tongen (Borger). En te regt stelt hij hierop den hoogsten prijs. Daar immers on- kunde van den waren aard des Evangeliums de groote bron was van de wankelmoedigheid dezer Christenen, hoe kon hun geloof beter geschraagd worden, dan door de herhaalde bijwoning hunner godsdienstige vergaderingen? Hier toch konden hunne bedenkingen opgelost worden (dezelfde). 2) De eerste zin houdt den grond of de oorzaak in, de tweede het gevolg of het uitwerksel. a. Behelst de eerste zin den logischen grond, zoo drukt de tweede de gevolgtrekking uit door middel der voegwoordelijke bijwoorden zoo (alzoo), dus, dan, derhalve, bij gevolg, diensvolgens. Bij voorb.: Dit zei, die waarheid wenschte: ‘Ik weet slechts, niet te weten.’ Zoo is de waarheid dan op de aard niet algemeen (Bilderd.), d. i. daar hij dat zeide, zoo is de waarheid niet algemeen, of: de waarheid is niet algemeen, want hij zeide enz. - Wat eenvoudig is, is natuurlijk, is dus ook gemakkelijk, los en ongedwongen (v. d. Palm). Aanbidt met de arme denzelfden God, dien gij aanbidt? Is hij dan niet uw broeder? (Borger). Is toch ge- | |
[pagina 218]
| |
brek aan eerbied voor de maatschappij, in wier midden wij leven, eene bron van openbare zedeloosheid, die door geene wetten, in bloed geschreven, door geene kerkers noch kluisters gestopt kan worden; en moeten wij derhalve iedere instelling, die ons achting en schaamte voor onzen natuurgenoot kan inboezemen, als een stevigen dam beschouwen ter beteugeling van ergerlijke uitspattingen, hoe nuttig, hoe onmisbaar zijn dan de onderlinge bijeenkomsten op den eersten dag der weke (dezelfde). In deze voorbeelden kan men overal de conjunctie door bij gevolg, of diensvolgens verklaren of, des noods, vervangen. b. Behelst de eerste zin den reëelen grond of de oorzaak, zoo drukt de tweede het uitwerksel uit door middel van het voegwoordelijk bijwoord vandaar. B. v.: Het is de ure der dankzegging. Vandaar die heilige stilte (Borger), dat is, wijl of vermits het de ure der dankzegging is enz. - De Joodsche Christenen beriepen zich op Petrus, de Heidensche, op Paulus. Vandaar die tranen (dezelfde). c. Behelst de eerste zin den moreelen (zedelijken) grond of de reden, zoo drukt de tweede het gevolg uit door middel van de voegwoordelijke bijwoorden hierom, daarom, deswegens. B. v.: Hiskia regeerde toen aldaar, een verstandig, gematigd en zachtmoedig Vorst, den voorvaderlijken Godsdienst opregtelijk toegedaan. Hierom was hij ook voorspoedig, en door God gezegend in alle zijne ondernemingen (v. d. Palm), d. i. omdat hij een verstandig enz. Vorst was, was hij voorspoedig enz. - Dit mag heeten zich boven zijnen stand en het gewone peil der menschelijke natuur te verheffen, en daarom eere aan dien edelen en standvastigen lijder (Borger); hier worden de zinnen eigenlijk door het voegwoord en verbonden, en daarom treedt bijgevolg als zuiver bijwoord op. - In deze beide voorbeelden kan men hierom, daarom, door deswegens verklaren en, des noods, vervangen. 3) De eerste zin houdt het doel in, de tweede de hande- | |
[pagina 219]
| |
ling, die tot het doel strekt; deze tweede zin wordt bepaaldelijk door middel van daartoe of ten dien einde met den eersten zin verbonden; soms, doch minder juist, dient ter verbinding ook daarom of deswegens, hetwelk zich daaruit verklaren laat, dat het doel der handeling tevens de beweegreden is, waarom zij verricht wordt. B. v.: Uw grootsche taak is hier te leeren, aan God gelijk te zijn. Daartoe wordt ge onder smart en strijden gevormd en opgevoed (Evang. Gez.). Hier kan daartoe door ten dien einde en (doch minder naauwkeurig) door daarom of deswegens vervangen worden. 