Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19.1. Gemeengermaans, GotischGgm. ĕŏ en ĭŭ kwamen in complementaire distributie voor: ĭŭ vóór i, j of u in volgende syllabe, ĕŏ in de overige gevallen. (Vgl. hierbij de in 15.1 en 16.1 besproken distributieregels voor ggm. ĭ en ĕ en ggm. ŭ en ŏ.) Beide foneemcombinaties treffen we in het Got. als iu (monofonematisch) aan (schema C). Het Got. is derhalve maar ten dele representatief voor het Gemeengermaans. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19.2. Gemeengermaans > NederlandsAan ggm. ĕŏ en ĭŭ wordt een apart hoofdstuk gewijd, omdat ook deze foneemcombinaties eigen reflexen in het Ndl. hebben. We vergelijken eerst een aantal got., ohgd. en ndl. woorden (de slechts ten dele representatieve got. woorden staan tussen haakjes):
Ohgd. io, in biotan, vertegenwoordigt ggm. ĕŏ, ohgd. iu ggm. ĭŭ. De diftong io hebben we in de schema's al voor het Owgm. aangenomen: in het Onl. ontstaat daaruit door reductie van de tweede component iǝ, welke diftong we ook nog voor latere perioden moeten aannemen, althans voor sommige delen van het taalgebied. In ieder geval nemen we hem nog voor het (oudste) Mnl. aan. De spelling is al vanaf het Onl. <ie>. In deze spelling kan zich nog het oude diftongische karakter weerspiegelen; een andere verklaring is dat <e> verlengingsteken is. In het Standaardndl. vinden we behalve vóór r korte monoftong [i] <ie>: bieden; vóór r is de lengte bewaard: bier. Voor de ggm. ĭŭ nemen we blijkens schema A aan dat deze combinatie in het Owgm. tot iy is geworden, welke klankwaarde dan ook voor het Ohgd. moet gelden. Deze diftong ontstaat door interne assimilatie: de tweede component past zich aan de eerste aan. Verdergaande assimilatie levert een lange ȳ op, die we ook nog voor het Mnl. moeten aannemen. In het Nnl. vindt diftongering tot ɔei <ui> plaats, die in ieder geval achterwege blijft vóór r: mnl. duutsc, sturen, hudich, nnl. duits, sturen, huidig. Mogelijk kwam in het Mnl. hier en daar reeds een klank voor die in de richting van de latere diftong ging. In het Duits ontwikkelt io zich tot ī <ie> (bieten) en iy zich eveneens via een lange ȳ tot een diftong: ɔy (deutsch; steuern, heute). De diftongering vindt hier dus wél vóór r plaats, waarbij echter tussen de diftong en de r een sjwa ontstaat. In de spelling <ui> had <i> oorspronkelijk waarschijnlijk de waarde van een verlengingsteken: vuil met lange ȳ kon zo onderscheiden worden van vul. Over de geschiedenis van de diftongering zie verder 23.4 en 23.5; voor dialectische verschillen bij ɔei zie 23.3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19.3. Alternanties en gelijkmakingenMet gelijkmaking hebben we rekening te houden bij de sterke werkwoorden van de 2e klasse. In het Ggm. stond daarbij in praesens en infinitief, de zgn. 1e categorie, al naar gelang de klank in de volgende syllabe, ĕŏ of ĭŭ. Deze afwisseling is in het Ohgd. nog bewaard; in het latere Du. evenals in het Ndl. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(reeds Mnl.) is de afwisseling door Ausgleich verdwenen ten gunste van de klank uit ĕŏ. Vgl.:
Het Got. heeft in de corresponderende vormen volgens de regel overal een iu. Ohgd. biotumēs met io voor volgende ŭ berust op analogie naar de andere meervoudsvormen. Een rest van ‘klankwettig’ ɔy in de duitse 3e pers. sg. praesens indic. hebben we in het dichterlijke was da kreucht und fleucht ‘wat daar kruipt en vliegt’ d.w.z. ‘alle levende wezens’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19.4. Dialectische verschillenIn het ZW van het taalgebied (Zeeland, Vlaanderen, Brabant) met als kern Vlaanderen vallen ĕŏ en ĭŭ samen tot ī <ie> (of nog iǝ?). ĭŭ ontwikkelt zich in dit gebied niet tot iy maar tot io, welke diftong samenvalt met io uit ĕŏ en dan verder de ontwikkeling tot ī meemaakt. Zie schema B. Het is duidelijk dat de in 19.3. besproken Ausgleich niet geldt voor het ZW., omdat daar immers al klankwettig door het gehele paradigma heen ī ontstaat. In hollandse dialecten vinden we nog wel ī in plaats van ȳ vóór r; zo hebben het oude Katwijks en Schevenings vier, dier en stiere(n) voor vuur, duur en sturen (de ȳ van vuur heeft overigens niet precies de in dit hoofdstuk behandelde oorsprong). In het 17e-eeuwse Hollands kan men dergelijke vormen veelvuldig aantreffen. Zie kaart 9. Treffen we ī-vormen in het ABN aan, dan zijn ze daarin vanuit het Vlaams doorgedrongen via de literaire taal (schrijftaal); ze staan dan ook stilistisch hoger dan de vormen met ɔei en ȳ: vgl. dierbaar - duur, diets - duits, lieden - lui(den), kieken - kuiken, stieren (bestiering) - sturen. Er is soms ook van betekenisdifferentiatie sprake. Voor het doublet rieken - ruiken zie 36.3.2.2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19.5. Gemeengermaans < OerindoëuropeesWe vergelijken een tweetal got. woorden (altijd met iu) met lat. en griekse:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 9
Karte 15 (Frings 1944) Voor het Oeride. is ĕŭ gereconstrueerd. Het Lat. met lange ū is niet representatief, het Grieks min of meer wel, als we tenminste <eu> de klankwaarde [εu̮] toekennen. De combinatie ĕŭ nemen we ook nog voor het Ogm. aan. Ook nu gedragen ĕ en ŭ in deze combinatie zich als zelfstandige fonemen: ogm. ĕŭ wordt door a-Umlaut ggm. ĕŏ (vgl. 16.6), ogm. ĕŭ wordt ĭŭ vóór i, j of u in volgende syllabe (vgl. 15.5). |
|