Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||
14.1. Gemeengermaans > NederlandsDe ggm. ă, waarvoor het Gotisch representatief is, correspondeert in het Nederlands over het algemeen met een ă (1), een ā (2), een ĕ (3) of een ē (4). Spellingen resp. <a>, <a/aa>, <e> en <e/ee>. Vgl.:
We bespreken eerst de gevallen (1) en (2). In dagen (2) heeft in het Onl. rekking plaats gevonden: de ă is in open syllabe met hoofdaccent gerekt tot ā. In dag (1), met gesloten syllabe, bleef de vocaal ongerekt. (Voor dialectklanken voor ā zie 20.3.). Dat de rekking Onl. is, dus reeds een feit was aan het begin van de schriftelijke overlevering, blijkt hieruit dat in het Mnl. door rekking ontstane vocalen rijmen op vocalen die van oorsprong lang zijn: hane (rekking) op wane (van ouds lang); vgl. got. hana en wens. In vandaag (mnl. vandage) is de rekkingsvocaal door sjwa-apocope in een gesloten syllabe komen te staan. Om wenden te verklaren hebben we de klankwet van de i-Umlaut nodig. Die vond plaats in het Owgm. en hield in dit geval in dat de ă van de stam tot ĕ is geworden onder invloed van de j in de volgende syllabe: de articulatie-plaats van de stamvocaal heeft zich gewijzigd in de richting van die van de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||
j, de Umlautsfactor (palatalisatie). De Umlautsfactor j is al vóór het Mnl., dus in het Onl., verdwenen. In veen, mnl. vene (4) hebben als klankwetten i-Umlaut en rekking gewerkt. Eerst werd in de owgm. periode door i-Umlaut de stamvocaal ă tot ĕ, nu onder invloed van de ĭ als Umlautsfactor (vgl. got. fani). Vervolgens trad in het Onl. rekking in open syllabe met hoofdaccent op van ĕ tot ē. De Umlautsfactor ĭ vinden we in het Mnl. door reduktie als een sjwa terug: vene. Door apocope van de sjwa is de gerekte vocaal later in een gesloten syllabe komen te staan, vgl. mnl. vene met nnl. veen. De ĭ-Umlaut werd verhinderd door lange velaire fricatief χχ en door de combinatie stemloze velaire fricatief χ + t: vgl. osa. hlahhian (<hh> = χχ) - ndl. lachen (met later verkorte stemloze velaire fricatief); het suffix-achtig; machtig tegenover amechtig ‘buiten adem’ (mnl. ‘machteloos’) uit het Limburgs-Brabants, waar vóór χt wél i-Umlaut is opgetreden. | ||||||||||||||||||||||||||||
14.2. Secundaire ontwikkelingen
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||
KAART 5
Deze ontwikkeling doet zich ook voor in vormen met oude ĕ (ĕǥ > ei): breien via breiden (met d-syncope) uit owgm. *brĕǥđăn; zeil uit owgm. *sĕǥl (ohgd. seǥal). Ook ĭǥĭ wordt tot ei: owgm. *lĭǥĭþ > mnl. (hi) leit ‘ligt’. | ||||||||||||||||||||||||||||
14.3. Alternanties en gelijkmakingenDuidelijke sporen van de rekking vinden we nog in de nnl. alternanties bij de meervoudsvorming van substantieven: dag - dagen, gat - gaten enz. In andere gevallen zijn de alternanties door paradigmatische gelijkmaking verdwenen: getal - getallen (vgl. echter nog ten getale van); tam - tamme (mnl. nog wel tame). Meestal wint de vocaal van de onverbogen vorm, maar dat is niet altijd het geval: vgl. met betekenisdifferentiatie staf - staven naast staaf - staven. Ontstonden er in de flexie naast elkaar vormen met en vormen zonder i-Umlaut, dan vond er gewoonlijk gelijkmaking plaats. Vgl. got. gasts/gasteis (i-stam) - du. Gast/Gäste - nnl. gast/gaste(n). Verder got. dragan/dragiþ - du. tragen/(er) trägt - nnl. dragen/(hij) draagt. Daartegenover den met ĕ | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||
i.p.v. ă, terwijl een Umlautsfactor ontbrak; vgl. du. Tanne. Dit woord heeft zich aangepast aan het stoffelijk bijv.nw. mnl. dennen uit owgm. *dănnīn-. Bewaard is de Umlautsalternantie nog in bijv. hand - behendig, land - belendend. In steden bij stad heeft zowel i-Umlaut als rekking plaatsgevonden (uit een ggm. vorm *stădĭ-). | ||||||||||||||||||||||||||||
14.4. Gemeengermaans < OerindoëuropeesDe ggm. ă gaat op drie oeride. vocalen terug; deze oorsprongen illustreren we met de volgende voorbeeldreeksen:
In geval (1) is een oeride. vorm met ă gereconstrueerd: *a̍ĝros; in geval (2) met een ŏ: *o̍k̂tō(u) ‘twee viertallen’; in geval (3), het geval met skrt. i, met een ǝ, het ‘sjwa indogermanicum’: *pǝtē̍r. Ggm: ă gaat dus terug op oeride. ă, ŏ of ǝ; in het Ogm. moet samenval van deze klanken hebben plaatsgevonden, waarschijnlijk in eerste instantie in een klank tussen ă en ŏ in: å.. Zoals men aan de voorbeelden kan zien, is het Latijn representatief voor de oeride. ă en ŏ, maar niet voor de oeride. ǝ. (Let in het geval *pǝtē̍r op de accentuering, die we nog in het Grieks en het oude Sanskrit terugvinden.) |
|