Spaanschen Brabander
(1974)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 149]
| |
Ga naar margenoot*Inhoudt van 't spel1 Onder de weynichGa naar voetnoot1 uytsteeckende of geestigeGa naar voetnoot1 Spangjaars, en is de Maker van 2 Laserus de TormesGa naar voetnoot2 nerghens naGa naar voetnoot2 de minste, maar (mijns oordeels) een van de 3 meesteGa naar voetnoot3 te houdenGa naar voetnoot3, want hy seecker en bedecktelijckGa naar voetnoot3 de ghebreecken zijner 4 Lants-Lieden, an wijst, en straftGa naar voetnoot4. Desen ist die wy volghen in zijn eerste 5 boeckjeGa naar voetnoot5, daarGa naar voetnoot5 hy de hoverdye (die haar- lieGa naar voetnoot5 schijnt ingheboren te zijn) leven- 6 dich afbeeldt in sijn kaale Joncker: nuGa naar voetnoot6 alsoGa naar voetnoot6 wy geen Spangjert en hadde, ofGa naar voetnoot6 7 om dattet de ghemeeneGa naar voetnoot7 man niet en souw hebben kunnen verstaanGa naar voetnoot7. Hebben 8 wy dese namenGa naar voetnoot8, de plaatsen en de tijden, en den Spangjaart in een BrabranderGa naar voetnoot8 9 verandert, om dies-wille-datGa naar voetnoot9, dat volckjen daar vry wat nae swijmtGa naar voetnoot9. Den 10 inhoudt hebben wy na onse ghewoonten, in vijven verdeelt.
11 Eerstelijck, Jerolimo Rodrigo vertelt sijn overcomste uyt Brabandt, zijn oor- 12 saackGa naar voetnoot12 het verschil van Amsterdam en Antwerpen, de verscheydenheden van 13 't Volck, en haar zedenGa naar voetnoot13, en sijn voorighe gróótheyt: alles met een verwaande 14 hóóchmoedicheyt. Robbeknol een verloopen Bedelaar neemt hy in sijn 15 dienst, waar metGa naar voetnoot15 hy naeGa naar voetnoot15 zijn ydele gróótsheytGa naar voetnoot15 byder straaten gaat brageerenGa naar voetnoot15, | |
[pagina 150]
| |
16 tot endelinghGa naar voetnoot16 in de mis. Drie ouwe KlouwersGa naar voetnoot16 bewijsenGa naar voetnoot16 met haar slechteGa naar voetnoot16 ma- 17 nieren, spraack en kleedinghe, de oprechte slechtheyt der Amstelredammers, 18 en de Tijdt, namentlijck de SterfteGa naar voetnoot18 over meer dan veertich JarenGa naar voetnoot18.
19 Ten anderenGa naar voetnoot19, Jerolimo wel gheveeghtGa naar voetnoot19 zijnde, ontmoedt ande VestenGa naar voetnoot19 by de 20 Mont van den EmstelGa naar voetnoot20, twee lichte Vrouwen, waar by hy den volmaackten 21 Hovelingh speelt. Sy meer gheneycht tot sijn gelt als tot sijn schoone woor- 22 den, willen dat hy haar sal leyden op de Klieveniers-doelenGa naar voetnoot22, hy alsooGa naar voetnoot22 kouwt 23 van BuydelGa naar voetnoot23 als heetGa naar voetnoot23 van Maagh, maackt veel blaeuweGa naar voetnoot23 en loghenachtighe uyt- 24 vluchten, en scheyt na veel stuypensGa naar voetnoot24 en neyghens, eerbiedelijcken: sy 25 begeckenGa naar voetnoot25 den wech-gaande, en verhalen den oorspronck van haar ontuchtich 26 en onghereghelt leven. Den hongherigen Robbeknol tijdtGa naar voetnoot26 terwijlGa naar voetnoot26 uyt bede- 27 len: het welck hem soo gheluckteGa naar voetnoot27, dat hy sijn ledighen buyck, en sijn eerlijck- 28 hertigheGa naar voetnoot28 doch arme Meester daar met spijsde: en ginghenGa naar voetnoot28 voortGa naar voetnoot28 wel versaatGa naar voetnoot28 29 zijnde, 'tsamen te ruste.
