Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15.1. Gemeengermaans, GotischDe verdeling van ggm. ĕ en ĭ moet ten naaste bij complementair geweest zijn: ĭ vóór i, j of u in volgende zwak geaccentueerde syllabe of vóór nasaal + consonant subsidair lange nasaal (geminaat), ĕ in de overige gevallen. ĭ en ĕ kunnen dus heel goed varianten van één foneem zijn geweest; om die reden worden ze hier ook samengenomen. In het Gotisch vinden we een andere verdeling van ĭ en ĕ <aí>: ĕ vóór r, χ en χu, ĭ in de overige gevallen. Op deze distributieregel bestaan echter in het historische Gotisch al enige uitzonderingen (zie 3.3). Voor de overgang van Ggm. naar Got. formuleren we de volgende klankwetten: ggm. ĭ blijft in het Got. ĭ maar wordt ĕ vóór r, χ en χu, ggm. ĕ wordt got. ĭ maar blijft ĕ vóór r, χ en χu. Belangrijk is de vaststelling dat in het geval van ĭ en ĕ het Got. niet representatief is voor het Ggm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15.2. Gemeengermaans > NederlandsWe vergelijken hieronder enkele ohgd. of osa. vormen met ndl.; de ohgd en osa. kunnen als representatief voor het Ggm. worden beschouwd (de got. staan als niet representatief tussen haakjes):
OPM. Het ohgd. gistigan is in strijd met de distributieregel van het Ggm.: de stamvocaal is ĭ terwijl er in de volgende syllabe een ă staat. Die uitzondering is wel aan analogie toe te schrijven: gistigan onder invloed van praet. plur. stigum ‘wij stegen’. We kunnen dus drie gevallen onderscheiden:
De ĕ die in geval (1) bedoeld is, valt samen met de ĕ die door i-Umlaut ontstaat (zie 14.1). In geval (3) moeten we rekening houden met de onl. klankwet van de rekking in open syllaben met hoofdaccent (vgl. 14.1): zowel ĕ (oude ĕ én Umlauts-ĕ) als ĭ worden gerekt tot ē. Het oude verschil ĭ - ĕ verdwijnt dus in open syllabe, anders dan in het Duits: vgl. du. geben tegenover gestiegen. (In du. gibt is rekking achterwege gebleven.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15.3. Secundaire ontwikkelingenOp de regel dat in gesloten syllabe ggm. ĕ vertegenwoordigd wordt door ndl. ĕ en ggm. ĭ door ndl. ĭ, bestaan talrijke uitzonderingen. We moeten rekening houden met:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15.4. Alternanties en gelijkmakingenGgm. ĕ en ĭ (hoogstwaarschijnlijk dus foneemvarianten) wisselden af bij verwante woorden of binnen het paradigma. Resten van die afwisseling in het Ndl. zijn: recht - richten (osa. reht - rihtian), geven - gift (ohgd. geban - gift uit ggm. *ǥĭf-tĭ), mnl. nest - nisten ‘nestelen’ (ags. nest - nistian). Dergelijke resten zijn talrijker in het Duits; vgl. behalve Recht - richten, geben - Gift, Nest - nisten nog Berg - Gebirge (ohgd. gibirgi), Wetter - Gewitter (ohgd. giwittiri). In het Ndl. is het verschil klankwettig of door Ausgleich heel vaak verdwenen; vgl. du. sprechen - (er) spricht (ohgd. sprehhan -sprihhit) met mnl. spreken - (hi) spreket (nnl. spreekt). Spreken heeft ē uit ĕ, spreket uit ĭ (rekkingen). Vgl. verder du. helfen - (er) hilft (ohgd. helfan - hilfit) met mnl. helpen - (hi) helpt (analogische ĕ). Door de rekking ontstaan nieuwe alternanties: vgl. gebed - gebeden, schip - schepen. In het hierboven al genoemde geven (ggm. ĕ) bij gift (ggm. ĭ) heeft ook rekking plaatsgevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15.5. Gemeengermaans < OerindoëuropeesWe vergelijken een aantal ohgd. of osa. vormen, representatief voor het Ggm., met lat. (de got. als niet representatief zijn tussen haakjes gegeven):
(Lat. fend zit in offendimentum ‘kinband aan muts’.)
Het Lat. kan als representatief voor het Oeride. gezien worden. De o.a. op grond van het Lat. gereconstrueerde oeride. verhoudingen worden ook nog voor het Ogm. aangenomen. In het Ggm. worden dan de volgende klankwetten geacht te werken: In geval 2 werkt een klankwet die inhoudt dat ogm. ĭ ggm. ĕ wordt wanneer er in de volgende syllabe een ă staat (a-Umlaut): de articulatieplaats van de stamvocaal schuift op in de richting van de Umlautsfactor. Zo wordt oeride. *wĭrŏs (lat. vir) via ogm. *wĭrăz in het ggm. *wĕrăz (ohgd. wer, ndl. met rekking vóór r: weerwolf). Op deze klankwet zijn nogal wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitzonderingen: vgl. de in 15.2 genoemde vorm gistigan. Als deze vorm inderdaad met behulp van analogie kan worden verklaard, dan hebben we hier met een schijnbare uitzondering te doen. Er zijn aanwijzingen dat we ook met klankwettige uitzonderingen rekening moeten houden: nl. dat de ă-Umlaut verhinderd wordt door een j in de volgende syllabe. Vgl. ags. nistian naast nest (lat. nīdus uit oeride. *nĭzdŏs), mnl. nisten - nest. In de gevallen 4 en 5 werkt een klankwet die inhoudt dat ogm. ĕ ggm. ĭ wordt, als er een nasaal + consonant subsidiair lange nasaal volgt of als er in de volgende syllabe een i, j of u staat. In het laatstgenoemde geval wijzigt de articulatieplaats van de stamvocaal zich weer in de richting van de Umlautsfactor: de stamvocaal krijgt dezelfde graad van geslotenheid als i, j en u. In osa. bindan heeft de overgang vóór nasaal +consonant plaatsgevonden, in ohgd. mitti vóór een volgende j (vgl. nog got. midjis). Dat de overgang ook vóór i en u plaatsvindt, bewijzen ohgd. gibit ‘hij geeft’ van het werkwoord geban (got. giban) en ohgd. situ ‘zede’ (gr. ĕthos met de oude ĕ). Vgl. voor het laatste woord du. Sitte (ndl. zede met rekking). OPM. 1: Ook als er sprake is van wijziging van de stamvocaal onder invloed van de i, j of u, kunnen we van Umlaut spreken, welke Umlaut echter goed gescheiden moet worden van de in 14.1 besproken owgm. ĭ-Umlaut: 1. er is verschil in periode (ggm. tegenover owgm.), 2. de ggm. Umlaut vindt ook vóór u plaats, 3. de ggm. Umlaut wordt niet verhinderd door χt en χχ. Bij de ggm. Umlaut gaat het om een meer gesloten worden van de vocaal (bij de ggm. ă-Umlaut om een meer ópen worden), bij de owgm. i-Umlaut om een naar voren schuiven van de vocaal (palatalisatie, vgl. de verhinderende velaire factoren χt en χχ). OPM. 2: De afwisseling ĕ - ĭ ohgd. geban - gibit (du. geben - gibt) is ontstaan door de ggm. i-Umlaut en heeft als basis derhalve de ogm. ĕ, de afwisseling in ags. nest - nistian daarentegen is ontstaan door de (ggm.) ă-Umlaut en heeft als basis de ogm. ĭ. |
|