2. Ook de oorzakelijke zinsverbinding kan bestaan, zonder door een voegwoord uitdrukkelijk te zijn aangeduid. B. v.: Salmoneus waant vergeefs den bliksem uit te slingeren; Hem zwaaien eischt een' God en kracht van Godenvingeren (Bilderd.), d. i. want hem te zwaaijen enz. - Beseft gij 't? Ja, gewis. Gij zijt hun stamgenoten (dezelfde), d. i. want gij zijt, of; gij toch zijt, of eindelijk: gij zijt immers hun stamgenooten. - Stijg moedig: 't is de onsterflijkheid Wier trotsche lauwer u verbeidt (dezelfde). Wees kalm, Elpine: uw lot verandert (dezelfde). Geleerden, 'k vraag het u.. Uw wijsheid toog het vuur uit lucht en donderkeilen, Zij leer' mij 't menschlijk hart tot in zijn' afgrond peilen (dezelfde), d. i. zoo leer zij mij dan enz. - Hij wil ons best; laat Hem den vrijen teugel mennen (dezelfde), d. i. laat Hem derhalve, of: zoo laat Hem dan enz. - Gods hand onttrekt zich ons, verstoot ons, werpt ons neêr. Welaan, men steun' zich zelv', niets anders rest hier meer (dezelfde), d. i. daarom steune men zich zelven. | |
§ 144. Over de zamentrekking van nevengeschikte zinnen.I. Wanneer de nevengeschikte zinnen een of meer deelen met elkander gemeen hebben, zoo laten zij zich tot een enke- | |
[pagina 220]
| |
len zin zamentrekken, daar dat wat hun gemeen is slechts eenmaal wordt uitgedrukt. Zoo is, bij voorbeeld, De dierenhuid was deksel, 't hout geweer (Bilderd.), een enkele zin, maar zamengetrokken uit twee zinnen: de dierenhuid alleen was deksel, 't hout (alleen) was geweer, die hetzelfde koppelwoord (was), en, wil men, dezelfde bepaling (alleen) gemeen hehben, en daarom op die wijze konden meensmelten. Niet alleen nevengeschikte hoofdzinnen, als in dat voorbeeld, maar ook nevengeschikte afhankelijke zinnen zijn voor zamentrekking vatbaar; b. v.: Schatten, die de ziel verrijken, In geen sterfuur van ons wijken, Onontroofbaar zijn door 't lot (Bilderd.). Hier hebben drie nevengeschikte afhankelijke zinnen hetzelfde subjekt (die) gemeen: dit behoefde slechts bij den eersten uitgedrukt te worden, en alzoo werden zij zamengetrokken. De zamentrekking vindt het meest bij copulatieve en adversatieve zinsverbindingen plaats. De beide aangehaalde voorbeelden vertoonen eene zamentrekking van zinnen, die eene copulatieve verbinding vormen. De volgende zin is zamengetrokken uit twee zinnen, die eene adversatieve verbinding uitmaken: Het minnekozen past uw zinnen, Mij wijze woorden (Vondel), d. i., het minnekozen past uwe zinnen, (doch) mij (passen) wijze woorden. Hierbij is echter op te merken, dat de met toch, evenwel, nogtans, niettemin en dergelijke, gevormde adversatieve zinsverbindingen slechts dan de zamentrekking toelaten, wanneer met die conjuncties het copulatieve en verbonden wordt; b. v.: Hij heeft vele verliezen geleden en is niettemin gelukkig. Ware en hier niet aangewend, dan zou het zonder zamentrekking, dat is, met tweemaal uitgedrukt subjekt moeten heeten; Hij heeft vele verliezen geleden; niettemin is hij gelukkig. Van de oorzakelijke zinsverbindingen zijn die bovenal voor zamentrekking vatbaar, bij welke het verband door middel der conjuncties derhalve, bijgevolg, daarom, deswegens, tot stand komt, en alsdan dienen deze voegwoordelijke bijwoorden | |
[pagina 221]
| |
duidelijkheidshalve nog door het voegwoord en voorafgegaan te worden. B. v.: Hij is tevreden en derhalve gelukkig. Hij is tevreden en daarom gelukkig. De zamentrekking dan kan plaats hebben: 1. Wanneer nevengeschikte zinnen het subjekt gemeen hebben. B. v.: 'k Scheen de haven ingevaren, En verbrijzel op een rots (Bilderd.). De koghel snort d' onedelsten voorbij En blindling treft de Grooten (Vondel). Omdat men zich zelven te veel op den voorgrond plaatst; en hetzij men het wete, hetzij men 't voor zich verberge, de zucht om te behagen verwart met de zucht om te pralen (v. d. Palm): hier heeft verwart het subjekt gemeen met plaatst. Zoo de gemeenschappelijke conjunctie (hier omdat) van twee of meer nevengeschikte afhankelijke zinnen alleen vóór den eersten dier zinnen uitgedrukt wordt, is dit geenszins als eene zamentrekking aan te merken: de conjunctie toch maakt geen logisch bestanddeel van den zin uit. - Het gemeenschappelijk subjekt is in den vorm van een afhankelijken zin vervat in het volgende voorbeeld: Dat hij zich niet heeft laten overhalen, doet u verdriet, maar is mij aangenaam. 