Historische taalkunde
(1996)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||
Deel 3 | |||||||||
[pagina 143]
| |||||||||
10.1. Inleidende opmerkingenKlankwetten zijn, op de keper beschouwd, fonetische veranderingen, die echter hun sporen in de grammatica kunnen achterlaten, in de eerste plaats natuurlijk in de fonologische component daarvan. We zullen de verschillende mogelijkheden hieronder bezien. (Prosodische verschijnselen blijven in dit hoofdstuk buiten beschouwing; voor een enkele opmerking hierover zie 12.0.) Het is belangrijk twee gevallen uit elkaar te houden: samenval van klanken (engels: merger) en splitsing van klanken (engels: split). Gedeeltelijke samenval van klanken impliceert splitsing (zie schema 18).
Schema 18 (samenval en splitsing van klanken) Ook analogie kan, zij het veel incidenteler, gevolgen hebben voor de fonologie (zie 10.4 en 10.5). | |||||||||
10.2. Louter fonetische veranderingEr kan sprake zijn van een fonetische verandering die geen ingrijpende gevolgen heeft voor de fonologie. Een voorbeeld daarvan is de verandering die er in de loop van de tijd in de uitspraak van de r is opgetreden, van tong-r naar huig-r. Een bepaald foneem krijgt over de hele linie een wat andere uitspraak maar verder verandert er niets. Een beschrijving van deze verandering met behulp van kenmerken houdt o.a. in dat het kenmerk [-achter] zich wijzigt in [+achter]. Dit is, hoe hoorbaar ook, een tamelijk ondergeschikte wijziging: het gaat hier niet om een voor het foneem /r/ essentieel (distinctief) kenmerk. | |||||||||
[pagina 144]
| |||||||||
10.3. Nieuwe foneemvariantenVan een ingrijpender verandering is sprake wanneer er een nieuwe (combinatorische) foneemvariant ontstaat. Een voorbeeld. In een deel van het Oudwestgermaans (in ieder geval het owgm. voorstadium van het Duits) treedt bij ŭ i-Umlaut op, d.w.z. Umlaut als gevolg van een i (of een j). (Voor het begrip Umlaut zie 6.3.) Wanneer ŭ in de volgende syllabe door een i of door een j gevolgd wordt, ontstaat er uit ŭ een y̆. Anders gezegd: de ŭ splitst zich in y̆ (vóór i of j) en ŭ (in overige posities). Voorbeelden van woorden waarin dit gebeurt, zijn *þŭnkjăn ‘dunken’ en *ŭƀil-‘euvel’. De y̆ is in eerste instantie een variant van het foneem /ŭ/, een combinatorische variant. Hij treedt op wanneer /ŭ/ gevolgd wordt door i of j in volgende syllabe (complementaire distributie). De door i-Umlaut ontstane y̆ is de eerste geronde (voor)vocaal die in de geschiedenis van de germaanse talen ontstaat. Door de i-Umlaut ontstaan ook nieuwe alternanties, bijv. in *fŭXs ‘vos’ (enkelvoud) - *fy̆Xsĭ- ‘vossen’ (meervoud). Deze alternanties zijn echter nog helemaal fonetisch bepaald, door het al dan niet optreden van i of j in volgende syllabe. Later zal dit (zie volgende paragraaf) veranderen. | |||||||||
10.4. Veranderingen in de foneeminventarisVeranderingen in de foneeminventaris kunnen op twee manieren tot stand komen: er komen fonemen bij of er verdwijnen fonemen.
1. Het aantal fonemen wordt kleiner
Het meest voorkomende geval is dat het aantal fonemen kleiner wordt doordat ook fonétisch gezien het aantal klanken kleiner wordt. Eén van de mogelijkheden is volledige samenval (defonologisatie, complete samenval) als gevolg van een ongeconditioneerde verandering. Zo had het Oerindoëuropees de beide fonemen ă en ŏ. In het Oergermaans vallen die over de hele linie samen in een ă (zie 4.4.2). Vgl. lat. (representatief voor het Oerindoëuropees) ager ‘akker’ en nox ‘nacht’ met got. (representatief voor het Oergermaans) akrs en nahts. Het foneem ŏ is daarmee verdwenen. Een nieuwe ŏ ontstaat pas weer in een latere fase. Schematisch kunnen we de verandering bij de korte vocalen weergeven als in schema 19.
