Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23.1. Gemeengermaans > NederlandsWe vergelijken een aantal got., ohgd., mnl. en nnl. woorden:
Het Got. is representatief voor het Ggm., behalve in de positie vóór vocaal, waar het ɔ̄ heeft, gespeld <áú>. Het Owgm. heeft nog de ū van het Ggm., maar in de onl. periode vindt behalve vóór w (die zoals in het geval bouwen overgangsklank kan zijn) en in de Auslaut spontane palatalisering plaats tot ȳ. Het Mnl. heeft derhalve een ȳ (huus en suur) <u/uu> maar kan daarnaast een <ou> vóór w en in de Auslaut hebben. Deze <ou> kan nog als een monoftong geinterpreteerd worden, waaruit zich dan later mogelijk parallel aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ei <ij> uit ī en ɔei uit ȳ de diftong ou heeft ontwikkeld. De langs de aangegeven weg ontstane ȳ valt samen met de ȳ uit ggm. ĭŭ in bijv. duutsc en sturen (zie 19.2.). Ook bij de hier besproken ȳ vindt derhalve op de grens van Mnl. naar Nnl. diftongering plaats tot ɔei behalve vóór r: huis, zuur. In de Middeleeuwen kan al hier en daar een aanloop tot diftongering bestaan hebben (vgl. voor de ī 22.1). Behalve vóór r komt een ȳ-klank (maar dan kort uitgesproken) in het Standaardndl. nog voor in klanknabootsende en klanksymbolische woorden (zie 23.5) en leenwoorden (vgl. substituut, kaduuk). In het Du. en Engels diftongeert ū in alle posities rechtstreeks, dus zonder palatalisatie, tot au: du. Haus, bauen, sauer, eng. house, sour. (Häuser heeft ɔy door diftongering uit ȳ, welke y door oostelijke i-Umlaut van lange vocaal uit oude ū is ontstaan). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23.2. Leenwoorden uit het Lat.De palatalisering en diftongering vinden ook plaats in leenwoorden uit het Lat.: muil(ezel) uit lat. mūlus, pluim uit lat. plūma, muur (zonder diftongering vóór r) uit lat. mūrus. In sommige gevallen komen we bij een lat. ō terecht: kruin uit lat. corona, kluister uit lat. clostrum. De lat. ō, die zeer gesloten was, heeft dan in het Owgm. de klankwaarde ū gekregen (vgl. 21.2 voor lat. creta, dat voortleeft in ndl. krijt). Latere ontleningen zijn kampioen (lat. campio, campiōnis), waarin de ū niet meer is gepalataliseerd, en kroon (lat. corōna), dat langs schriftelijke weg ontleend moet zijn (vgl. weer 21.2). Klooster gaat terug op een lat. vorm claustrum, met ontwikkeling van au tot ô (zie 18.1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23.3. Dialectische verschillenDe in 23.1. beschreven ontwikkeling geldt vooral voor Brabant en Holland; daar vinden we dus vóór r altijd uu, vóór w en in de Auslaut ou, verder ɔei. Deze ɔei is hier en daar een extreme diftong geworden: oi, elders bijv. in Amsterdam, Leiden, Den Haag (secundaire?) monoftong ɔ̅e̅. Ook voor de ou treden dgl. waarden op: bijv. in het Haags ɔ̄. Wel palatalisering, ook vóór w en in de Auslaut, maar geen diftongering heeft West-Vlaanderen. De ȳ is daar kort geworden, in tegenstelling tot de overige niet-diftongerende gebieden, o.a. de Veluwe en het gebied om de Zuiderzee. Het Zeeuws heeft eveneens korte ȳ, in woorden als bouwen en douwen echter een diftong en in nu een korte ŭ: noe. Oost-Vlaanderen is door de diftongering bereikt. In Groningen, Drente, Twente, het Oosten van de Graafschap en het oosten van Limburg komt nog de oude ū voor. Zie kaarten 4 en 12. Het Westvlaams kent een speciale ontwikkeling van ȳ tot œ̆ vóór r: de ȳ gaat dan altijd op ū terug, omdat ggm. ĭŭ in het ZW immers als ī verschijnt (zie 19.4). Reeds voor het Mnl. moeten we met deze ontwikkeling rekening houden; rijmen als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 12