30 Ten derden, Robbeknol verhaaltGa naar voetnoot30 den loop sijns levens, en sijns avontuursGa naar voetnoot30, 31 Jerolimo niet byder hant zijndeGa naar voetnoot31, soeckt, vindt en doorsnoffelt sijns Meesters 32 Beurs dien hy rijck van vouwen en arm van penningen bevonden heeftGa naar voetnoot32. De 33 drie koele TroeversGa naar voetnoot33 verwijten elck ander haare feylenGa naar voetnoot33: ondertusschen luyt- 34 men der Steden-klockGa naar voetnoot34, al waar ter puyeGa naar voetnoot34 werdt ghekundichtGa naar voetnoot34 en verbodenGa naar voetnoot34 op 35 Ga naar margenoot* lijf straffe de Bedellerye, en de geraamde ordereGa naar voetnoot35 over de rechteGa naar voetnoot35 armenGa naar voetnoot35, het | |
[pagina 151]
| |
36 welck byGa naar voetnoot36 elck ghepresen, maar by Robbeknol en sijns gelijcken, beklaagt 37 werdtGa naar voetnoot37. Een kyve- katerGa naar voetnoot37 kijft en raast onbescheyelijckGa naar voetnoot37, doch sy wert besadichtGa naar voetnoot37 38 van twee spinstersGa naar voetnoot38 haar ghebuuren: Robbeknol van de noot een deucht 39 makende, komt by dese onwetendeGa naar voetnoot39 Wijven de Seven-salmenGa naar voetnoot39 lesen, so kreeghGa naar voetnoot39 40 hy de kost. Jerolimo vint eenich kleyn gelt: waant hem selven de rijckste die 41 daarGa naar voetnoot41 leefdenGa naar voetnoot41, hy stuurt sijn knecht om spijs en dranck: Die ontmoet een 42 Lijck-stacyGa naar voetnoot42, hóórt eenighe wóórden, en lóópt verbaastGa naar voetnoot42 na huys. Doch dat 43 overGa naar voetnoot43, doet hy sijn bootschap.
44 Int vierde, vertelt een Koppelaarster haar leven en haar neeringh. Robbeknol 45 gheladen met eet-waren, werdt blydelijck ontfangen, en tyenGa naar voetnoot45 daatelijckGa naar voetnoot45 met 46 gragen lustGa naar voetnoot46 an 'tsmullen. Jerolimo vertrecktGa naar voetnoot46 over maaltijdtGa naar voetnoot46 sijn afkomst, en 47 meer andere geckelijckeGa naar voetnoot47 dinghen: ondertusschen komt Gierighe Gerret sijn 48 Huys-heer, en Byateris de Uyt-draagsterGa naar voetnoot48 hem maanen, na veel belovens, 49 gaat den Armen-duyvelGa naar voetnoot49 deurGa naar voetnoot49 en leyt een banckjeGa naar voetnoot49.
50 Int leste deel, de Buuren verstaanGa naar voetnoot50 hebbende sijn vertreck, gaven de MaandersGa naar voetnoot50 51 en Schult-eyschers sijn Banckerot te kennen, daar een gróóte beroerteGa naar voetnoot51 uyt 52 ontstont, over sulcks de Schout, Notaris en Ghetuyghen ghehaalt, 'thuys | |
[pagina 152]
| |
53 gheopentGa naar voetnoot53, vonden nietGa naar voetnoot53 dan een oudt beddetje, dat na veel woordenGa naar voetnoot53 inde 54 Stadts-koockenGa naar voetnoot54 gebrocht wiertGa naar voetnoot54. Inder voeghen, datGa naar voetnoot54 sy allegaderGa naar voetnoot54 even veel 55 ontfonghenGa naar voetnoot55, en onbetaalt en onvernoeghtGa naar voetnoot55 wech gongen. Daar hebjet alGa naar voetnoot55 seyd' 56 het Wijf, en sy spooch het hert uyt haar lijf. |
|