Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |||||||||||||||
12.1. De oudgermaanse wetten voor zwak geaccentueerde syllabeHet feit dat in het Ggm. het hoofdaccent op de eerste syllabe kwam te liggen, had belangrijke gevolgen voor de vocalen en soms ook voor de consonanten in de zwak geaccentueerde syllaben. Zo werd bijv. de ogm. acc. sg. * đăǥăn ‘dag’ via *dăǥă, met op het eind waarschijnlijk nog een genasaleerde vocaal, tot owgm *dăǥ (in het Gotisch daǥ). We moeten voor de zwak geaccentueerde syllaben met allerlei gevallen van syncope en apocope rekening houden en met veranderingen die vaak verschillend zijn geweest van wat in geaccentueerde syllaben pleegde te gebeuren. Doordat de meeste klanken waar het hier om gaat, in het Ndl. niet meer terug te vinden zijn, gaan we op deze veranderingen hier niet verder in. Zie echter 12.2. | |||||||||||||||
12.2. De syncopewet van SieversDe syncopewet van Sievers luidt: in een vroeg stadium van het Owgm. wordt de korte vocaal van een middensyllabe gesyncopeerd wanneer de voorafgaande stam lang is, d.w.z. er vindt syncope plaats wanneer de korte middenvocaal voorafgegaan wordt door een korte vocaal + 2 consonanten of een geminaat, een lange vocaal of diftong + 1 consonant en verder ook wanneer er meer dan één syllabe voorafgaat. Geen syncope vindt dus plaats na korte vocaal + 1 consonant of na lange vocaal danwel diftong zonder volgende consonant. Vgl. de volgende vormen:
In de tweede vorm wordt de korte ĭ gesyncopeerd; de stamsyllabe is immers lang: korte vocaal + geminaat. De syncope van Sievers vindt plaats vóór de in 14.1 behandelen i-Umlaut (van ă tot ĕ onder invloed van de ĭ in de volgende syllabe): vandaar mnl. kande en niet kende. In kannjan kàn onder invloed van de j, die niet gesyncopeerd wordt, wèl i-Umlaut plaatsvinden: vandaar mnl. kennen. De mnl. afwisseling kennen - kande, met resp. ĕ - ă, moet dus aan de syncopewet van Sievers worden toegeschreven. Naast kande komt overigens de analogische vorm kende voor. Als part. praet. vinden we | |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
zowel ghekent als ghekant; ghekent kan uit de onverbogen vormen worden verklaard (vgl. de got. vorm kanniþs nom. sg. masc.), ghekant uit de verbogen vormen, waarin syncope plaatsvindt (vgl. got. kannidis, owgm *kannides (zonder Umlautsfactor in de derde syllabe!) gen. sg. masc.). Ghekent/ ghekant vormen dus een zgn. doublet. Andere gevallen zijn (telkens met een stam op nn of nd): mnl. sende - sande/sende - ghesant/ghesent; zo ook rennen, wenden, schenden. Rennen en kennen hebben nu alleen nog maar vormen met ĕ; zenden en schenden zijn sterk geworden (klasse 3, type binden). De sporen van de syncopewet van Sievers vindt men nog duidelijk in het Duits: vgl. kennen - kannte - ge - kannt enz. We geven tenslotte nog een voorbeeld van een nomen: owgm. *hairĭrŏ (oorspronkelijk een comparatief bij een adj. *hair, vgl. heer(lijk) en du. hehr ‘verheven’) > *hêrro (Sievers!) > *hêro > mnl. here > nnl. heer ‘seigneur’. OPM. 1 Ten onrechte sprak men vóór de ontdekking van de syncopewet van Sievers t.a.v. vormen als kande van Rückumlaut, alsof de Umlaut in een dergelijke vorm weer te niet gedaan zou zijn. OPM. 2. Op de syncopewet van Sievers bestaan nogal wat uitzonderingen: vgl. bijv. hengst uit ggm. *hăngĭstă-. Hier is de ĭ kennelijk niet vroeg gesyncopeerd, waardoor i-Umlaut kon optreden. | |||||||||||||||
12.3. Latere ontwikkelingenVoor de ontwikkeling vanaf het Onl. zijn de volgende ontwikkelingen van belang:
| |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
KAART 3
| |||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||
KAART 4 Isoglossen in Midden-Nederland (naar Kloeke 1954)
1. klaver/klever 2. ladder/leer 3. big/keu 4. neerkauwe/eerkauwe 5. tarwe/weit 6. nieuw/nei 7. nagel/negel 8. sneeuw/snee 9. huis/huus 10. oud/old 11. lope/lopen 12. bed/bedde | |||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||
|
|