Spaanschen Brabander
(1974)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 127]
| |
[pagina 129]
| |
Ga naar margenoot*Aen den Edelen Heer, Mijn Heer
| |
[pagina 130]
| |
6 kan nietGa naar voetnoot6 altijt even svvaarmoedich en druyloorighGa naar voetnoot6 zijn, al hebmenGa naar voetnoot6. schoonGa naar voetnoot6 7 de last op den hals van vvichtigheGa naar voetnoot7 ende groote saacken: men soect vvel 8 eenmaalGa naar voetnoot8 middelGa naar voetnoot8 om ontslaghenGa naar voetnoot8 te ziin van onseGa naar voetnoot8 belemmeringhenGa naar voetnoot8 en aardt- 9 sche moeyeliichedenGa naar voetnoot9: Tot sulcken eyndeGa naar voetnoot9, en voor de sulckeGa naar voetnoot9 geloof ick dat de 10 Ga naar margenoot* verquickelicke ende lustigeGa naar voetnoot10 Poësie is ghevondenGa naar voetnoot10. De Poësie seg ick, die niet 11 alleen als een goddelicke Sonne Hemel en Aarde verheugt en verciert: maar 12 komt tot inde binnenste onbeschryvelickeGa naar voetnoot12 deelen der zielen te erinnerenGa naar voetnoot12, en 13 gaat met een blakende gloryGa naar voetnoot13 des vermaacklicheytsGa naar voetnoot13 tot inde heymelickste en 14 grootsteGa naar voetnoot14 kameren der doorluchtigerGa naar voetnoot14 hertenGa naar voetnoot14, al vvaar sy met een hefticheyt 15 van vervvonderingenGa naar voetnoot15 uytschattertGa naar voetnoot15 het overtreffelickGa naar voetnoot15 verstant der geleerderGa naar voetnoot15 en 16 van God begaafde MannenGa naar voetnoot16: Als by gelijckenisGa naar voetnoot16; vvatGa naar voetnoot16 mensch is so lomp of 17 duyster van vernuftGa naar voetnoot17, die sonder bevvegingGa naar voetnoot17 en groote aandachticheytGa naar voetnoot17, en 18 recht-schapene soeticheytGa naar voetnoot18 souvv konnenGa naar voetnoot18 hooren of lesen de goddelicke Lof- 19 sang van Iesu ChristoGa naar voetnoot19, door den hoogenGa naar voetnoot19 en uytgheleerdenGa naar voetnoot19 Daniel HeinsiusGa naar voetnoot19 20 gemaact? Ick geloof niet datter sterflick menschGa naar voetnoot20 leeft, die begaaftGa naar voetnoot20 is met rede- 21 licke sinnen, die 'tselveGa naar voetnoot21 soude doen. Voor mijnGa naar voetnoot21, ick mach wel seggen dattet 22 mijn hoogsteGa naar voetnoot22 Poësie gevveest is, daarGa naar voetnoot22 ick mijn opperste ghenoegen in gehadt | |
[pagina 131]
| |
23 hebbe van mijn leven: en so ben ick oock vvel versekertGa naar voetnoot23 dattet V.E.Ga naar voetnoot23 oock 24 boven allen is. Nu heb ick onder andere oock de Eere gehadt van V.E. dat 25 ghy myne boerteryenGa naar voetnoot25 hebt vereerlijctGa naar voetnoot25 met de heerlijcke luyster van u E.E.Ga naar voetnoot25 26 gedoogsaamheytGa naar voetnoot26 en lust, om die by u selvenGa naar voetnoot26 te lesen. Dit maact my, vvaar- 27 dige heere, so moedich, dat ick u E.E. mijn Spaanschen Brabander derfGa naar voetnoot27 28 toe-eygenenGa naar voetnoot28: Vervvitticht en vervvustGa naar voetnoot28 zijndeGa naar voetnoot28 dat u E.Edele genegentheyt 29 mijn kleyne gifte niet en sultGa naar voetnoot29 versmaden, maar van een ghedienstich en goetGa naar voetnoot29 30 gemoet in dancke aennemen. V E.E. biddende dat ghy hemGa naar voetnoot30 soo vvilt stutten 31 met u E. bescheydenheytGa naar voetnoot31, datGa naar voetnoot31 hy vrypostelickGa naar voetnoot31 zijn Vyanden (die hy niet en 32 vreest) mach teghen gaanGa naar voetnoot32. Op dit vertrouvven vvil ick u E.E. inde gunst van 33 uvven Koning, met samptGa naar voetnoot33 den Koning alder Koningen, in genade bevelen, 34 die u E.E. in alle salicheden, so vvel tijttelijckGa naar voetnoot34 als eeuvvich, geluckich vvil 35 bevvarenGa naar voetnoot35, gelijck u E.E. van gantscher herten vvenscht uvven dienstvvilligen 36 diender ende vrient
G.A. Brederode. |
|