De dichter is een koe
(1991)–Hugo Brems– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
De dichter is een koe (9)aant.Dit schema, uit Dichtersbij. Creatief schrijven in het poëzie-onderwijs van Dirk de Geest, brengt een associatiereeks in kaart van een leerling van veertien jaar. Uitgangspunt was het woord ‘koe’. Op een eenvoudige maar voortreffelijke manier laat dit schema zien hoe een onschuldig woord vastzit in een web van andere woorden, met ieder weer hun eigen sfeer, context en gestalte. Een woord is niet onschuldig. In hetzelfde boek staan nog tal van andere associatiereeksen. Bijvoorbeeld deze, van een zeventienjarige, die ook uitgaat van het woord ‘koe’: koe / boe / melk / kind / eten / GB-restaurant / frieten / Belg / reizen / Spanje / zon / vakantie, heerlijk / niets doen / staan in de wei als een koe.
Of wat ‘koekoek’ teweegbrengt bij een leerling van twaalf jaar (zie pagina 146): | |
[pagina 146]
| |
De kadertjes groeperen hier woorden die samenhoren op grond van verschillende principes: klankovereenkomst, betekenisrelatie, metonymie, alliteratie en rijm. Vorm en betekenis lopen in al deze reeksen nogal ongedisciplineerd door elkaar. Met kadertjes, kringetjes, stippellijnen en pijltjes zijn ze nauwelijks te overzien.
Hoeveel erger is het dan niet gesteld met versregels, zoals ‘De dichter is een koe’! Wie het goed voor heeft met de poëzie zal natuurlijk zeggen dat dit beeld wil uitdrukken dat de poëzie de voedzame en zuivere melk is die de koe, de dichter, ons verschaft. En als hij er wat verder op doordenkt, zal hij zeggen dat die melk ontstaat doordat de koe het gras (de werkelijkheid) in haar inwendige transformeert tot een rijker en edeler soort voedsel. Dat is een mooie en juiste verklaring. Ik kom daar dadelijk nog op terug. Maar intussen is het jammer dat al die andere as- | |
[pagina 147]
| |
sociaties van ‘koe’ zonder boe of ba weggewuifd worden. Om er maar een paar te noemen uit de reeksen van hierboven: de heilige koe (de heilige geest, heiligschennis), de vlezige lichamelijkheid van de koe, haar zinneloos geloei, hoe ze doelloos staat in de wei, hoe zijzelf en al haar onderdelen rijmen op andere woorden... Iedereen kan er daar naar believen nog wel andere aan toevoegen: de koe gevangen tussen schrikdraad, de koe als herkauwer, enzovoort. Wie de dichter een koe noemt, neemt grote risico's. Hij zegt veel meer dan hij kan overzien. Behalve die nobele dingen van hierboven associeert hij de poëzie ook met sacrale onaantastbaarheid, met domheid, met traagheid, met doelloos gestaar. Hij situeert de poëzie in een landelijke, pastorale sfeer, dicht bij de natuur. Maar ook in de sfeer van tamme huisdieren (de dichter die een koe is, is geen tijger), van het nuttige boerenbedrijf, van gezapigheid en kuddegeest (geen stier, geen renpaard, geen Pegasus). Dat schaart zich allemaal rond de centrale interpretatie, in nauwere of wijdere kringen, met volle lijnen of met stippellijntjes ermee verbonden. Maar altijd klaar om de heldere visie te vertroebelen. Die heldere interpretatie zelf van de metafoor is echter niet zo helder als ze zich voordoet. Wij zijn nogal gemakkelijk geneigd om zo'n mededeling in een gedicht voor waar aan te nemen. We hebben immers geleerd dat we aan literatuur de vraag niet moeten stellen of wat er beweerd wordt waar is of niet. We vragen dus niet: is het waar dat een dichter een koe is? En zo ja, welke? En waarom? Misschien is het ook niet nodig om die vragen te stellen, maar als we het toch doen, dan zien we des te beter dat ‘de dichter is een koe’ geen onthulling is over het wezen van het dichterschap maar een interpretatie daarvan. En, gezien alle bijklanken, een nogal dubieuze interpretatie. ‘De dichter is een koe’ is een beknopte poëtica, die klemtonen vastlegt, die perspectieven opent, maar die ook uitdrukkelijk een heleboel aspecten verzwijgt. Het gaat er inderdaad over dat poëzie een transformatie is van de werkelijkheid en een le- | |
[pagina 148]
| |
vensbehoefte voor de mens. Maar evengoed gaat het hier over de dichter, die wel een nuttig, maar voorts onschadelijk, rustig in zichzelf gekeerd, herkauwend beest is. En zelf kan die dichter er weinig aan doen: de melk komt vanzelf. Hij kan zijn dichtuier niet laten stromen of dichtknijpen naar believen. Hij zit nu eenmaal zo in elkaar.
Richard Minne had een koe die Tobbie heette. Minne had ook een poëzieopvatting, die niet bijzonder strijdlustig was. Hij was een relativist, die het allemaal maar wind vond:
Tobbie en ik we passen saam.
En dit zij het epithalaam.
Tobbie, zij, herkauwt de blaren.
En ik, ik herkauw de jaren.
En daar is de uitkomst die ons bindt:
van Tobbie komt melk, van mij komt wind.
|
|