2. Wanneer zij het koppelwoord (als hoedanig wij hier ook het werkwoord in een persoonsvorm, door eenen infinitief gevolgd, beschouwen) gemeen hebben. B. v.: En toont... Wat vloecken zijn, wat zuilen voor den staet (Vondel). Hendrik heeft gespeeld, maar Pieter gearbeid. Gelijck somtijds de gure winter plagh t' Ontluicken met een zomerzonnelagh, En 't hart t' ontdoien op een' zoeten dagh, Als 't was bevroren (Vondel). 3. Wanneer zij het praedikaat, hetzij met, hetzij zonder eene bepaling, gemeen hebben. B. v.: Hem loeg geen Engel toe bij 't uur van zijn geboorte, Geen heldre morgenstar uit 's levens uchtendpoorte (Bilderd.). O Gij wiens God in 't goud, wiens roem bestaat in 't blinken Van nietige aardstof (dezelfde). Uit dit voorbeeld blijkt, dat het gemeenschappelijke woord ook in den volgenden zin kan staan en in den | |
[pagina 222]
| |
voorgaanden weggelaten wezen. Het bloed ontvliet de wonde, Het licht, zijn brekend oog (dezelfde). Velen uwer heeft dit kunnen, en gij, aan wie dit mogt gebeuren, gedenkt enz. (v. d. Palm): hier staat het gemeenschappelijke woord (gebeuren) wederom in den tweeden zin, welke bovendien afhankelijk is, terwijl de zin, met welken hij is zamengetrokken, een hoofdzin is: dus zijn deze zinnen niet formeel nevengeschikt, slechts naar hunne logische waarde. Niemand dacht er aan; ook Hecuba niet (v. d. Palm). In 't verleden Ligt het heden, In het nu, wat worden zal (Bilderd.). 4. Wanneer zij het subjekt en het koppelwoord gemeen hebben. B. v.: Hoe velen missen wij er, wier bijzijn onze harten verheugd, aan dit feest luister en sieraad zou toegevoegd hebben (v. d. Palm): het subjekt (wier bijzijn) en het koppelwoord (zou hebben) zijn de gemeenschappelijke bestanddeelen, en het eerste is alleen uitgedrukt in den eersten, het tweede alleen in den tweeden zin. Even zoo in: Om dit vocht, dat ge aan mijn oog ontspringen, Mijn boezem baden ziet (Bilderdijk). En mooglijk is mijn hart u dankbaar voor 't misleiden, Dat zulk een bloemrijk kleed op zulk een afgrond spreiden Maar me éénmaal domplen moest in 't schrikbaarste aller weên (Bilderdijk). 5. Wanneer zij het subjekt en het praedikaat gemeen hebben. B. v.: U zweeren we onze trouw, en - vloek die u weerstaan (Bilderd.). Men plukt op 't graf Geen rozen af Voor huppelende reien: Van d' omgeworpen eikenstam, Gespleten door de bliksemvlam, Geen frissche lovermeien (dezelfde). 't Geheele heyr der Spanjaarden had men binnen de muuren, den roover in de huyzen, en het wee door al de stadt (Hooft). Hoe was het mogelijk, dat dit niet vroeger, niet in aller gedachten opkwam (v. d. Palm). Spaarzaamheid onderstelt overvloed, maar verstandig gebruik van denzelven (dezelfde). 6. Wanneer zij eene bepaling gemeen hebben. B. v.: In | |
[pagina 223]
| |
de lente ontluikt de natuur, en gaan de harten der menschen open voor het genot. Op eene waardige wijze verzinnelijkt zij (de leerwijs des Heilands) het hemelsche en het aardsche - en - hecht zij de groote waarheden van den Godsdienst aan de kundigheden van het gewone menschenverstand (Borger). Aanm. Eene bijzondere soort van zamentrekking, niet van zinnen, maar van in verschillende, niet altijd nevengeschikte zinnen, voorkomende tegen elkander overstaande uitdrukkingen, bestaat, bij voorbeeld, in de volgende woorden: De zonderlingheid, die van den gebruikelijken weg afwijkt, niet om een beteren, maar slechts om een anderen te kiezen, en wie zelfs een slechtere gevallig is (v. d. Palm): hier zijn de twee afhankelijke zinnen: die van den gebruikelijken weg afwijkt, en: wie zelfs een slechtere gevallig is, gecoördineerd, en in den tweeden wordt het woord weg bij slechtere achterwege gelaten, aangezien hij