Schema 19 (korte vocalen in Oerindoëuropees en Oergermaans) | |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
Voor de beschrijving van het korte vocalen-systeem van het Oerindoëuropees hebben we nog twee kenmerken nodig, nl. [laag] en [achter]; voor het Oergermaans kunnen we met één kenmerk volstaan: [achter]. (De ĭ en de ŭ zijn tussen haakjes geplaatst omdat die voor de betreffende perioden nog als varianten van de fonemen /j/ en /w/ moeten worden begrepen.) Het is ook mogelijk dat er een foneem tot NUL gereduceerd wordt; zo blijkt in verschillende nederlandse dialecten het foneem /h/ te ontbreken (‘samenval met NUL’). Een laryngaal komt in zo'n dialect niet meer voor. Een ander voorbeeld: anders dan het Nederlands heeft het Engels niet een foneem /X/ (stemloze velaire fricatief). Ook dat blijkt door allerlei ontwikkelingen in vele gevallen tot NUL gereduceerd te zijn: vgl. eng. brought, night met ndl. bracht, nacht; in een geval als enough is het echter samengevallen met /f/ (vgl. ndl. genoeg).
2.1. Het aantal fonemen neemt toe
In de duidelijke voorbeelden die hiervan zijn, krijgen foneemvarianten de status van zelfstandige fonemen (fonologisatie). Als eerste voorbeeld geven we de ontwikkeling van de diftong ai in het Oudwestgermaans en het Oudnederlands. Daaruit ontstaat in ieder geval vóór r, X, w en in de Auslaut ê (een klank die nog niet gelijkgesteld mag worden met de mod.ndl. ē). Voor de overige gevallen geldt de regel dat vóór i of j in volgende syllabe ei ontstaat en dat ai elders weer ê wordt. In eerste instantie moeten ê en ei varianten van hetzelfde foneem geweest zijn: er is duidelijk sprake van complementaire distributie. Maar dan ontstaan nieuwe ei's o.a. uit de klankgroepen ă ǥĭ en ĕ ǥ, bijv. in zeide uit owgm. *să ǥĭđ/ă. Hierdoor werd het mogelijk dat ei en ê gingen opponeren, dus zelfstandige fonemen werden, bijv. in zeil uit *sĕgl- tegenover zeel ‘touw’ met ê. Een later werkende klankwet heeft hier dus de oorspronkelijke complementaire distributie verstoord. In het tweede voorbeeld worden foneemvarianten zelfstandige fonemen doordat de conditionerende factoren zich wijzigen. Hierboven, in 10.3, hebben we gezien dat door de oudwestgermaanse i-Umlaut bij het foneem /ū/ een geronde voorvariant ontstaat vóór i of j in volgende syllabe. In een latere fase verdwijnen de i en de j, althans als zodanig: de j verdwijnt en de i wordt tot sjwa. Vergelijk du. dünken < *þŭnkjăn en übel < *ŭbĭl- (met lange y door rekking). Hierdoor wordt het mogelijk dat oude ŭ en y̆ met elkaar gaan opponeren, zelfstandige fonemen worden. Een voorbeeld is du. wurden (indicatief) tegenover würden (conjunctief) uit owgm. resp. *wŭrdŭm en *wy̆rdĭm. Het gevolg van het ontstaan van deze opposities is dat we nu met drie zelfstandige korte hoge fonemen moeten rekening houden: /ĭ/, /y̆/ en /ŭ/ (vgl. du. wird, würden, wurden). In termen van distinctieve kenmerken was de ontwikkeling als volgt. Toen we nog maar twee korte hoge fonemen hadden: /ĭ/ en /ŭ/, konden we met één kenmerk volstaan: [-achter], [+achter]. Redundant was het verschil [-gerond] [+gerond]. Na het ontstaan van de combinatorische variant y̆ stonden tegenover elkaar enerzijds ĭ /ĭ/ en anderzijds ŭ, y̆ /ŭ/, resp. [-gerond] en [+gerond]. De /ĭ/ had daarbij als redundant kenmerk [-achter]. De combinatorische varianten ŭ en y̆ waren resp. [+ achter] en [- achter]. Voor de derde fase, waarin y̆ zelfstandig foneem geworden is, hebben we twee distinctieve kenmerken nodig: [-achter] [-gerond], [-achter] [+gerond] en [+achter] ([+gerond]). (In het geval van de /ŭ/ | |||||||||
[pagina 146]
| |||||||||
is [+gerond] redundant.) (Over de gevolgen van de verandering voor de in 10.3 besproken alternantie zie onder 11.2.3.2.)
