Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39.1. AlgemeenDe adjectieven bleven in het Oeride. aanvankelijk onverbogen, maar later reeds in het Oeride., namen ze de flexie van de substantieven over, waarmee ze immers in het zinsverband direct of indirect verbonden konden zijn. De zo ontstane toestand vinden we in het Latijn terug: vgl. dominus bonus; dominus bonus est. In het Ogm. ondergaat de flexie van de adjectieven de invloed van de pronomina, waarmee ze immers ook vaak gecombineerd voorkomen. Bovendien was er een groep, die van de pronominale adjectieven (in het mod. Ndl. bijv. ander), die een tussenpositie innam. Hierdoor ontstond een gemengd substantivisch-pronominale flexie, de ‘sterke’, die nog goed aan de hand van het Got. valt te bestuderen (vgl. 7.3). Drieërlei vormen zijn te onderscheiden: 1. vormen die overeenstemmen met die van de substantieven, bijv. blindái dat sg. fem. (vgl. gibái, dat. sg. fem. van giba); 2. vormen die overeenstemmen met die van de pronomina (inzonderheid de demonstrativa), bijv. blindamma dat. sg. masc. neutr. (vgl. þamma); 3. vormen die overeenstemmen zowel met die van de substantieven als met die van de pronomina, bijv. blindis gen. sg. masc. neutr. (vgl. dagis en þis). Slechts in geval 2 moet invloed van de pronomina worden aangenomen, voor geval 3 niet, tenzij ook de flexie van het substantief zich aan die van de pronomina zou hebben aangepast. Natuurlijk kan de gelijkheid die al op sommige punten bestond, de gelijkschakeling op andere punten hebben bevorderd. In het oude Germaans ontstond voorts een nieuwe flexie, de zwakke. Adjectieven konden gesubstantiveerd worden, ter benoeming van een persoon met een permanente eigenschap, en kregen dan de flexie van de n-stammen (dus de ‘zwakke’ flexie van de substantieven). Dit is niet alleen een germaans verschijnsel: vgl. lat. (eigennaam) Cato, Catonis, bij catus ‘geslepen’. Van die flexie ging men in het Germaans ook gebruik maken in de positie na demonstrativum, later ook na het bepaald lidwoord, dat uit het demonstrativum is ontstaan: vgl. got. haírdeis sa goda ‘de goede herder’; vgl. overigens in het Got. ook het geval van de vocatief atta weiha. Deze ontwikkeling is te begrijpen omdat het ook in deze gevallen om iets bepaalds gaat. (Rangtelwoorden, participia praesens en comparatieven hebben in het Got. alléén de zwakke flexie.) Behalve volgens flexies dient men ook volgens stammen onderscheid te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken. In het Got. vindt men bij de sterke flexie nog min of meer duidelijk verschillend de ă-, de jă-, de i- en de u-stammen: blinds, wilþeis, midjis, hráins, hardus. De i- en de u-stammen zijn al in hoge mate verlopen naar de jă-stammen; vgl. bijv. de acc. sg. masc. hráinjana, hardjana. In de zwakke flexie vindt men de jă-, de i- en de u-stammen terug als jăn- en jōn-stammen: midja, wilþja, hráinja, hardja (telkens sg. masc. nom.) Voor meer details zie 7. OPM. Een als substantief gebruikt adjectief kon geheel tot substantief worden: vgl. mnl. mensche, corresponderend met got. mannisks ‘menselijk’. Zo'n substantief had dan de zwakke flexie: vgl. nu nog des mensen. (Zie 38.4.). Here (ook zwak), uit owgm. *hairĭrŏ ‘dominus’, is een tot substantief geworden comparatief. Sterke vormen hebben we echter in een (de) zot, een (de) gek, een (het) groen ‘novice’ etc. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39.2. Middelnederlands en modern NederlandsIn het Mnl. zijn beide flexies nog terug te vinden, zij het wel met enige moeite, omdat er van de zwakke flexie niet zoveel is overgebleven. Zwakke en sterke flexie hebben elkaar over en weer beïnvloed; verder heeft de zwakke flexie invloed ondergaan van die van het vaak voorafgaande pronomen of bepaald lidwoord en moeten we rekening houden met onderlinge beïnvloeding van naamvallen, genera en klassen en met het algemene deflexieproces. Zo verwachten we in de nom. sg. masc. (en neutr.) die goede man, maar een goet man, resp. de zwakke vorm (na het bepaald lidwoord) en de sterke (na het onbepaald lidwoord). (Vgl. got. goda en goþs.) Naast een goet man komt echter ook een goede man voor met invloed van de zwakke flexie en van de jă- (en wă-) stammen (zie 39.3.). In de gen. sg. masc. (en neutr.) komt nagenoeg alleen nog maar de sterke vorm voor: goets; bij uitzondering komt voor des goeden mans. Goets heeft de zwakke vorm goeden na bep. lidwoord of demonstrativum verdrongen onder invloed van pronominale vormen als des, dies. In bijgaand overzicht volgt, in de eerste kolom, de flexie van mnl. blind; in de tweede kolom staan de corresponderende got. of andere oudgermaanse vormen; in de derde de got. vormen waarvan de corresponderende mnl. vormen niet meer teruggevonden worden. Achter iedere vorm is gegeven of hij zwak of sterk is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OPM. In de nom. sg. fem. komt ook een vorm zonder sjwa voor: vgl. mnl. een groot ere. Dit is de klankwettige sterke vorm; in het Owgm. was