Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.1. Gotisch, GemeengermaansDe verdeling van ggm. ŭ en ŏ is complementair geweest: ŭ vóór i, j of u in de volgende zwakgeaccentueerde syllabe of vóór nasaal + consonant subsidiair lange nasaal, ŏ in de overige gevallen; ŭ en ŏ zijn dus varianten van één foneem geweest. (Let op de parallellie met ĭ en ĕ; zie 15.1.) Om die reden worden ze ook in dit hoofdstuk samengenomen. In het Gotisch vinden we evenals bij ĭ en ĕ een andere verdeling: ŏ <aú> vóór r, χ en χu, ŭ in de overige gevallen, maar ook op deze distributieregel bestaan al in het historische Go- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tisch uitzonderingen (zie 3.3). Voor de overgang van Ggm. naar Got. formuleren we de volgende klankwetten, die parallel lopen met de in 15.1. geformuleerde wetten: ggm. ŭ blijft in het Got. ŭ maar wordt ŏ vóór r, χ en χu ggm. ŏ wordt ŭ maar blijft ŏ vóór r, χ en χu. Belangrijk is wederom de vaststelling dat ook in het geval van ŭ en ŏ het Got. niet representatiefis voor het Ggm. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.2. Gemeengermaans > NederlandsWe vergelijken hieronder ohgd. of osa. vormen (representatief voor het Ggm.) met ndl. De niet representatieve got. vormen worden weer tussen haakjes toegevoegd.
Samengevat:
We constateren dat ggm. ŭ en ŏ in gesloten syllabe tot ŏ zijn samengevallen. We constateren verder dat ook in open syllabe samenval heeft plaatsgevonden en wel tot ō; hiervoor is de onl. klankwet van de rekking in open syllabe met hoofdaccent verantwoordelijk (vgl. 14.1 en 15.2 voor de rekking van ă, ĕ en ĭ). In geval (5) heeft i-Umlaut plaatsgevonden tot œ̆ (vgl. 14.1 voor i-Umlaut van ă), in geval (6) is bovendien rekking opgetreden tot ø̄. In het Duits zijn ŭ en ŏ niet zoals in het Ndl. samengevallen: vgl. gebunden naast geholfen en Jude naast geboten. (In Sohn (ohgd. sunu) is de ō aan de n toe te schrijven; in genommen is de rekking achterwege gebleven). OPM. Voor de <eu>-spelling zie 23.3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.3. Spontane palatalisatie en i-UmlautIn de kustdialecten, ook soms in andere dialecten, vindt men œ̆ of ø̄ zonder dat er ooit in het woord van een Umlautsfactor sprake was (zgn. spontane palatalisatie). Zo vindt men bijv. naast 17e-eeuws drok druk (ohgd. druc). Omgekeerd vinden we in woorden met een vroegere Umlautsfactor soms ŏ: mnl. en 17e-eeuws locht naast lucht (osa. luft i-stam). Naast zomer (osa. sumar) vindt men dialectisch zeumer, naast vogel (osa. fugal) id. veugel (zie kaart 6). Omgekeerd heeft een woord met een vroegere UmlautsfactorKAART 6
(Daan en Francken 1972) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soms een ō: standaardndl. koning naast dialectisch keuning (osa. kuning). Deze wisselingen kwamen al in het Mnl. voor. Betekenisdifferentiatie is opgetreden bij dof - duf, knol - knul, stolp - stulp, sproke - spreuk. Het ligt het meest voor de hand in de gevallen zeumer en veugel eerst spontane palatalisatie aan te nemen, daarna rekking. OPM. 1. Een westelijke vorm leugen (ggm. *lŭǥĭnă-) kan zowel op i-Umlaut als op spontane palatalisatie wijzen. OPM. 2. De opvatting kan worden verdedigd dat, afgezien van een smalle kuststrook, de i-Umlaut in het westen beperkt bleef tot de ă. De i-Umlaut van ŭ zou dan, evenals die van d lange vocalen (vgl. 18.2, 20.2 en 24.2), oostelijk geweest zijn. De spontane palatalisatie is wél westelijk geweest. