De dichter is een koe
(1991)–Hugo Brems– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
De dichter is een koe (2)aant.De kikker en de koe
Een kikker knorde tot een koe.
Deze sprak later zachtjes: boe.
Beiden vonden hun gesprek
eerder te langzaam dan te gek.
De kikker vroeg dan ook een paling,
de koe een loopeend om vertaling.
Het aldus zeer verrijkte kwaken
moest alles duidelijker maken;
de paling echter en de eend
geraakten van verschil gemeend.
Zij riepen dus een wou, een wulp,
een baardvlieg en een baars te hulp.
De baars begreep dit alles niet
en wendde zich wenend tot het riet.
Het riet lispelde eerst voor zich uit;
toen boog het zich en ruiste luid.
De dieren zwegen, luisterden.
Het riet siste, en fluisterde,
| |
[pagina 28]
| |
het sprak tot allen tegelijk:
tot de twee honden op de dijk,
tot meeuwen, in het gras verloren
(branding nog dreunend in hun oren),
tot het wapperend graaspaard in die wei
(het hief het hoofd; het kwam nabij),
een mens opende zijn raam zelfs wat
en fluisterde: ‘ssst... hoor je dat...’
moraal
tegen het spreken is gezang
dat niets beduidt van groot belang.
Dit gedicht ziet eruit als een verhaal. Het staat in de verzamelde gedichten van Leo Vroman dan ook in de afdeling ‘fabels’. Een fabel is eigenlijk geen gedicht, maar volgens het Lexicon van literaire termen een ‘kort didactisch verhaal, vaak in versvorm, dat een algemeen bekende waarheid of wijsheid aan de hand van een treffend en passend (voor)beeld aanschouwelijk voorstelt (...).’ Dieren komen er meestal aan te pas, die allegorisch te interpreteren lotgevallen meemaken, uitlopend op een zedenles. Het is er bij Vroman allemaal. Als een fabel niet noodzakelijk in versvorm moet, waarom dan wel in dit geval? En ruimer, wat te denken over die talloze gedichten die een verhaaltje vertellen? Is het dan inderdaad enkel een kwestie van (vers)vorm? De vraag is of er in poëzie een andere kwestie is. We gaan geen discussie openen over namen en definities, nu niet: wat is proza, poëzie, gedicht, verhaal, lyriek, epiek, poëtisch proza, prozagedicht? Er zijn in ieder geval niet veel gedichten, waarin niet min- | |
[pagina 29]
| |
stens een embryonaal verhaal aanwezig is. Zelfs in de cyclus ‘Water’ van Kopland, die model stond voor een poging tot definitie, wordt het verhaal verteld van de lotgevallen van water, hoe het als regen uit de hemel kwam, enzovoort. De gedichten II en IV uit die cyclus waren zelfs miniverhaaltjes. Zelfs ‘De koe’ van Schippers bevat de kern van een verhaal, over wat er omgaat in de geest van de koe, en hoe ze daaraan uiting geeft. Overigens blijken de meeste definities zo'n verhaalstof te bieden. Nog eens de definitie van definitie: ‘samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip, zodat het niet met een ander verward kan worden’. En je ziet ze al, twee personages die strijden om de juiste betekenis van een begrip, die derden te hulp roepen, getuigen inzetten, bewijsmateriaal aandragen. We kunnen nauwelijks zonder verhaal, zonder gebeurtenissen en personages; zij zijn de definities in actie. Enerzijds is er de werkelijkheid, anderzijds zijn er de verhalen. Die zijn er zodra we over de werkelijkheid spreken. Alleen de dieren leven zonder verhaal. Daarom verzinnen wij er over hen, in hun plaats. Een verhaal - en daarin verschilt het niet van de definitie - stelt de wereld begrijpelijk voor, ordent die wereld ter wille van een overtuiging, zoals bijvoorbeeld de moraal er een is in ‘De kikker en de koe’:
tegen het spreken is gezang
dat niets beduidt van groot belang.
Het is in dit geval een moraal die de hele intentie van verhalen en definiëren tegenspreekt. Het verhaal was immers bij uitstek een manier van spreken die iets wilde beduiden. En nu is daar een verhaal dat beduidt dat gezang dat niets beduidt belangrijker is dan spreken. Om een lang verhaal kort te maken, en meteen de kwestie scheef te trekken, zullen we maar zeggen dat het riet de zanger is, dus de dichter; de kikker en de koe en hun we- | |
[pagina 30]
| |
derzijdse trawanten zijn dan de praters, de beduiders, die vlotte communicatie voorstaan. Zij zien niet dat hun conversatie gek is, maar vinden wel dat zij niet vlug genoeg opschiet. Men kan daar desgewenst nog de elementen water, land en lucht bij betrekken om te argumenteren hoe eenieder in zijn eigen wereld vastzit. Hoe dan ook, de spraakverwarring loopt uit op de triomf van het ruisende riet, dat ondanks zijn spraakgebrek (‘lispelde’), of juist daardoor, iedereen tot luisteren dwingt. Het riet zingt, zoals het ‘ruisend ranke riet’ van Gezelle dat al deed. En dat lied vervangt het spreken, doet het spreken verstommen. Het laat de communicatiestoornis achter zich omdat het de taal op een ander niveau gebruikt. Het beduidt niets, het breekt het verhaal af en maakt het overbodig. |
|