Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21.1. Gemeengermaans > NederlandsDe ontwikkeling van ggm. ē (waarvoor het Got. representatief is: her ‘hier’) gaat blijkens het schema via een diftongische tussentrap in het Owgm.: ië. Deze tussentrap is overigens per dialect verschillend geweest: vgl. ohgd. hiar. Voor het Onl. vinden we iǝ; het Mnl. heeft als spelling <ie> voor waarschijnlijk nog iǝ. Er vindt dus samenval plaats met iǝ uit ggm. ĕŏ (zie 19.2) en met zuidwestelijke iǝ uit ggm. ĭŭ (zie 19.4). De ontwikkeling via een diftongische tussentrap ië of ia geldt echter niet voor de kustdialecten; daar heeft de overgang in de onl. periode rechtstreeks van ē tot ī (iǝ?) plaatsgevonden. Het mod. Ndl. heeft ī <ie>. Ook het Du. heeft ī: hier. OPM. 1. In het Got. vindt samenval plaats van ggm. ē en ggm. ε̄ in ē althans vóór consonant (zie 20.1). OPM. 2. In een geval als mnl. miede is de ē (>iǝ) ontstaan uit ggm. *mĕzdō met syncope van z (of r uit z: zie 31.5.6) en rekking van de vocaal; vgl. du. Miete en got. mizdo met bewaarde z. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21.2. Leenwoorden uit het Lat. of het OudfransBehalve in een aantal van oorsprong germaanse woorden moeten we de ontwikkeling van een oude ē tot iǝ aannemen voor twee groepen leenwoorden uit het Lat.:
(In Graecus moet de klankwaarde van <ae> niet meer ai maar al ē geweest zijn.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(De ontwikkeling van ĕ via ē tot iǝ kan voor een deel in het Oudfrans hebben plaatsgevonden.) In een latere ontleningsfase gaat de lat. ē in owgm. ī over, die in het Ndl. behalve vóór r diftongeert tot ei <ij> (zie 22.1):
Bij nog latere ontlening vinden we de lat. ē en de lat. ĕ (de laatste in open syllabe) in het Ndl. (ook Mnl.) als ē terug:
Bij de bestudering van dergelijke leenwoorden uit het Lat. of het Oudfrans moeten we rekening houden met:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21.3. Gemeengermaans < OerindoëuropeesDe oorsprong van de ggm. ē is een beroemd probleem in de oudgermanistiek, dat we hier niet zullen behandelen. Voor meer informatie verwijzen we naar de bibliografische aantekeningen. De ggm. ē moet in ieder geval goed gescheiden worden van de in het vorige hoofdstuk besproken ggm. ε̄. In de oude historische grammatica wordt de ε̄ wel als e1 en de ē als e2 aangeduid. Deze terminologie is goed beschouwd onjuist, omdat de zgn. e1 helemaal geen ē-klank is geweest. Voor het Got. zou men de termen nog op diachronische gronden kunnen handhaven: letan met e1, d.w.z. ē uit ggm. ε̄, her met e2, d.w.z. ē uit ggm. ē. Synchroon was er in het Got. echter sprake van één foneem /ē/. |
|