dit met den eersten gemeen heeft, en bovendien grijpt dezelfde weglating plaats in de beide zamengetrokken verkorte finale zinnen: niet om een beteren te kiezen, en: maar slechts om een anderen te kiezen. Eene dergelijke weglating heeft plaats in: Ik heb u het Academieleven van zijn gunstigste zijde voorgedragen, maar het heeft ook zijne ongunstige (v. d. Palm). Op eene ongeoorloofde wijze wendt Vondel zulk eene weglating aan binnen de grenzen van een enkelen zin, in: Hij (de Minnegod) ziet... zijn lodderlijck in uw bekoorlijck oogh. Hier is bij lodderlijck het woord oog weggelaten, dat straks bij bekoorlijck staat uitgedrukt. II. Bij de zinszamentrekking is het volgende in acht te nemen: 1. Het woord, dat voor een aan twee zinnen gemeen woord doorgaat, moet het ook werkelijk zijn, zoo in beteekenis als in grammatischen vorm. 1) Tegen het voorschrift, dat het woord, hetwelk tot de zamentrekking der zinnen aanleiding geeft, in de beide zinnen werkelijk dezelfde logische waarde behoort te hebben, zondigt, b. v., een zin als deze: Koning Perseus werd beoorloogd, verslagen, en zijn Rijk eene Romeinsche provincie: hier wordt het werkwoord werd in de gedachte herhaald bij het subjekt van den laatsten zin (zijn rijk), maar in denzelven heeft het een ander karakter, aangezien het bij beoorloogd en verslagen het hulpwerkwoord is van den lijdenden vorm, | |
[pagina 224]
| |
terwijl het bij het praedikaat eene Rom. provincie het zelfstandig werkwoord worden is, hetwelk in een anderen toestand overgaan beteekent. Hetzelfde voorschrift wordt menigmaal overschreden door den geschiedschrijver Hooft, en wel blijkbaar opzettelijk uit voorliefde voor een bijzonder bondigen stijl; bij voorb., waar hij zegt: Daar ging 't weeder aan met roepen, en zijn lof in de lucht: hier had in den tweeden zin het werkwoord ging herhaald moeten worden, omdat het in dien tweeden zin eene geheel andere waarde heeft dan in den eersten: in den eersten zin toch vormt het eene onechte zamenstelling met aan (het ging aan met roepen beduidt zoo veel als men hief een geroep aan); in den tweeden beteekent ging in de lucht zoo veel als steeg ten hemel. En elders: Zoo waar alle onrust uit; de neering om beeter te bloejen dan ooit, en zy te vreede de waapenen needer te leggen: in den eersten dezer drie zinnen vormt waar met uit eene onechte zamenstelling, die zou geeindigd zijn beteekent; in den tweeden vormt het met om te bloejen eene eigenaardige uitdrukking, die zoo veel beduidt als zou, gelijk te verwachten was, bloeijen; in den derden is het hulpwerkwoord een zuiver koppelwoord, dat met te vreede het praedikaat vormt. Nog elders Als aen Juppijn om 't hart de minne was geslaegen Der zuyverlijk' Alkmeen', en om het blank en blondt Der nek sijn elleboogh: hier komt was geslaegen in den eersten zin in overdrachtige, in den tweeden zin in de eigenlijke beteekenis voor. Waar Hooft zegt: de welke de lichte paarden te Fontaine Françoise, ende zelve te Lux herbergde, had herbergde ook in den eersten zin uitgedrukt moeten worden: want in den eersten wordt dit werkwoord in eenen transitieven, in den tweeden in eenen intransitieven zin verstaan. - Ook Vondel veroorlooft zich soms eene uit het hier beschouwde oogpunt berispelijke zamentrekking; b. v.: De Vader zagh om troost uit aller weghen, En uit de lucht van Neêrlant een Godin In eene wolk verschijnen; in den eersten zin staat zagh in onafscheidelijk verband met uit, en | |
[pagina 225]
| |
beteekent, met deze partikel vereenigd, zoo veel als zoeken; in den tweeden is zagh met verschijnen te verbinden en in de eigenlijke beteekenis te nemen. 2) Tegen het voorschrift, dat het woord, hetwelk tot de zamentrekking aanleiding geeft, in de beide zinnen denzelfden grammatischen vorm behoort te hebben, zondigt Bilderdijk in:
Moogt gij rozen zien ontluiken,
Waar ik niet dan distelstruiken,
Vruchten, waar ik eikels vond!
