Schyn-heyligh
(1979)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
3 Bedrijf. 1e Toonneel.Catrijn in dienstmaeghds klederen.
1049De doolwegh op den welcken mijn geest gebracht 1050 is door het schielijck ende onverwacht wederkeren 1051 van Wijdermeer is van sulcker nature dat 1052 jck niet dencken en magh op de twist die 1053 tusschen mijn vaeder ende moeder is, ende de 1054 resolutij dien jck genomen heb doet mijGa naar voetnoot1054 1055 wenigh achten wat mijn ouders seggen doen oft 1056 Ga naar margenoot+dencken sullen soo zij verstaen dat jck in dus-1057daenighe clederen op straet gesien magh zijn. 1058 Ick was vol hoops doen jck den vrijer 1059 gewaer wierd dat jck daetlijck soude ge-1060storven hebben, maer die goede hoop ver-1061quickte mij 't hart soo zeer dat jck niet 1062 geraecken conde den geest te geven. 1063 Sulx dat jck inder daedt wel ellendigh ben 1064 naerdien de doodt mij niet hebben en wil, 1065 nu jck het leven niet houden en wil. Maer ter 1066 spijt van doodt en leven sal jck gaen haelen 1067 soo veel fenijns dat het mij in cort sal | |
[naar Bredero]
| |
3 B. 2 Toonneel.D. Lamfert Loskop. Catrijn.
1070Al seg jck het self. Maer ab occasu ad ortum 1071 Al seg jck het self. Wijster mij noch een, 1072 Wijstme, al seg jck het self noch een sulcken 1073 man als jck ben. Ego sum al seg jck het 1074 self Gallenistus et Paracelcistus allebej 1075 al seg jck het self. Ef teneo al seg jck 1076 het self totam medicinam in pugno 1077 Ga naar margenoot+in mijn vujst al seg jck het self. Laetse | |
[naar Bredero]
| |
[naar Bredero]
Catrijn.
1126Jck dien hem niet te steuren in sijn propoost;Ga naar voetnoot1126 1127 Ga naar margenoot+de man maeckt zijn sinnen bijster veel te 1128 doen. Siet dese Paracelsisten sijn doc-1129toren ende aptekers van bejds. | |
Lamf.
1130Jck laetse kakelen die willen, al seg jck het 1131 self. Hoe sullense staen al dese professoren 1132 al seg jck het self, als jck nu doe druc-1133ken voor den dagh ende in 't licht coomen 1134 de schoone tractaten, al seg jck het self, 1135 die jck onder handen heb, al seg jck het 1136 self, de venasectione, de lotione, 1137 de gestione et de pulsu. Jck argueer, 1138 al seg jck het self, en debateer en kloof 1139 al seg jck het self al die materiaelen, al 1140 seg jck het self, tot een haijr toe, al seg 1141 jck het self. Catrijn.
1142Goeden dagh domine doctor. Lamf.
1143Et te salvere jubeo, quis es? Catrijn.
1144Jck verstae v niet heer. Jck ken geen latijn. 1145 En jck geen duitsch. al seg ick het self. Ego sum solitum 1146 al seg jck het self, cum vxor, cum pueris, 1147 cum ancilla, cum rusticus in villa, al seg | |
[naar Bredero]
Catrijn.
1151Sijnse niet wel beraeden die 't leven bij dit 1152 volck soecken en de gesonthejt? soecken magh-1153menser maer 't geen daer t mij om te doen 1154 is naemelijck de doodt, die mochtenser vinden. Lamf.
1155Quis es tu? Hoc est. Waer koomje van daen? 1156 Waer woonje ende wie heeftje gesonden 1157 al seg jck bet self, ende wat js vw begeeren, 1158 al seg jck het self. Catrijn.
1159Jck ben de dienstmaeght van Joffrouw, dats 1160 alleens, en had gaeren een wejnich-1161jen fenijns. Lam.
