Spaanschen Brabander
(1974)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 132]
| |
Ga naar margenoot*Tot den goetvvilghenGa naar voetnoot- leser.1 Indien de menscheGa naar voetnoot1 soo goedtaardichGa naar voetnoot1 waare gheschapen, dat sy vaardigerGa naar voetnoot1 2 warenGa naar voetnoot2 int verbeterenGa naar voetnoot2, en tragher int berispen van yemants ghebreken, so 3 souden sy de volmaacktheyt des alderhoochsteGa naar voetnoot3 nader komen, en haarGa naar voetnoot3 zieltjes 4 in alle deelenGa naar voetnoot4 verbetert sien. Maar laasGa naar voetnoot4! ons is uyt der natuure die kranckheyt 5 inne-geboren, dat wy eer de splinter in eens anders, als de balck in onse eyghen 6 óóghen vermerckenGa naar voetnoot6. O tastelijckGa naar voetnoot6 ghebreckGa naar voetnoot6, voor gheen ghebreck bekentGa naar voetnoot6, 7 een yder liefkoost en vleyt sijn selvenGa naar voetnoot7 in sijne dwalingh, en straftGa naar voetnoot7 met alle 8 strengheyt de doolingheGa naar voetnoot8 van sijn even naasten. Wat zijn wy verkeerdeGa naar voetnoot8, blindeGa naar voetnoot8, 9 en gunstigheGa naar voetnoot9 Rechters, in het kreuckenGa naar voetnoot9, en bedecken van onse misdaden?Ga naar voetnoot9 10 en wat zijn wy onrechtveerdighe Beulen en helsche Tierannen in het uytersteGa naar voetnoot10 11 vervolghenGa naar voetnoot11 en 'tschavoteerenGa naar voetnoot11 van eens anders lelijckhedenGa naar voetnoot11? dit weten wy 12 armeGa naar voetnoot12 schepselen met een cierelijcke deck-mantel aardichGa naar voetnoot12 te bekleden, gelijck 13 als of wy Godt daar mede een aangename dienst aan deden, niet eensGa naar voetnoot13 over- 14 legghende dat wy van binnen ons soo veel hebben te herstellen en ver- 15 schickenGa naar voetnoot15, dat wy buyten ons selven niet eens behoeven te treden om werck 16 te vinden, vermidtsGa naar voetnoot16 in een ygelijcks tuynGa naar voetnoot16 genoech te doene valt. Maar wat | |
[pagina 133]
| |
17 ist? Een yderGa naar voetnoot17 siet uyt, en niemant siet in: In dese ghemeene Heer-baan heb ick 18 my soo verre verlóópenGa naar voetnoot18, dat ick (na de ghewoonte van veel Dichters en 19 Schryvers) met ander lieden fauten gesochtGa naar voetnoot19 hebbe te pronckenGa naar voetnoot19. Want ic stel 20 u hier naacktelijckGa naar voetnoot20 en schilderachtichGa naar voetnoot20 voor óóghen, de misbruycken van dese 21 laatsteGa naar voetnoot21 en verdorven werelt; de ghebreckelijckheytGa naar voetnoot21 van onse tijdt: en de 22 Kerck, en straatmaareGa naar voetnoot22 mishandelinghenGa naar voetnoot22 van de gemeene manGa naar voetnoot22: doch onder 23 andere, heb ik mijn eyghen bekendeGa naar voetnoot23 swackheyden niet vergeten, biddende 24 den Almogende, dat hy de myne, en den uwen, ghenadelijck wil te hulpe 25 komen, want hem ist bekent, dat ick dit niet uyt haat, noch om yemant te 26 vertoornen noch te verbitteren, maar om my en alle menschen te verlustigen 27 en verbeteren gedicht en gheschreven hebbe. Isset sake dan dat ickGa naar voetnoot27 eenighe 28 vromeGa naar voetnoot28, oprechteGa naar voetnoot28, deghelijcke en deuchdelijckeGa naar voetnoot28 lieden, onverhoetsGa naar voetnoot28, en buyten 29 mijn weten hebbe vergramtGa naar voetnoot29, ick versoeck neffens deseGa naar voetnoot29 ernstelijck, dat sy't 30 mijn onbedochtheytGa naar voetnoot30 en kleyne kennisse Ga naar voetnoot30 wijten, en myne vergrypingheGa naar voetnoot30 met 31 een beterGa naar voetnoot31 verschoonenGa naar voetnoot31; sooGa naar voetnoot31 sal ick ghedwonghen zijn haar goede voorganghGa naar voetnoot31 32 te volghen, en myne haters, achterklappersGa naar voetnoot32, en lasteraars beschuldingenGa naar voetnoot32 en 33 bescheldingheGa naar voetnoot33 gheduldelijck te dragen; en met een wel-ghetroost gemoedtGa naar voetnoot33 34 sachtsinnich opnemen, en soetjesGa naar voetnoot34 by mijn neder-settenGa naar voetnoot34: want soo weynich als 35 mijn de onverdiende lof van myne al te gunstigheGa naar voetnoot35, my kan vorderenGa naar voetnoot35; 36 immers, en alsoo luttelGa naar voetnoot36 kan my schaden den laster der kenschuldigheGa naar voetnoot36, der | |