Frissche bron, waar ik moerassen!
En de last niet zwaarder wassen,
Dan gij vrolijk dragen kondt!
Verscheidene aanmerkingen zijn er te maken op de wijze, waarop de groote dichter hier de zamentrekking heeft aangewend; doch hier ter plaatse is te vermelden, dat bij het subjekt de last het woord moge uit het vroegere moogt moet herhaald worden: in de verschillende zinnen treedt aldus het werkw. mogen in een verschillenden grammatischen vorm op: de eerste zin, namelijk, bevat hetzelve in den tweeden persoon, de tweede vordert het in den derden persoon. - Dezelfde dichter begaat een dergelijke feil in:
Doch neen, die met hem waarheid kennen,
Dier hart wordt van geen waarheid wars,
En konden de ooren niet gewennen
Aan 't nu gehuldigd rijmgeknars.
Hier is die met hem waarheid kennen het subjekt van konden de ooren niet gewennen. Intusschen wordt deze laatste zin door middel van het copulatieve en gecoordineerd aan den zin: dier hart wordt van geen waarheid wars, en alzoo vindt hier eene ongeoorloofde zamentrekking plaats, aangezien het aan beide gemeenschappelijke bepalende voornaamwoord die in dier hart enz. in den genitief voorkomt, en vóór konden in den nominatief diende te staan. Had de dichter | |
[pagina 226]
| |
gewennen intransitief genomen en geschreven: hun konden de ooren niet gewennen, de fout ware verholpen geweest. Even zoo feilt Vondel in: Wiens tongh met honigh is begoten, En sap van duizent aerdigheên, En in uw boezem draeght besloten De wetenschappen, voor: en die in uw boezem draagt besloten. - Zelfs waar de taal geen verschil van vorm voor verschil van naamval bezit, is zulk eene zamentrekking ongeoorloofd, en het zou verkeerd zijn te schrijven: het paard, dat ik eerst bereden en daarna haver gevoerd heb, vermits de eerste bijvoegelijke zin het betrekkelijke voornaamwoord in den accusatief, de tweede hetzelve in den datief vordert. Even verkeerd schrijft Hooft: Zich ziende van Guize te leur gestelt, en zulk een buy booven 't hooft, waar zich in het eerste zinlid in den accusatief staat, en in het volgende zinlid in den datief wordt gevorderd; en wederom Bilderdijk:
En zij, wie, naast aan 't Zuid, van 't golvend meir besproeid,
De zeewind blakert en het lichaam samenschroeit.
Hier staat wie, door blakert geregeerd, in den accusatief; doch de tweede afhankelijke zin (de zeewind - het lichaam samenschroeit) vordert het betrekkelijk voornaamwoord in den dativus possessivus. Zelfs een substantieve zin, zoo hij aan twee hoofdzinnen gemeen is, mag niet tot den éénen in de betrekking van eenen anderen naamval staan, dan tot den anderen. Hiertegen zou zondigen: Dat hij zich niet heeft laten overhalen, doet u genoegen, maar bejammer ik. De substantieve zin geldt hier in betrekking tot doet u genoegen voor subjekt, en tot bejammer ik, voor objekt. Ook in: Zal den zaalgen luwte geven En Gods vleuglen ze overzweven, veroorlooft Bilderdijk zich eene niet goed te keuren, doch minder harde zamentrekking, daar in den tweeden zin het koppelwoord, dat in den eersten zin in het enkelvoud staat (zal), in het meervoud staan moest. Evenwel is de zamentrekking bij verschil van persoon en getal eens werkwoords, | |
[pagina 227]
| |
daar waar de woordorde den hoorder dwingt het vereischte woord in de gedachte in te vullen, zoo weinig af te keuren, dat veeleer eene herhaling alleen om den wil van het verschil in persoon of getal gezocht en slepend zou klinken; bij voorb., in: Ik heb u, en gij mij nooit gehaat. Het minnekoozen past uw zinnen, Mij wijze woorden (Vondel). Hunne namen niet alleen, ook hun beeld staat diep in uw geheugen ingedrukt (v. d. Palm). Gansch Neerland voelt die wond, Uw Dappren 't meest (D.J.v. Lennep). 