1162Quid faceres cum? Hoc est, al seg jck het 1163 self, wat souwjer mee doen? Ca.
1164Maer wij hebben sooveel ratten t'onsent | |
[naar Bredero]
Lam.
1171Wat gebrabbel heb jck hier? al seg jck het 1172 self. die elementse meer, al seg jck het 1173 self, sietme voor een rottecrujds man aen, 1174 al seg jck het self. 't is bij gort de croon 1175 Ga naar margenoot+pileum sond jck seggen van de facultejt te nae, al seg jck het 1176 self. Maer qui nesck is simulare, 1177 nesck is regnare, jck sal mijn houwen 1178 al oft jck het mij niet aen en trock, al seg 1179 jck het self, en in plaets van rattecrujt 1180 haer tarwen meel geven met slaepkrujdt gemengt dat de rotten wel 1181 groeijen en toenemen moghen, al seg jck 1182 het self, en kappen bij gort, al haer beste | |
[naar Bredero]
Catrijn.
1186Aij lieve domine geeft me doch wat daer 1187 zij lang aen moghen gaen quijnen eerse 1188 sterven, dat se wat lijden de dieren voor al 1189 de schae en 't verdriet diese ons gedaen 1190 hebben. Hij moght anders dencken dat 1191 het voor mij waer. Lam.
1192A morte repentino libera nos. Ca.
1193Wats dat gesejdt domine? suljet gaen 1194 haelen? Lamf.
1195Jta. Ca.
1196Slujten sijn Latijnsche redenen niet beter als 1197 zijn duitsche, zij waeren genoegh om 1198 katten en honden te vergeven jck laet rotten 1199 en mujsen staen. Lam.
1200Siet hier mejsken. | |
Cat.
1201Hoe salmen't moeten, gebrujcken. Lam.
1202Ghij sult het mengen, al seg jck het self, met 1203 schoon claer regewater, al seg jck het 1204 self, en setten 't dan in een schotel, al 1205 seg jck het self, in loco, hoc est, ter 1206 plaetsen vbi al seg jck het self, de 1207 rotten haer daeghelijxschen burgerljcken 1208 ommegang, conversationem civilam 1209 handel en wandel hebben, al seg jck het 1210 self. Ca.
1211Hoeveel moetje hebben domine? Lam.
1212Een schelling voor de consutatij, al seg jck 1213 het self, en vijf stujvers voor 't venijn. 1214 Facit, laet sien, vijf en ses is twaelf. 1215 al seg jck het self. Jck schelje met een 1216 paer schelling quijt. | |
Ca.
1217Jst heel fijn dan. Lam.
1218Van 't alderfijnste datter gemaeckt wordt, 1219 al seg jck het self. Ca.
1220Daer is v geldt, goeden dagh. Lam.
1221Gaet heen. Tu venies matrem tuam 1222 bene domum. hoc est al seg jck het self 1223 ghij sult vw moêr wel t'hujs coomen. 1224 Nunc tempus est al seg het self, dat 1225 jck gae visiteren mijn patienten, hoc est 1226 den advocaet Grillestein, al seg jck het self, 1227 Ga naar margenoot+Kaeijendijck en Nescenhujsen. 1228 Ego haebeo tantam practicam, al seg 1229 jck het self, dat jck wel een muilesel 1230 van doen had, al seg jck het self, als de 1231 liberalitas van de lujden, al seg jck het 1232 self, het afwerpen moght, al seg jck het 1233 self. | |
3 B 3 Toonneel.Schijnhailigh. Simon.
Schijn.
1234De heer starck v in Liefde me joncker, 1235 ontmoet jck v hier. Simon.
1236Goeden dagh, vriendt geliefd v ijet. Schijn.
1237Jck heb v te spreken van een saeck van groot 1238 belang, ende bid den heer naeder Liefden 1239 dat hij vw verstandt verlichten wil. Simon.
1240Wat magh dat zijn? Schijn.