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.4. Dialectische verschillenIn 16.2 is voor het Ndl. als samenvallingsprodukt in gesloten syllabe ŏ gegeven. In sommige dialecten, o.a. het Drechterlands, is het oude verschil bewaard. In genoemd dialect vinden we dochter met [ɔ] en wond met [ǫ]. Betekenisoppositie komt o.a. voor bij dol [ɔ] ‘malle meid’ en dol [ǫ] ‘niet meer pakkend’ (van een schroef gezegd). [ɔ] en [ǫ] kunnen dus de status van fonemen hebben. Voor het hedendaagse ABN kan over het algemeen gesteld worden dat er maar één foneem ŏ voorkomt; op het oude leesplankje van Hoogeveen werden echter bok [ǫ] en hok [ɔ] nog onderscheiden. Voorzover nog een verschil tussen [ɔ] en [ǫ] voorkomt, is dat combinatorisch bepaald; het hangt af van de omringende consonanten: doch met [ɔ] vóór χ, dom met ǫ vóór m. De [ɔ] klinkt over het algemeen wat verzorgder dan de [ǫ]. Het zuidelijke Mnl. heeft het foneemverschil niet meer gekend, als we dat althans uit het ontbreken van spellingverschil mogen afleiden. Spiegel noemt het nog in zijn Twespraack (1584), evenals Ten Kate in zijn Aenleiding (1723). In het beschaafde Amsterdams bestond het dus nog tot in de 18e eeuw. OPM. 1 De [ɔ] wordt wel scherpkorte, de [ǫ] zachtkorte ŏ genoemd. Men vindt vaak ò genoteerd tegenover ó. OPM. 2 Het is niet altijd zo dat het (foneem-)verschil ó - ò recht toe recht aan teruggaat op het owgm. verschil tussen ŭ en ŏ. Zo onderscheidt Spiegel stok met ò (bij hem <o̒>) van bok met ó (bij hem <o>); in het Ohgd. hebben beide woorden echter een ŏ (stock, bock). En zo heeft ook het Drechterlands bok met ó i.p.v. ò. Blijkbaar moeten we met secundaire ontwikkelingen (invloed van omgevende consonanten?) rekening houden. Voor verdere dialectische verschillen zie 16.3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.5. Alternanties en gelijkmakingenAlternanties die teruggaan op ggm. ŭ - ŏ (zonder Umlautsfactor en in gelijksoortige syllaben), kunnen we voor het Ndl. niet verwachten, omdat immers zowel in open als in gesloten syllabe samenval heeft plaatsgevonden. i-Umlaut kan tot alternanties leiden o.a. van het type ŏ - œ̆; vol (ohgd. fol) - vullen (ohgd. fulljan) en van het type ō - ø̄ (in beide gevallen met rekking): gespro- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ILLUSTRATIE
Het leesplankje van Hoogeveen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken - spreuk, en rekking tot alternanties van het type ŏ - ō: god -goden. Van œ̆ - ø̄ is geen goed voorbeeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.6. Gemeengermaans < OerindoëuropeesWe vergelijken weer een aantal ohgd. of osa. vormen, die representatief zijn voor het Ggm., met lat. (de got. als niet representatief zijn weer tussen haakjes gegeven):
In geval 1 is voor het Oeride. een ŭ gereconstrueerd, die we ook nog voor het Ogm. aannemen. Verder is ogm. ŭ in combinatie met een liquida of nasaal ontstaan uit oeride. sonantische liquida of nasaal: l̥, r̥, m̥, n̥. In het Lat. vinden we daarvoor, respectievelijk ŏl, ŏr, ĕm, ĕn. Vgl. mors, mortis en centum. OPM. 1. Voor laatstgenoemde vorm gaan we uit van een oeride. vorm met een m̥: *k̂m̥to̍m op grond van lit. šim̃tas, waar we de m nog terugvinden. Voor volgende dentaal is die m dan n geworden zowel in het Lat. als in het Ogm. OPM. 2. Soms ontwikkelt de ŭ zich niet vóór maar achter de liquida of nasaal, bijv. in ohgd. fluhtum ‘wij vlochten’ naast en onder invloed van de infinitief flehtan waarin de vocaal achter de liquida staat. In het Ggm. vindt a-Umlaut plaats van ŭ tot ŏ. Hierdoor ontstaat weer een nieuwe ŏ; de oude oeride. ŏ was immers in het Ogm. een ă geworden (zie 14.4). (Dat de door a-Umlaut ontstane ŏ geen ă wordt, is in feite een bewijs dat de overgang van oeride. ŏ in ă aan het ontstaan van de nieuwe ŏ voorafgaat; we drukken dat uit door de laatste verandering ggm. en de eerste ogm. te noemen.) De a-Umlaut wordt verhinderd door nasaal + consonant subsidiair lange nasaal en door een j in de volgende syllabe: vgl. ohgd. gibuntan, wunta, fulljan (vgl. de a-Umlaut van ĭ tot ĕ; zie 15.5). OPM. 3. De beide vormen van a-Umlaut en de overgang van ĕ tot ĭ (zie 15.5) hebben geleid tot de synchrone toestand van het Ggm. zoals beschreven in 15.1 en 16.1: de gesloten vocaal (ĭ, ŭ) vóór i, j of u in de volgende syllabe en voor nasaal + consonant subsidiair lange nasaal, de meer open vocaal (ĕ, ŏ) in de overige gevallen. |
|