2. Waar de zamentrekking eene leemte in de uitdrukking zou laten, of waar de aard der uitdrukking niet duidelijk doet gevoelen, dat er ergens een gemeenschappelijk woord in een der zinnen ontbreekt, of, eindelijk, waar de zamentrekking dubbelzinnigheid zou baren, is de zamentrekking achterwege te laten, of eene constructie aan te wenden, die alle bezwaar opheft. In deze verbinding bij voorb.: hij volgt hem en slaat hem gade, reeds zamengetrokken wegens het gemeenschappelijke subjekt, laat zich de zamentrekking niet verder uitstrekken, niettegenstaande de beide zinnen een gemeenschappelijk objekt hebben: laat ik hem bij volgt weg, dan mist niemand dit objekt, en laat ik het weg bij slaat gade, dan bestaat er eene niet aan te vullen leemte. Bij de omgezette woordschikking is de zamentrekking wegens het gemeenschappelijk objekt mogelijk (hem volgt hij en slaat hij gade), doch alsdan vervalt de mogelijkheid om het subjekt slechts eenmaal uit te drukken. - Heeft de eerste van twee zamengeschikte zinnen de gewone, de tweede de omgezette woordorde, dan moet het subjekt herhaald worden; zeg ik, bij voorb.: gij zijt zorgvuldig voor u zelven, maar verwaarloost anderen, zoo hebben beide zinnen de regelmatige orde, en gij behoeft slechts eens te worden uitgedrukt; maar zet ik de orde in den tweeden zin om aldus: gij zijt zorgvuldig voor u zelven, maar anderen verwaarloost gij, zoo is dadelijk de herhaling van gij noodzakelijk, omdat de omgezette orde medebrengt, dat het subjekt achter het werkwoord sta. Ook wanneer de eerste zin | |
[pagina 228]
| |
de omgekeerde orde heeft en de laatste niet, is de herhaling insgelijks noodig: voor u zelven zijt gij zorgvuldig, maar gij verwaarloost anderen. - Hard is de zamentrekking in deze verzen van Bilderdijk:
Dit, Dichters, is de kunst, die tot het merg doordringt,
Die, siddren, beven doet; die ijzen, gruwen, gloeien;
Die aâmen in de maat waarin uw verzen vloeien.
Al deze infinitieven hangen af van het hun gemeenschappelijke koppelwoord doet, doch dit ware duidelijk, wanneer het achter den laatsten (aâmen) geplaatst ware: thans, na de beide eerste (siddren, beven) ingevoegd, laat het al de overige, als het ware, aan zijnen band ontspringen, en de lezer vat de bedoeling eerst na eenig nadenken. - In de reeds boven aangehaalde regels:
Moogt gij rozen zien ontluiken,
Waar ik niet dan distelstruiken,
Vruchten, waar ik eikels vond!
Frissche bron, waar ik moerassen!
En de last niet zwaarder wassen,
Dan gij vrolijk dragen kondt!
zijn de drie nevengeschikte zinnen: waar ik niet dan distelstruiken, waar ik eikels vond, en waar ik moerassen, zamengetrokken; doch op eene ongeoorloofde wijze: indien vond weggelaten ware achter den tweeden, en geplaatst ware achter den derden zin, alsdan had de constructie niets stootends; thans echter is de noodwendigheid der invulling van vond achter waar ik moerassen, zoo moeijelijk te voelen, dat deze tusschenzin voor den niet naauwlettenden hoorder of lezer, als het ware, in de lucht zweeft. - Een paar voorbeelden van berispelijke zamentrekking kan Hooft leveren: Daar vond zy eerst zwaarigheit, achter naa bewillighd' er in; dat is, daar vond zij eerst zwarigheid in, daarna bewilligde zij er in: de zamentrekking van het gemeenschap- | |
[pagina 229]
| |
pelijke in is onduidelijk, omdat het bij den eersten zin niet noodwendig vereischt wordt, en bovendien ware het noodig geweest het gemeenschappelijke subjekt in beide zinnen uit te drukken, volgens het zoo even (bl. 227) gezegde. - Naa soldaaten t' ontfangen wilden zy niet luisteren; ja eenighe knechten afgedankt hebben: hier moet en het subjekt en het koppelwoord ook in den tweeden zin uitgedrukt worden, omdat zij aan het hoofd van dien zin niet in dezelfde orde kunnen worden herhaald, aangezien de bepaling naa soldaten t' ontfangen niet tot denzelven behoort. Ook in: zie ik 't en erken 't niet meer? (Bilderd.) had