1. Ook voor Frans-Vlaanderen moet toch wel in afwijking van Kloeke uu worden aangenomen. ure/labure ‘uur’/‘werk’ (vgl. nog hedendaags Vlaams labeur ‘werk’) en (ter)-curen/naturen ‘in hoge mate’/‘natuur’ (vgl. keur) worden dan duidelijk evenals <ue>-spellingen als scuere ‘schuur’, muere ‘muur’, gheduerende ‘gedurende’, ghebuer ‘gebuur’ (voor een <ue>-spelling met andere klankwaarde zie 24.2.). OPM. 1. Standaardndl. woorden als nu en duwen kunnen uit de vlaams georiënteerde schrijftaal afkomstig zijn. Dat verklaart waarom ze stilistisch hoger staan dan nou en douwen. OPM. 2. De ø̄-klank (en œ̆ vóór r) wordt in het Mnl. op zeer veel manieren gespeld: <u> labure, <ue> teugel, <o> cropel ‘kreupel’, <oe> gheboeren ‘gebeuren’. Pas tamelijk laat (14e, 15e eeuw) komt de <eu>-spelling in gebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23.4. Samenval van klankenEen ɔei (zgn. ui2) met een geheel andere oorsprong vinden we in woorden als lui, bui, sluier, fruit, fluit, wambuis (de eerste drie oorspronkelijk germaanse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden met ɔei uit ggm. ŭ of ū plus j, de laatste drie leenwoorden uit het Oudfrans). In deze gevallen bestond de diftong al in het Mnl.; <oi>, <oei>, <euy> zijn voorkomende spellingen. Deze oude diftong valt met de door diftongering ontstane vocaal samen in ɔei; de extreme diftong oi, waarnaar de samenval tendeerde, is bij de vorming van het Standaardndl. als onbeschaafd afgewezen. In niet-diftongerende gebieden kan het verschil bewaard gebleven zijn; het Zeeuws heeft voor de niet door diftongering ontstane klank de diftong ɔei, bijv. in lui, en fluite, naast ȳ in bijv. muus en schure. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23.5. u- en y-relictenEr zijn enkele woorden die nog de oude ū-klank vertonen: snoeven naast snuiven, groezelig naast gruis, boer naast buur; verder komen er woorden voor met bewaarde ȳ-klank: beduusd naast duizelen, verder duvel, duzend, gruzelementen. Klanknabootsing of klanksymboliek hebben verhinderd dat de gepalataliseerde vocaal of diftong in deze woorden doordrong. Een andere mogelijkheid is dat we hier met ontleningen uit niet-palataliserende of niet-diftongerende dialecten te maken hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23.5. Geschiedenis van de diftongeringDe diftongering van ȳ tot ɔei en mogelijk ook die van ū tot ou loopt parallel met die van ī tot ei <ij> (zie 22.1.). Over deze diftongeringen in Holland bestaat een beroemde controverse in de historische grammatica. Zijn ze autochtoon of berusten ze op brabantse expansie? In het laatste geval zouden vooral de Brabanders die na de val van Antwerpen in 1585 naar het Noorden uitweken, daar de diftongen hebben gebracht. Hogere standen hebben die dan het eerst van de cultureel superieure zuiderlingen overgenomen. Ook bij de palatalisering tot ȳ zou brabantse afkomst in het geding kunnen zijn: vanuit Brabant zou deze klank zich in de Middeleeuwen zowel in westelijke als in noordelijke richting hebben verspreid. Zelfs wordt wel aangenomen dat terwijl in de 16e, 17e eeuw de brabantse diftong ɔei doordringt in hogere hollandse milieus, lagere maritieme milieus (schippers e.d.) de toenmalige hollandse ȳ exporteren o.a. naar de gebieden rond de Zuiderzee (Kloeke's ‘hollandse expansie’). Tegenover de expansiologen die deze visies propageren, staan anderen die autochtone ontwikkeling aannemen, o.a. van de diftongen in Holland en van de ȳ o.a. in de gebieden rond de Zuiderzee. De hollandse diftongen komen dan eerder bij de lagere dan bij de hogere klassen op. Een tussenstandpunt houdt in dat een aanzet tot diftongering in Holland reeds aanwezig was in de vorm van een lichte diftong; vgl. hiervoor de in 22.3. vermelde [Ii̮]-klank. Het proces waarbij een duidelijke, meer gedissimileerde diftong ontstond, heeft dan onder brabantse invloed zijn beslag gekregen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23.7. Gemeengermaans < OerindoëuropeesWe vergelijken een paar oudgermaanse woorden met lat. en griekse woorden.
Voor het oeride. is een ū gereconstrueerd, waarvoor het Lat. representatief is, het Grieks echter niet als we daarin aan <u> de klankwaarde ȳ toekennen. ū wordt ook voor het Ogm. aangenomen. |
|