1241Maer dewijl ghij nu doch brujloft van 1242 twee dochters te weten Alijt en Catrijn 1243 sult houwen, soo soud jck v raeden met 1244 eenen t'accorderen het huwlijck van Jaque-Ga naar voetnoot12441245mijne, 't soude nu met een moejte doorgaen. Simon.
1246Wat Alijt? Wat Catrijn? Wat Jaquemijn? 1247 't is vande geck met vw. al mee droncken. 1248 al mee droncken. | |
Schijn.
1249De liefde dringt mijn gemoedt om v ten besten 1250 Ga naar margenoot+te raeden, voor waer Joncker Eelhart is 1251 een edelman van goedt getuighenis, al 1252 heeft hij wel eer wat wildt geloopen, hij is nu 1253 heel bedaert, ende gelijck het spreeckwoordt 1254 zejdt, niet gekoot best, beter eerst als lest. Simon.
1255Hij is wel gequelt die met gecken gequelt is. Schijn.
1256Hoe dus vreemdt me Joncker? Simon.
1257Jck seg datje deur gaet of jck maeckje 1258 voeten. Schijn.
1259De man maeckt hem selven soo veel becom-1260merinx datter hem 't hooft af ommeloopt. 1261 Jck sorgh van sijnen't weghen seker dat | |
[naar Bredero]
| |
3 B. 4 Toonneel.Wijbrandt. Dirck.
Dirck.
1282Hoe nae bij oock dat de dagh om is noch ken 1283 jck mij niet gerust stellen, t hart tujghtme 1284 datter noch een swarte kat sal comen inGa naar voetnoot1284 1285 't hijlick van mij en van Joffrouw Catrijn. Wij.
1286Hoor jck daer Joffer Catrijn niet noemen? Dirk.
1287Niettemin jck laet alle ding gereedt maken 1288 als brujdegoom. Wij.
1289Wat praet hij van brujdegoom? Dirc.
1290En jck toon een vroolijck aensicht. Wij.
1291Jck moet hier wat staen luisteren. | |
Dirck.
1292Jck denck vast om 't geen dat zij sejde in de 1293 tegenwoordighejdt van de Stille. Wij.
1294Jck ducht. Di.
1295Als de fortuin haer dwars ging versetten 1296 tegens mijn liefde t'uwaerts, soo soud jck 1297 ijet aen rechten daer t heele land af waghen soude. Wij.
1298Jck weet niet waer 't vast is. Dirc.
1299Als jck sejde dat het quaelijck over gelejdtGa naar voetnoot1299 1300 was dat zij den anderen sich had doen op 1301 rejse geven om sulcken vreemden boodschap. Wij.
1302Hij heeftet van mij voor. Dirc.
1303Soo swoerseme dat sij 't gedaen had wt 1304 medoghenhejdt ende niet wt liefde Wij.
1305Wat sal jck beginnen? | |
Di.
1306Achtende dat den tijdt, de lanckhejdt van 1307 de rejse ende d'onmoghelijckhejdt van't vol-1308brengen hem sijn hete liefde vercoelen souden. Wij.
1309Oime! Di.
1310Ende dat niemandt haer genieten soude als 1311 jck. Wij.
1312Jck ben verlooren. Di.
1313Daerom soo ras als de bestemde wr 1314 verlopen sal sijn, sullen wij 't huwlijck slujten. Wij.
1315Moght ick het niet wel dencken t'hans 1316 doense soo verschoot mits zij hoorde van 1317 mijn leven, datse mij wtgesonden had om mij 1318 ontslaeghen te wesen. Daerom sonder veel 1319 beschejds te geven vaerdighdse mij af, | |
[naar Bredero]
| |
Ga naar margenoot+3 B. 5 Toonneel.Lubbert. Steven.
Lub.
1324Wat lejder maere verstae jck daer wt mijn 1325 vrienden? mijn hujsvrouw de brujdt, met 1326 eenen de Stille? Ste.