2.2. Het aantal fonemen neemt toe door analogie
We hebben zojuist gezien dat foneemvarianten tot zelfstandige fonemen worden, doordat de conditionerende factoren zich wijzigen. In zo'n geval kan later bij alternanties analogie optreden. Analogie kan echter ook optreden terwijl de conditionerende factoren nog aanwezig zijn. Zo luidt bijv. voor het Oudhoogduits de regel (o.a.) dat io optreedt vóór ă en ĕ en iu vóór ĭ of ŭ in volgende syllabe. Vergelijk nu echter het praesens-paradigma van biotan ‘bieden’ (en vergelijkbare woorden van de 2e klasse sterk):
De 1e persoon pluralis klopt niet met de regel. Door analogie heeft de pluralis overal io in tegenstelling tot de singularis die overal klankwettig iu heeft. De analogie werkt hier tegen een fonologische regel in; blijkbaar was morfologische doorzichtigheid, een duidelijk verschil in vocalisme tussen singularis en pluralis, hier een sterkere factor. Het resultaat is dat behalve iu nu ook io in de positie vóór ŭ kan optreden. Dat betekent dat de complementaire distributie is verstoord; iu en io moeten als zelfstandige fonemen worden beschouwd (tenzij men biotumes en andere 1e personen singularis als uitzonderingen wil klasseren). We wijzen er verder op dat de analogie hier tot een onnatuurlijk resultaat leidt: de combinatie iu - ŭ is fonetisch natuurlijker dan io - ŭ. (Zie voor het begrip natuurlijkheid 6.6.3.) Klankwettig zouden we ohgd. iu in het moderne Duits als [ɔi] <eu> moeten terugvinden, ohgd. io als [ī] <ie>. Het Duits heeft echter nu ook in het enkelvoud [ī] door analogie met het meervoud en de infinitief (ohgd. biotan). Deze analogie vindt in een later stadium plaats. | |||||||||
10.5. Veranderingen in de distributieVeranderingen in de distributie kunnen zowel bij fonemen als bij foneemvarianten optreden. We beperken ons tot de fonemen. Een voorbeeld is de oudwestgermaanse i-Umlaut van ă tot ĕ vóór i of j in volgende syllabe in bijv. *wăndjăn (ndl. wenden). De zo ontstane ĕ valt samen met de ĕ die er al was, en dat betekent dat het foneem /ă/ niet meer voorkomt vóór i of j in volgende syllabe (distributiebeperking). Ook voor het foneem /ĕ/ heeft de verandering gevolgen. Door een ontwikkeling in een fase vóór het Oudwestgermaans kwam ĕ vóór i of j in volgende syllabe niet meer voor; door de i-Umlaut wordt dit weer mogelijk (distributieuitbreiding). Een andersoortig geval betreft de verbinding s + stemloze occlusief (we nemen als voorbeeld de labiaal: sp) in het Oergermaans. De oerindoëuropese p was in het Oergermaans (onderdeel van de Germaanse klankverschuiving: zie het overzicht bij 4.6.2) f geworden, behalve na s: sp (lat. spuere - got. speiwan). Er | |||||||||
[pagina 147]
| |||||||||
bestond toen een foneem dat als /f/ genoteerd kan worden, met als variant p na s. Volgens een ander onderdeel van de Germaanse klankverschuiving ontstaat later uit een b een p (lat. vibrāre - got. weipan ‘bekransen’). Het ligt voor de hand dat de p na s met dit nieuwe foneem wordt geïdentificeerd; het nieuwe foneem /p/ komt dan ook na s voor, het oude foneem /f/ doet dat niet meer. We behandelen tenslotte een geval van verandering in de distributie dat het gevolg is van analogie. In het Duits bestaat er evenals in het Nederlands een distributieregel die inhoudt dat in de Auslaut (gemakshalve opgevat als op het woordeinde) alleen stemloze obstruenten mogelijk zijn. Hierin zijn alternanties geïmpliceerd als Tag (met -k) - Tage (met stemhebbende g), lieb (met -p) - liebe enz. In dit geval wordt wel de term neutralisatie gebruikt: de oppositie stemhebbend - stemloos is in de Auslaut geneutraliseerd. In het Jiddisch, duitse dialecten gesproken door Joden, komen deze alternanties niet voor; daarin gaat bijv. ook het enkelvoud tog (= Tag) op stemhebbende obstruent uit. De alternanties zijn in