Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.1. InleidingDe hieronder besproken ontwikkelingen zijn het beste in het Onl. te plaatsen. We onderscheiden vier gevallen:
De w moet voor de genoemde periode nog als bilabiaal worden opgevat. (Voor de rondende invloed van de w zie 25.1, voor de overgang van wĕ of wĭ na cons. tot œ̆ zie 25.1. OPM.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.2. w na vocaal
Voorbeelden:
OPM. Voor zee/seeuw vergelijk got. sáiws en in het Mnl. de verbogen vormen seewes, seewen, verder Zeeuwen, oorspronkelijk ‘bewoners van de zeekust’. In spuwen (vgl. got. speiwan) is de vocaal onder invloed van de w gerond (zie 25.1). Voor de geografische verhouding van sneeuw (westelijk) en snee (oostelijk) (got. snáiws) zie krt. 4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de voorbeelden wordt duidelijk dat binnen één paradigma verschillende vormen konden ontstaan, uit de verbogen vormen (rechts) andere dan uit de onverbogen (links). Soms vinden we in het Mnl. (vgl. see/seewes nom. gen.) de afwisseling van de verschillende vormen terug; soms zijn er doubletten ontstaan: vgl. bla/blauw; stro/strouw. Op den duur behaalde één vorm de overwinning: vgl. blauw. stro, zee, maar vergelijk nog in plaatsnamen (Heiliger)lee naast (Dender)leeuw (got. hláiw ‘graf’, oorspr. bet. ‘heuvel’) en vgl. ook ree(weg) ‘lijkweg’ naast wvla. reeuw(roof) (got. hráiwa(dubo) ‘tortelduif’, letterlijk ‘lijkduif’, mnl. ree en reeuw ‘lijk’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.3. ȳ/ou-afwisselingNaast spuwen komt spouwen voor. Deze ȳ/ou-afwisseling komt ook in andere gevallen voor, ook zoals we al gezien hebben (zie 23.1) wanneer de vocaal op ogm. ū teruggaat: duwen/douwen; verder wanneer we moeten uitgaan van ggm. -ĭŭw: mnl. bluwen/blouwen ‘slaan’ (got. bliggwan met oostgermaanse ontwikkeling van -ŭw- tot -gw-). Vgl. verder nog nuw/nouw naast met nog een andere ontwikkeling nieuw (got. niujis). Naast ou uit ŏlD (zie 26) komt echter geen ȳ voor, bijv. niet naast mnl. spouwen ‘splijten’ (vgl. spouw(muur)), met d-syncope uit owgm. *spăldăn, hgd. spalten. De verhouding tussen de vormen met ȳ en die met ou is etymologisch en regionaal nog niet opgehelderd. De vormen met ȳ staan stilistisch hoger voorzover er nog vormen met ou voorkomen. De verklaring kan zijn dat ze in het Standaardndl. uit de vlaams geöriënteerde schrijftaal opgenomen zijn. OPM. Naast spuwen komt in het Mnl. spiën voor (hgd. speien). Dergelijke vormen met vooral oostelijke syncope van de w komen wel meer voor: vgl. nog mnl. hiën naast huwen en vgl. ook nij(e) naast nieuw(e) (Nijkerk). Zie kaart 4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.4. ou/ooi-afwisselingAparte bespreking verdienen de ggm. verbindingen -ăwĭ- en -ăŭj-. -ăwĭ, in de onverbogen vorm voorkomend, ontwikkelt zich via reductie en wegval van de --ĭ tot -ouw; -ăŭj-, later -ôj-, in de verbogen vormen, ontwikkelt zich conform 18.1 tot -ooi. Ook hier ontstaan in het Mnl. doubletten; in het moderne Ndl. vinden we één van beide vormen of krijgen we betekenisspecialisatie. Voorbeelden:
Voor houw/hooi vgl. got. hawi, gen. háujis; voor gouw/gooi vgl. got. gawi, gen. gáujis. Vgl. verder got. táujan - tawida met ndl. tooien/getouw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.5. Oorsprong en samenval van au en ouDe moderne ndl. diftong ou wordt nog op twee manieren geschreven: <au> en <ou>. Oorspronkelijk was er verschil in uitspraak, resp. ongeveer [au] en [ɔu] (of [αu]), zoals nu nog wel te horen valt in Zeeland en op de zuidhollandse eilanden. De met <au> aangeduide diftong, bijv. blauw, is ontstaan uit owgm. āw in de Inlaut (zie hierboven onder 28.2). De met <ou> aangeduide diftong heeft de volgende reeds besproken oorsprongen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.6. w na consonant
Voorbeelden:
Vgl. verder gaar uit *ǥărw naast mnl. gerwen, geruwen ‘tooien, looien’ uit owgm. *ǥărwjăn; daarnaast gerf in bijv. gerfkamer ‘consistorie, kamer waar de priester zich gereed maakt voor de dienst’. Vgl. in het Duits en het Engels: gehl naast gelb, verder Schatten; yellow en shade naast shadow. Ook in dit geval komen er in het Mnl. doubletten (oorspronkelijk vormen van één paradigma) voor; vgl. gele naast geluw. In het mod. Ndl. heeft één van de beide vormen het gewonnen; schade is door semantische isolering in een samenstelling bewaard gebleven: nachtschade. |
|