ik herhaald moeten worden, vermits, zoo men het in den tweeden zin weglaat, bij het gemis van het subjekt achter het werkwoord het kenmerkende van de vragende woordschikking ontbreekt. - Zy vallen neder, en met de armen om zijn voet Geslingerd, bidden aan (Bilderd.), moet zijn: bidden zij aan, omdat de bepaling (met de armen om zijn voet geslingerd) in den tweeden zin de omzetting van het subjekt achter het werkwoord vordert. Even zoo: Hy wekt den moed in 't hart van al wie overbleven, En met een vijftigtal waaraan hy 't voorbeeld gaf, Rukt op het middenvak van Segols heirfront af (Bilderd.) voor: Rukt hij enz. - Waar de eene zin bevestigend, de andere ontkennend is, dient men op zijne hoede te zijn, dat geene dubbelzinnigheid door te ver gedreven zamentrekking ontsta, als in deze woorden van van der Palm: Zonder haar baat ons geen herstel, en strekt alleen, om ons in dieper jammeren te storten. Hier had bij strekt het subjekt het herstel uitgedrukt moeten worden, aangezien men het uit den voorgaanden zin slechts met het ontkennende geen herhalen kan. Dezelfde fout begaat Bilderdijk in de volgende voorbeelden: Geen zoon der aarde, o God.... kan het hart in zangen uit het stof Verheffen, maar verstomt, in 't staamlen van uw lof: hier ware voor verstomt het subjekt (een zoon der aarde) zonder ontkenning uit te drukken geweest, want bij die zamentrekking is men genoodzaakt het ontkennende geen | |
[pagina 230]
| |
zoon der aarde vóór verstomt in de gedachte te herhalen, hetwelk blijkbaar het tegenovergestelde zegt van hetgeen de dichter bedoelt. Laat geen waan u 't hoofd doen draaien, Wervelwind u rond doen zwaaien: hier is geen vóór wervelwind te herhalen: anders vat men den tweeden zin bevestigend op. Waar weiden geest of oogen heen, Waar 't bloed niet vloeit, de tranen leken, De menschlijkheid niet stikt in 't reddingloos geween?: hier had om dezelfde reden niet vóór leken uitgedrukt moeten zijn. De rust is voor 't gemeen, dat niet dan d'arm kan voeren; Geen vorsten, die 't bevel van rijk of leger voeren: de dichter bedoelt hier: doch niet voor vorsten: deze tegenstelling nu vordert de ontkennende partikel niet en de herhaling van het gemeenschappelijke voorzetsel voor. - Verkeerd is, eindelijk, ook de zamentrekking aangewend in de volgende nevengeschikte zinnen: Omdat hij verscheidene misdaden begaan had, werd hij in de gevangenis gezet, en eerst onlangs weder losgelaten: de zamentrekking brengt hier te weeg, dat men in den tweeden der nevengeschikte hoofdzinnen werd hij (aldus in omgezette orde) in de gedachte herhaalt; maar dan wordt de afhankelijke zin (omdat hij verscheidene misdaden begaan had) ook als bepaling van den tweeden hoofdzin (eerst onlangs werd hij weder losgelaten) begrepen, aangezien alleen wanneer de zin zulk eene bepaling aan het hoofd heeft, de omgezette woordarde (werd hij) te pas kan komen. Dus bestaat de schijn, alsof de misdadiger omdat hij verscheidene misdaden begaan had, ook weder was losgelaten. Dit nu strijdt tegen den aard der zaak. Om alle zwarigheid te voorkomen, heeft men slechts de zamentrekking achterwege te laten, en te schrijven: Omdat hij verscheidene misdaden begaan had, werd hij in de gevangenis gezet, en hij werd eerst onlangs (of en eerst onlangs werd hij) weder losgelaten. Of wil men de zamentrekking aanwenden zonder een dubbelzinnig voorkomen aan den zin te geven, men zegge: Hij werd in de gevangenis gezet, omdat hij verscheidene misdaden begaan | |
[pagina 231]
| |