[pagina 134]
| |
37 Ga naar margenoot* eensydigheGa naar voetnoot37, der nydigheGa naar voetnoot37, die inghenomen zijnde metGa naar voetnoot37 quaatwillicheyt en 38 vooróórdeel, gheene dingen, hoe goedt oock datse souden mogen zijn, on- 39 veracht noch onbescholden laten. Maar daar-en-teghen de vryeGa naar voetnoot39, de sye- lóóseGa naar voetnoot39 40 en verstandige, en kreunen sich niet, aanGa naar voetnoot40 onbescheydenGa naar voetnoot40 vonnissen van soo- 41 danighen volckjen, sy onderscheyden, sy schiften, sy siften, sy keuren, sy 42 kiesen, en beproevenGa naar voetnoot42 der saken waardicheytGa naar voetnoot42 aan de ongevalschte waarheyt. 43 Het heeft eenige rechtsche of averechtsche gheleerde DoctorenGa naar voetnoot43, met sommi- 44 ghe hypokrytesche schijn-heylighe ghelieft, onse Spaansche BrabanderGa naar voetnoot44 in 45 sijn eere te spreeckenGa naar voetnoot45, sonder dat sy de man ghesien noch gehóórt hebben. 46 Daar overGa naar voetnoot46 hebben wy besloten dat wy hem int licht wilden laten gaan, op dat 47 hy hemGa naar voetnoot47 by al de wereltGa naar voetnoot47, en insonderheyt mocht verantwoorden tegen de 48 ghene, die met een gheveynsde suyverheytGa naar voetnoot48, hem van teGa naar voetnoot48 schandelijcke 49 oneerlijckheytGa naar voetnoot49 by elck een verdacht ghemaackt hebben, op dat hareGa naar voetnoot48 looghens 50 en syne vromicheytGa naar voetnoot50, sich openbaare. Ick, noch hy, en ontkenne niet, of hy 51 heeft wel over hemGa naar voetnoot51 dat te beroepenGa naar voetnoot51 is, maar wien? en watGa naar voetnoot51 isser dat volmaackt 52 in alles is? daar is niets onberispelijcx, als Godt. Maar sooGa naar voetnoot52 de ghemeene Spee - 53 lenGa naar voetnoot52 van ouwts af, niet anders en verhandeldenGa naar voetnoot53, als het gene by de ghemeene 54 man ommeginghGa naar voetnoot54; so hebben wy dan na de kleyne ervarentheytGa naar voetnoot54, van de 55 wereltlijcke dinghenGa naar voetnoot55 ons volckGa naar voetnoot55 niet hóógherGa naar voetnoot55 doen spreken dan syGa naar voetnoot55 enGa naar voetnoot55 verstaanGa naar voetnoot55, 56 of daghelijcx mede ommegaan. Dat is, een Smit van yser en koolen, een 57 Schilder van sijn veruwenGa naar voetnoot57, een Schoen-maker van sijn leesten, het welck ons 58 niet onvoeghelijck en dochtGa naar voetnoot58: nu waren wy ghenootsaackt volgens ons voor- | |
[pagina 135]
| |
59 genomen inhouwt, twee lichte Vrouwen sprekende te maken, de swaricheytGa naar voetnoot59 60 wel overdocht zijnde, vonden wy niet betersGa naar voetnoot60, dan datmen die van hare nee- 61 ringh ooc soudenGa naar voetnoot61 laten spreken, alsootGa naar voetnoot61 oock wel te dencken en gelooven is, 62 dat sy de SchriftuurGa naar voetnoot62 niet al te kies, te keurelijckGa naar voetnoot62 en te scherpsinnich door- 63 soecken, en meer met vleeschelijcke dinghen haarGa naar voetnoot63 bemoeyen, dan datse met 64 over- natuurlijckGa naar voetnoot64 verstant, Landen en LuydenGa naar voetnoot64 in de Waach-schale stellenGa naar voetnoot64. Is 65 haar geylheytGa naar voetnoot65 wat ongebreydelt en slordichGa naar voetnoot65, wy zijn de eerste nietGa naar voetnoot65, de Grie- 66 cken, de Latijnen, hebben't ons wel-lustelijcGa naar voetnoot66 voorgedaan. Dat blijkt aan 67 AristopheneGa naar voetnoot67, PlautoGa naar voetnoot67, TerentioGa naar voetnoot67, en eenige andere onbeschaamdeGa naar voetnoot67, die nochtans 68 vanGa naar voetnoot68 de huydensdaachse School-gheleertheytGa naar voetnoot68, de jonghe jeucht voor klock- 69 spijs en leckerny inghegheven wordt, dit lóóptGa naar voetnoot69 altsamen wel onbesproocken 