1327Wat heeft hij mij daer te noemen? Lub.
1328Maer alsser geen recht in den Haegh en waer, 1329 soo soud jck noch willen sien wie mij mijn 1330 wettighe huisvrouw onthouden soude. Ste.
1331Het hart klopt mij. | |
Lub.
1332Neen alsoo niet. Ste.
1333Jck sweet het main. Lub.
1334En oft een jongman een fantasij crijght omGa naar voetnoot1334 1335 wat te besoecken, soud men hem daerom 1336 van sijn vrouw setten? Ste.
1337Jck wil hem aenspreken. Goeden dagh monsr. 1338 mij dunckt jck v wel meer gesien heb. Lub.
1339Dat moght wel. Ste.
1340Zijt ghij hier van daen? Lub.
1341Jae jck in trouwen, en hebber goedt, vrunden, 1342 en een huisvrouw, met de welcke jck hoor 1343 dat eenen de Stille rekening maeckt te 1344 trouwen, en jck hebse wel over dertien 1345 jaer getrouwt. | |
Ste.
1346Wat avontuir? Lub.
1347Dat mooghdij wel seggen. Ste.
1348Wat komt mij over! Lub.
1349De geen diese meent te trouwen, jck sweer 1350 hem dat hijse laeten sal oft een van ons 1351 bejden saller 't leven inschieten. Ste.
1352Ellendigh man! Lub.
1353Jck seg 't waer tegens alle eerbaerhejdt en 1354 billijckheidt. Ste.
1355Jck heb wel gehoort dat seker Rieuwert 1356 Rompslop. Lub.
1357Segtme niet meer, dats de man. | |
Ste.
1358Jndien de tijdt om is, ten ejnde vande 1359 welcke den vrouwen vrij staet, soo sij geen 1360 tijding van haer man gecreghen hebben, een 1361 ander te trouwen, soo mooght ghij'er vw 1362 muts nae werpen. Want in sulcken geval 1363 en soude hof provinciael nocht hooghen 1364 raedt met al haer mandamenten, inter-1365dicten, nocht relieven niet konnen helpen. Lub.
1366'T hof magh doen soo 't de saeck verstaet, 1367 en jck sal doen soo jck verstae, ghebreeckt 1368 het mij aen 't recht jck sel't met geweldt 1369 wtvoeren, al soudt mijn craegh costen.Ga naar voetnoot1369 Ste.
1370Jck hebber meer geweten die de vlag voerden 1371 maer als zij voor de justitie quamen, och 1372 zij leerden soo cleen singen. Lub.
1373Jck weet waer ghij wesen wilt. Ghij wilt 1374 staen op de seven jaer en drie daeghen, 1375 maer al waerense dubbeld om jck passer | |
[naar Bredero]
Ste.
1380De geen die 't is, is evenveel oft 1381 jck het self waer: daerom jck gae 't hem 1382 terstondt alles te kennen geven. Lub.
1383Jck wil dese saeck niet anders nedergelejdt 1384 hebben als met rappier en pognard. alhoe-1385wel jck bewijsen kan dat jck verschejden 1386 brieven geschreven heb wt Japan en anders.Ga naar voetnoot1386 1387 Wel hij comt wederom. Stev.
1388Hoort. Lub.
1389Wat isser? Ste.
1390Niet met allen, niet met allen. | |
Lub.
1391Ghij sult mij altijt gereedt vinden om te 1392 staen dat jck gesejdt heb. Ste.
1393De tijdt sal leeren. | |
3 B 6 Toonneel.Slockspeck. Quistijdt inde stoep. Lubbert.
Sloc. singende.
1394't moest een lange waeghen zijn 1395 t moest een lange waeghen zijn 1396 Daermense' al op souden voeren, 1397 Knechjens die den elleboogh roeren, 1398 Majsjes die geen maeghd en zijn. 1399 Wat segjer toe quistijdt? Quist.
1400Fa la/ fa la/ fa lale lale lale lale la. Lub.