kad, en eerst onlangs weder losgelaten: dus toch kan de afhankelijke zin onmogelijk op den tweeden hoofdzin toegepast worden. Aanm. Terwijl gawoonlijk slechts nevengcschikte zinnen vatbaar voor zamentrekking zijn; kan er echter zamentrekking bestaan tusschen eenen afhankelijken zin en eenen als in parenthesi staanden hoofdzin, bij welken een zinlid is weggelaten; b. v.: De ziel worstelt niet meer met de kracht der begeerlijkheid, die zonde baart, en de zonde den dood (Borger): hier wordt de hoofdzin de zonde baart den dood, zamengetrokken met den afhankelijken zin die zonde baart; bij dien hoofdzin nu wordt het zinlid en wanneer zij de zonde gebaard heeft, weggelaten, op dezelfde wijze als bij: die opent en niemand sluit (Openb. 3, 7.), het zinlid wanneer hij geopend heeft, verstaan wordt. - In: Den ouden was het, als hadden zij een kind wedergekregen, de mannen een broeder, de jongelingen een vader, veroorlooft v. d. Palm zich de substantieven de mannen, de jongelingen, niet in den datief, maar in den nominatief te plaatsen, als had de zamentrekking plaats met den afhankelijken zin als hadden zij enz., en niet met den hoofdzin Den ouden was het. En te recht, want had hij geschreven den mannen een broeder, den jongelingen een vader, zoo zou hij niet begrepen zijn. In het volgende couplet van de Génestet: Uw starrenhemel Hij trekt mijn oog, Als 't woord, des Heil'gen Mijn hart omhoog, wordt een volgende afhankelijke zin met eenen voorgaanden hoofdzin zamengetrokken: trouwens, zinnen die met het vergelijkende als beginnen, zijn eigenlijk met den nevensgaanden zin gecoördineerd (zie § 123. B. II. 2. 2). b. Aanm.). III. De zamentrekking is niet altijd noodwendig. Somtijds verwaarloost men haar om meer nadruk aan zijne woorden te geven. B. v.: Hij heeft gelijk, of hij heeft ongelijk. Ik weet, dat het u moeite kost, maar ik weet ook, dat gij moeite voor mij over hebt. Liefde deed hen den man volgen, die geene plaats had om zijn hoofd neder te leggen; liefde deed hen deelen in den smaad, waarmede hunne landgenooten hunnen Meester bejegenden (Borger). Zoo kan ook bij nevengeschikte afhankelijke zinnen, die voor zamentrekking vatbaar zijn, het voegwoord, om des nadruks wille, herhaald worden en hiermede de mogelijkheid der zamentrekking vervallen; b. v.: Dan onderstellen wij, dat de maker zijn onderwerp meester was; dat hij het met vlijt, met zorg en geestdrift heeft bearbeid; dat hij ons over hetzelve al datgene levert, wat wij er van wenschen te weten; en dut het hem niet aan de gave ontbreekt enz. (v. d. | |
[pagina 232]
| |
Palm). - Dikwijls bereikt de redenaar or dichter door eene gedeeltelijke herhaling der gemeenscliappelijke leden van nevengeschikte zinnen, alzoo door eene gedeeltelijk verwaarloosde zamentrekking, hetzelfde doel. B. v.: De Heer is groot, Zijn naam is groot, De luister zijner deugden groot, Oneindig groot zijn wezen (Evang. Gez.). Schamen moet hij zich bij het genot van gezondheid, spijs en drank; schamen, zoo dikwijls de zon over zijn schuldig hoofd op en onder gaat; schamen bij den aanblik der rijke en prachtige natuur, die ook voor hem hare schatten opent (Borger). Van hem was 't dat men riep; van hem dat men roemde; hy de vuist des vaderlands, hy de vreez der vreemdelingen, hy de verlosser van Vlaandre, die de schaaden der landtzaaten te boeten, hun' smart en smaadt te wreeken wist (Hooft). Hem noemden zij hunnen Burghgraaf, hem hunnen waaren verlosser (dezelfde). Wie zal Judaas Leeuw, wie Isrels God bedwingen? (Bilderd.). Wien de winden in hun bruischen, Wien de golvende Oceaan, Wien de ritselende blaân, In den hof, ter eere ruischen (dezelfde). Dit heeft Orde u voorgeregeld, Dit de onfeilbaarheid bezegeld (dezelfde). Dan ziet ge u de kruin ontverwen, Dan, in asch het vuur versterven (dezelfde). Aanm. 1. In het volgende voorbeeld van v. d. Palm is de herhaling niet willekeurig: Eenvoudig noemt men datgene, waaraan niets te veel is, niets dat tot hetzelve niet behoort. Zonder de herhaling toch van niets zou het schijnen, alsof te veel het antecedent van den tweeden adjektieven zin ware. |
|