70 deur, maar 'tgheen op een Tonneel vluchtich wertGa naar voetnoot70 verhaalt, wert by elcker- 71 lijckGa naar voetnoot71 schier voor doot-sonde gedoemt, daarGa naar voetnoot71 syGa naar voetnoot71 nochtans op straat, binnens 72 huys, en eldersGa naar voetnoot72 (God betert!) daglijcx veel erger hóóren, en doen. Sulcke, en 73 dierghelijcke schurfde schapenGa naar voetnoot73 blaten aldermeest van de onreynicheyt, andere 74 al te barmhertigheGa naar voetnoot74 en mogenGa naar voetnoot74 niet veelen datmen de godlóóse vindersGa naar voetnoot74 van 75 bedroch en schalckheytGa naar voetnoot75, wat over de heeckel haalt. Ick kentGa naar voetnoot75, het is een slap- 76 Ga naar margenoot* heyt in mijn, dat ick de eerelóóse-geen-noot-hebbende-moetwillige-Bancke- 77 roetiersGa naar voetnoot77 (die haar goet aansien en ghelóófGa naar voetnoot77 by de lieden met eerenGa naar voetnoot77 misbruy- 78 cken, en diefs ghewijsGa naar voetnoot78 de vromen 'tharen onbruyckGa naar voetnoot78 arm en ellendich maken) | |
[pagina 136]
| |
79 niet en kan troetelen noch na de mondt spreken, ghelijckerwijs alsser veel 80 FielenGa naar voetnoot80 en RabauwenGa naar voetnoot80 doen, die de buytGa naar voetnoot80 'tsamen staan, of dieGa naar voetnoot80 an 'tselve evel 81 sieck zijn, en wel lichtelijckGa naar voetnoot81 den eenen dach of den anderen het op-ghevenGa naar voetnoot81, 82 en deurgaanGa naar voetnoot82 sullen. Ick ben soo kleen als ick machGa naar voetnoot82, maar soo grootGa naar voetnoot82 en goedt 83 van ghemoedt, dat ickGa naar voetnoot83 soo een stuckedrochs niet en kan toestaan soo een ver- 84 doemelijcke schelmery, noch ick en kan niet onbeklaagt noch onbeschreyt 85 laten, de ghene die door onghevallenGa naar voetnoot85 tot een bedroeft verlóóp moeten ko- 86 menGa naar voetnoot86. Nu heb ick 't inder waarheyt op niemant in't besonder ghemeentGa naar voetnoot86, maar 87 heb de kluppelGa naar voetnoot87 int hondertGa naar voetnoot87 blindelingh geworpen, luck raack, dieGa naar voetnoot87 ghetroffen 88 is, volchtGa naar voetnoot88 het Rijmpje. Doetet u seer, wachtet u meerGa naar voetnoot88. 89 Die beleeftheyt heb ick ghebruycktGa naar voetnoot89, dat ick een ander tijdt hebbe ghenomenGa naar voetnoot89, 90 op datmen te minder beduydenisse opGa naar voetnoot90 de teghenwoordighe levende en soude 91 maken, ghelijck ick oock niet ghedaan en hebbe. De Brabantsche Tale heb 92 ick tot geen ander eyndtGa naar voetnoot92 hier in ghevoeght, als om haare arme hovaardy 93 an te wijsenGa naar voetnoot93, dat sy also welGa naar voetnoot93 haar lebbichedenGa naar voetnoot93 heeft als de botteGa naar voetnoot93 HollandersGa naar voetnoot93, 94 die syGa naar voetnoot94 soo wel niet en konnen volghenGa naar voetnoot94, als wy-liedenGa naar voetnoot94 haare mis-spraackGa naar voetnoot94. Dit 95 zijn dan vriendelijcke Leser, of Leserin, de oorsaken en de dinghen, die mijn 96 hebben beweegtGa naar voetnoot96 te doen drucken, mijn Brabander die van veelenGa naar voetnoot96 lachterlijckGa naar voetnoot96 | |
[pagina 137]
| |
97 belogen is, en die ick wensch datse u so wel mach behagen, als syGa naar voetnoot97 de beste en 98 braafste lieden voor desenGa naar voetnoot98 heeft gedaan, soo ick dat vermerckGa naar voetnoot98, sal ick my 99 spoeyenGa naar voetnoot99 om U.L.Ga naar voetnoot99 eerlanghGa naar voetnoot99 een kluchtigher en veel gheestigherGa naar voetnoot99 ghemeen te 100 makenGa naar voetnoot100. Hier mede wil ick u niet langer ophouden. Leest met lustGa naar voetnoot100, en trect 101 tot uwen dienstGa naar voetnoot101 het gene dat u wel ghevaltGa naar voetnoot101, en gheeft my voor mijn groote 102 en willigheGa naar voetnoot102 moeyte, een vriendelijck gesicht, het sal loons ghenoech zijn.
103 VoorGa naar voetnoot103 uwen altijdts bereydenGa naar voetnoot103 en
104 jonstigheGa naar voetnoot104 G.A. Bredero. |
|