de uitgang namelijk -ŭ, die na lange en analogisch na korte stam werd geapocopeerd (vgl. de in 38.6 besproken onzijdige substantieven met pluralia identiek aan singularia en vgl. ook 37.6.1: ic binde). De uitgang -ŭ was in het Ggm. -ō, die we in het Got. als -ă terugvinden: blinda (sterk). Dit blinda correspondeert dus niet met mnl. blinde, maar met blint. In de acc. sg. is er wèl correspondentie tussen blinda en blinde; de got. -ă gaat in dit geval terug op ggm. -ōm, welke uitgang in het Mnl. uiteindelijk klankwettig -ǝ wordt. In de gen. sg. fem. treffen we nog wel eens een zwakke vorm aan; vgl. mnl. der edelen vrouwe. In de nom. en acc. pl. van de neutra zou de klankwettig sterke vorm zijn blind, dus zonder uitgang; ook in dit geval moeten we uitgaan van een owgm. uitgang -ŭ (ggm. -ō), die geapocopeerd werd; vgl. got. blinda (sterk). Blinde voor het neutrum berust op invloed van het masculinum en het femininum. Fossiele vormen in het mod. Ndl. zijn: met voorbedachten rade (dat. sg. masc.); te gelegener tijd, Nieuwersluis (locatieve datief), middernacht (temporele datief), ternauwernood (met analogische r in ter) (alle dat. sg. fem.). In de nom. en acc. sg. neutrum heeft het Got. in de sterke flexie twee vormen: blind en blindata. De reflex van de uitgang -ata vinden we in mnl. en nog dialectisch ghunt, nieuwt etc. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39.3. De jă-stammenZoals reeds is opgemerkt zijn de i-stammen en de u-stammen grotendeels verlopen naar de jă-stammen, welke ontwikkeling zich reeds duidelijk aftekent in het Got. Voor het Mnl. behoeven we dan ook slechts met ă- en met jă-stammen te rekenen. De jă-stammen zijn in het Mnl. klankwettig te herkennen aan de Auslauts-sjwa; deze sjwa is geen uitgang, maar behoort tot de stam van het adjectief en verschijnt derhalve ook bij predikatief gebruik, waarin het Mnl., anders dan het Got., geen flexie meer heeft: wi waren blide. Verder vertonen ze dezelfde uitgangen als de ă-stammen. Voorbeelden zijn: rike, diere, droeve, groene, dunne, trage, moede, bose, blode. Onder invloed van de ă-stammen treffen we ook wel eens sjwa-loze vormen aan: een rijc man naast een rijke man. Omgekeerd ondergaan, zoals we gezien hebben, de ă-stammen ook de invloed van de jă-stammen. Door deze beïnvloeding over en weer is men er pas zeker van met een oude ă- of jă-stam te maken te hebben, als men de owgm. vormen in zijn onderzoek heeft betrokken. Op grond van de oudtijds aanwezige j verwachten we i-Umlaut, evt. ook jod-geminatie.: bv. dunne uit owgm. *dŭnnĭ (overigens met oude, niet door j ontstane geminaat!). Vaker i-Umlaut, nl. ook van van oorsprong lange vocalen, vinden we in het Duits: trübe, grün, dünn, träge, müde, böse, blöde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39.4. De modern-nederlandse periodeDe enige vormen in het mod. Ndl. zijn blind en blinde, resp. de onverbogen en de verbogen vorm van het adjectief. Vreemd is het dat de toch in de meeste gevallen functieloze slot-sjwa niet is afgevallen. Waarschijnlijk moet men uitgaan van de oude vormen op -n (blinden); klankwettig beantwoorden daaraan met n-apocope vormen op -ǝ, die de oude vormen op -ǝ hebben ondersteund. Over het algemeen gaat met het al dan niet optreden van Auslauts-sjwa geen betekenisverschil gepaard. Het optreden van die buigings-sjwa is o.a. afhankelijk van de syntactische verbindingen: vgl. een blinde man, de blinde man, een blinde vrouw, de blinde vrouw, een blind kind, het blinde kind, blinde mannen, blinde vrouwen, blinde kinderen enz. De onverbogen vorm treedt altijd op in de neutr. sg. na onbepaald lidwoord. Toch krijgt men soms de indruk dat er sprake is van betekenisverschil. We kunnen denken aan overigens moeilijk te interpreteren gevallen als een groot man tegenover een grote man of het oud klavier tegenover het oude klavier (vgl. daarnaast, wel zonder betekenisverschil, een langharig student tegenover een langharige student). Overigens moeten we ook rekening houden met regionale verschillen: zo heeft het zuidelijk deel van het taalgebied het bruin paard en ons bruin paard i.p.v. het bruine paard en ons bruine paard; na het bez. vnw. treffen we de onverbogen vorm ook vaak in het noordoosten aan. Voor spelvormen als <lief> - <lieve> tegenover <hoog> - <hoge> zie 31 passim. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39.5. De trappen van vergelijkingDe got. supperlatiefsuffixen -ist- en -ost- vinden we in het Ndl. als -st terug: groot - grootst, de got. comparatiefsuffixen -is- en -os- door rhotacisme als -er: groter. De ĭ van het suffix veroorzaakte i-Umlaut, maar meestal is die analogisch verdwenen: vgl. laat - later - laatst, maar daarnaast nog wel lest. Vgl. ook beter - best (got. batiza - batists), waarbij de positief (goed) als geheel andere vorm geen invloed op de vergrotende en overtreffende trap heeft uitgeoefend. (Goed aan de ene en beter, best aan de andere kant zijn van verschillende wortels afkomstig: suppletie; vgl. 37.8.2.) |
|