De dichter is een koe
(1991)–Hugo Brems– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
De dichter is een koe (5)aant.Zenobia
Voor Jan Engelman
Zenobia, gij loeit mij aan.
Ik zie u in de weide staan
van liefde rood te blozen.
Gij staart mistroostig in het rond
en traag beweegt uw moedermond.
Er is nu melk in dozen.
De boter wijkt voor margarien.
Gij hangt niet meer in de vitrien.
Men maalt u tot konserven.
Gedaan met alle tederheid.
Men melkt met electriciteit.
Uw koedom ligt aan scherven.
Daarom zijt gij zo droef van zin
en blinkt er bleke weemoed in
de toendra's van uw ogen.
O kijk, een gouden tranendreef.
Kom, dat ik u mijn zakdoek geef
om ze wat af te drogen.
| |
[pagina 76]
| |
‘Vera Janacopoulos’, de ‘cantilene’ van Jan Engelman, heeft vanaf de publikatie ervan in de jaren dertig een grote carrière gekend. Niet alleen werden alle scholieren ermee geconfronteerd maar het werd ook de inzet van enkele polemieken over de rol van klank in de poëzie en over de relatie tussen poëzie en muziek. Het werd nagevolgd en gepasticheerd, zoals hier door de Vlaamse humorist / cursiefjesschrijver Louis Verbeeck. Beroemder is de kwestie die ontstond toen de Vlaamse dichter A.W. Grauls in het januarinummer 1932 van Helikon het gedicht ‘Serenade’ liet verschijnen, waarop in Forum gereageerd werd door Du Perron met een eigen hekeldicht, in de trant van Engelman, waarin hij Grauls (terecht) van plagiaat beschuldigde. De affaire bleef vooral bekend doordat Vestdijk ze als illustratiemateriaal gebruikte in De glanzende kiemcel om er zijn beroemde onderscheid tussen muzische en significatieve poëzie aan te demonstreren. Maar ook het gedicht van Verbeeck is daarvoor geschikt en het heeft het voordeel dat het over een koe gaat. Ter opfrissing eerst nog de tekst van Engelman: Vera Janacopoulos
(Cantilene)
Ambrosia, wat vloeit mij aan?
uw schedelveld is koeler maan
en alle appels blozen
de klankgazelle die ik vond
hoe zoete zoele kindermond
van zeeschuim en van rozen
o muze in het morgenlicht
o minnares en slank gedicht
er is een god verscholen
| |
[pagina 77]
| |
violen vlagen op het mos
elysium, de vlinders los
en duizendjarig dolen.
Vestdijk commentarieert: ‘Het musische woord is vager, vervloeiender, algemener, - zonder in de abstracte algemeenheid van het begrip te mogen vervallen, - glanzender, raadselachtiger, emotioneel geladener dan het significatieve woord. Het heeft niet één vaste betekenis, maar vervloeit in zijn associaties, die het als een schemerige aura, een lichtgevende krans omringen. Het significatieve woord daarentegen heeft een vaste betekenis, laat zich definiëren en in een voor ieder begrijpelijk verband gebruiken, zonder veel perspectieven te openen voor gevoel of bespiegeling.’ Het meest problematische aan dit onderscheid is wel dat Vestdijk de muzische, respectievelijk significatieve effecten onmiddellijk verbindt met intrinsieke eigenschappen van de woorden. Er zouden ‘poëtische’, muzische woorden bestaan en significatieve. Het is een handig onderscheid en het heeft alvast het voordeel dat het de werking van klank in poëzie wegtrekt uit de sfeer van de muziek en ze situeert in wat wezenlijk is voor de dichtkunst: taal en betekenis. Maar toch is het niet echt houdbaar om de afzonderlijke woorden in zulke categorieën in te delen. Waarom zouden woorden als ‘vloeit’, ‘schedelveld’(!), ‘maan’, ‘appels’ en ‘blozen’ (Engelman) muzischer zijn dan ‘loeit’, ‘weide’, ‘staan’, ‘liefde’ en ‘rood’ (Verbeeck)? Het onbetwistbare verschil in muzische werking heeft wellicht meer te maken met gebruik, invoeging in de syntaxis, combinaties van woorden tot beelden, intentie (humor versus muzikale sfeerschepping) en zelfs thematiek (koe versus zangeres), dan met de woorden zelf. ‘Het muzische woord vervloeit in zijn associaties’: het is een aantrekkelijke gedachte en een die helemaal in de lijn ligt van de geest waarin dit boek geschreven is. Maar dat ligt niet aan het woord zelf, en wanneer het gebeurt | |
[pagina 78]
| |
is het niet noodzakelijk een gevolg van klankwerking. Zoals uit vorige hoofdstukken bleek kan een uitspraak als die van Vestdijk net zo goed van pas komen in verband met beeldspraak, of met intertekstualiteit. Of met syntaxis, enzovoort.
‘De woorden zingen zich los van hun betekenissen’, zei Nijhoff. Het is een fraaie metafoor, maar het is een metafoor, zoals de hele verwantschap tussen klankpoëzie en muziek metaforisch is. Doordat - in samenspel met heel wat andere factoren - de klank op de voorgrond komt, verschuift er iets in de manier waarop wij aan de tekst betekenis toekennen. Die verschuiving resulteert in ‘zoals’. Zoals muziek, maar wel degelijk taal: heen en weer tussen de rustige vastheid van het gecodeerde woord en de grens waar betekenissen oplossen in sfeer en stemming.
Over de koe zei Schippers: ‘haar laatste woord is altijd boe’. Daarmee vat hij de kwestie samen zonder ze op te lossen: haar laatste woord is een woord, maar dat woord is een klank. Ieder woord is in laatste (eerste) instantie een klank. Zoals in ‘Franse tuin’ van Van Toorn ieder beeld in laatste instantie steen is. |
|