het Jiddisch langs analogische weg verdwenen: naar analogie van het meervoud toge krijgt ook het enkelvoud tog stemhebbende obstruent. Dat de alternanties oorspronkelijk ook in het Jiddisch bestaan moeten hebben, blijkt uit relicten als awek ‘weg’ (bijwoord). Men voelde kennelijk geen verband meer tussen dit bijwoord en het substantief weg, met als gevolg dat de -k van awek zich kon handhaven. Het gevolg van de analogie in kwestie, die zich tot alle in aanmerking komende gevallen uitbreidde, was dat de distributieregel dat in de Auslaut alleen stemloze obstruenten konden voorkomen, voor het Jiddisch niet langer geldingskracht had. | |||||||||
10.6. Verdwijnen of introductie van distinctieve kenmerkenWe hebben aan de hand van sommige van de bovengegeven voorbeelden laten zien dat de veranderingen hun gevolgen kunnen hebben voor de beschrijving van het fonologisch systeem in termen van (al dan niet distinctieve) kenmerken. Biezondere gevallen hebben we wanneer er nieuwe distinctieve kenmerken nodig blijken (refonologisatie). Dat is het geval als de nieuwe klank y̆ ontstaat (10.3); bij de beschrijving van de nieuwe situatie bleek het nieuwe distinctieve kenmerk [gerond] nodig te zijn. (Als fonetisch, redundant kenmerk was dat al aanwezig.) Een ander voorbeeld (waarbij een distinctief kenmerk verdwijnt) betreft de veranderingen die de oerindoëuropese obstruenten ondergaan in het Oergermaans (Germaanse klankverschuiving; zie 4.6.2). Als we afzien van biezondere positionele ontwikkelingen, kunnen we stellen dat de oerindoëuropese reeks p, b, bh (we nemen de labialen als voorbeeld) zich wijzigt in de oergermaanse f, p, ƀ. De leden van de eerste reeks kunnen we karakteriseren als [-stem] ([-aspiratie]), [+stem] [-aspiratie] en [+stem] [+aspiratie], de leden van de tweede reeks als [-stem] [+continuant], [-stem] [-continuant] en [+stem] ([+continuant]). Het kenmerk [aspiratie] is in de laatste reeks niet meer van toepassing; daarvoor in de plaats is het kenmerk [continuant] gekomen, dat overigens al nodig was voor s en z die al oerindoëuropees zijn. | |||||||||
[pagina 148]
| |||||||||
10.7. Reïnterpretatie van een klanksegmentWe bespreken tenslotte een geval waarin een bepaalde fonetisch geconditioneerde alternantie gereïnterpreteerd wordt (analogische reïnterpretatie: zie 7.4). Ook nu komt die reïnterpretatie aan het licht doordat analogievorming plaatsvindt. Het voorbeeld betreft de ‘intrusive r’ van het Engels. Er heeft in het Engels een klankwet gewerkt waardoor een r vóór een consonant en in de Auslaut vóór een pauze is verdwenen: vgl. cart [kα:t] en car [kα:]. Volgde er op de r een vocaal, dan bleef hij gehandhaafd: vgl. caravan en the car is in the garage. De klankwet heeft dus een fonetisch geconditioneerde alternantie achtergelaten: [kα:r] vóór vocaal, [kα:] vóór consonant en vóór pauze. Op een gegeven moment wordt de r (vóór vocaal) niet meer begrepen als deel van het woord car, maar als een overgangsklank (een ‘glide’). Men interpreteert dus [kα:] als het woord in kwestie; er vindt metanalyse (zie 7.4) plaats: de woordgrens, oorspronkelijk achter de r, komt ervóór te liggen. Door analogie komt de r ook achter een woord als idea (dat historisch gezien nooit op een r is uitgegaan) wanneer dit vóór een vocaal komt te staan: I have no idea-r-of, naar analogie van the ca-r-is in the garage. Voor dit geval wordt ook wel van regelomkering gesproken. De regel die hier van toepassing is, luidde eerst: deleer (na vocaal) r vóór consonant en vóór pauze; na de reïnterpretatie en de analogie luidt hij: voeg (na vocaal) r in vóór een volgende vocaal (dus niet vóór consonant en vóór pauze). Het zal duidelijk zijn dat een en ander impliceert dat voor car eigenlijk niet meer [kα:r] maar [kα:] in het woordenboek geregistreerd moet worden. |
|