Bibliografische Aantekeningen
Gotisch. Een uitvoerige grammatica: Braune 1966. Een beknopte nederlandse grammatica: J.W. de Vries 1982. UItgave van de gotische bijbeltekst met gotisch-duits-grieks glossarium: Streitberg 1965. Over de morfologische eenvoud in het Gotisch: Van Bree 1995 en Van Coetsem 1997. Voor de oorsprong van de goten zie Kortlandt (2001), die een meer zuidelijke herkomst aanneemt.
Algemeen. Een algemene inleiding in de theorie en de methodologie van de historisch-vergelijkende taalwetenschap is Van Bree 1990. Het belangrijkste handboek nog altijd: Van Loey 1970 (‘Schönfeld’) met ook een gedeelte over de woordvorming en met uitvoerige bibliografische aantekeningen. Verder Van der Meer 1927 met een klankleer waarin anders dan in Schönfeld uitgegaan wordt van de modern nederlandse klank en vandaar teruggekeken naar het oude Germaans. Ook wordt expliciete aandacht besteed aan de klankontwikkelingen in leenwoorden uit het Frans, Duits, Engels en Maleis. Voor leenwooorden uit het Latijn zie Royen 1954 en recent Van der Sijs en Engelsman 2000. De Vooys 1967 (klankleer, woordleer, woordgroepsleer, syntaxis) is primair gericht op het moderne Nederlands maar geeft ook historische achtergronden. Een structuralistisch opgezette historische klankleer is Goossens 1974; ook Van Loon 1986 is alleen aan de historische klankleer gewijd. Een uitvoerige klank- en vormleer, met ook uitvoerige bibliografische aantekeningen, bevat Van Bree 1977. Voor een breder publiek, met klankleer, vormleer, syntaxis, woordenschat, is Van der Sijs 2005 geschreven.
Algemene taalgeschiedenissen (ook extern) zijn De Vooys 1952, Geerts 1975, Van der Horst en Marschall 1989 (beknopt), De Vries, Willemyns en Burger 1993 (voor een breder publiek), Van der Wal en Van Bree 1992, Van den Toorn, Pijnenburg, Van Leuvensteijn en Van der Horst 1997 (zeer uitvoerig) en Janssens en Marynissen 2003 (speciaal voor studenten Nederlands extra muros). Over het Nederlands in Vlaanderen: Willemyns 2003. De veranderingen in de 20e eeuw worden besproken in Van der Horst en Van der Horst 1999. Speciaal over de geschiedenis van de nederlandse taalkunde: Bakker en Dibbets 1977. Zie Van Haeringen 1960 voor een stand van de neerlandistiek met hoofdstukken over de studie van het Nederlands in verschillende fasen, over Nederlands en vreemde talen, en over speciale onderwerpen: diftongeringen, Ingweoons en pronominale problemen. Een moderne opvolger daarvan is Smedts en Paardekooper 1999.
Een inleiding in de indo-europese taalwetenschap is Beekes 1990. Hierin ook latere inzichten in verband met de Germaanse Klankverschuiving. De belangrijkste etymologische woordenboeken zijn: Van Wijk 1912 (‘Franck-van Wijk’), met het supplement van Van Haeringen (1936), Jan de Vries 1971, De Vries/De Tollenaere 1983 (beknopt) en Philippa, Debrabandere en Quak 2003 (in vier à vijf delen te verschijnen).
Over de geschiedenis van de spelling zie De Vooys 1940, De Vooys 1952 (passim), Damsteegt 1976, Booij, Hamans e.a. 1979 en Molewijk 1992.
Dialecten. Voor de nederlandse dialecten in het algemeen: Weijnen 1966, en speciaal voor de klankleer: Weijnen 1991. Voor de hollandse dialecten zijn te raadplegen: Heeroma 1935, Kloeke 1950, Daan en Heeroma 1965, Heeroma 1968 en Van Bree 2004. Laatstgenoemd boekje is verschenen in de reeks Taal in stad en land (Van der Sijs 2002-2005), waarin 27 boekjes over verschillende dialecten verschenen zijn. Voor de overgang van het Hollands naar de noordoostelijke dialecten: Kloeke 1954. Voor de zuidelijke dialecten o.a. Taeldeman 1978. Een dialectatlas bij de historische klankleer is Daan en Francken 1972-1977. Recent verscheen in vier delen (drie banden) de FAND: de Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (Dewulf, Goossens, Taeldeman en Verleyen 1998-2005). Intussen is ook het eerste deel van de MAND verschenen, de Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (De Schutter, Van den Berg, Goeman en De Jong 2005).