1401Hij sal sonder sijn waerdt gerekent hebben.Ga naar voetnoot1401 Sloc.
1402Wel en wanneer sult ghij tot mr. Pieters gaen? | |
Lub.
1403Sulcken Rompslomp heeft mijn schoonvaêr 1404 al zijn leven geweest, soo weet hij de saken 1405 over te leggen. Sloc.
1406Wat snoeshaen komt daer aen? Wel hij 1407 heeft het hier gemunt. Lub.
1408Laetme deur jck moet in hujs wesen. Sloc.
1409Monsr. ghij sijt in een onrecht hujs.Ga naar voetnoot1409 Lub.
1410Eh! laet mij deur. Quist.
1411Ghij zijt verdoolt, ghij sult hier niet wesen. Lub.
1412Ghijlie soeckt het, en ghij sult het vinden. | |
Sloc.
1413Al soetjes vriendt. wie past op vw quae 1414 kop? Lub.
1415Jck ben van den hujs. Sloc.
1416Waert ghij een goude keten jck soud v ge-1417loven, maer nu ghij een mensch zijt soo 1418 geloof jck v niet. Lub.
1419Jck seg v dat jck langhaer ben de man 1420 van Juffer Alijt, swaegher van Joncker 1421 Rompslomp. Sloc.
1422Quistijdt, treck van leer bij get; sal hij hierGa naar voetnoot1422 1423 tegens onsen danck in hujs comen? Lub.
1424Salmen mij dit spelen? Sloc.
1425Staet af seg jck, of dat gaeter door. | |
Quist.
1426Toeft soo lang tot dat den ouwen t'hujs komt, 1427 Ga naar margenoot+en segt dan wat ghij te seggen hebt. Lub.
1428Roeptme d'ouwde Joffrouw. Sloc.
1429Sij heeft het te drock, sij magh niet voor 1430 comen al waerder sijn Excellentj selve. Lub.
1431Joffrouw Alijt dan. Quist.
1432't comt haer ongeleghen. Lub.
1433Een vande maissens. Sloc.
1434Lapt de deur toe. Quist.
1435Staet'er bujten soo waeijt v geen roock in 1436 de ooghen. | |
3 B 7 Toonneel.Lubbert.
1437Ganslijden wat derteler overgeevener 1438 gespuj van knechts. Dit komt alte-1439mael door dien men haer soo veel toegeeft. 1440 Kort moetmen dat geselschap houden bij denGa naar voetnoot1440 1441 duim, oft men doeter geen deegh mee. Nu 1442 jck magh gaen sien oft jck mijn schoon-1443vaeder op het hof oft in 't bos kan vinden, 1444 dat jck genaede van hem vercrijghe 1445 ende in sijn hujs ontfangen worde. | |
3 B. 8 Toonneel.Schijnhailigh. Jaquemine.
Schijn.
1446Daer staet Joffrouw Jaquemijne aen de 1447 poort. Jaq.
1448Welcoom mijn heer. Schj.
1449Den heer der heeren sterck v in Liefde. Jaq.
1450Js de brief bestelt. | |
Schijn.
1451Al bestelt. Och wat hebt ghij daer een 1452 serviteur, de liefde die ghij hem toe-1453draeght wordt cent per cent bij hem 1454 vergolden. Jaq.
1455Och ist waer dat ghij segt? Schijn.
1456'T is soo. en 't kan niet anders wesen, want 1457 't is een perl van een knecht, dat de 1458 natujr noch sulcken man scheppen wilde 1459 zij soude genoegh te doen hebben. Jaq.
1460T is wel te geloven. Schijn.
1461De zedighejdt, de gevoeglijckhejdt schijnt 1462 dat hem alleen toecomen.Ga naar voetnoot1462 Jaq.
1463Ach lieve! | |
Schijn.
1464Sijn trouw, sijn oprechtighejdt winnen 'thart 1465 van al de wereldt. Jaq.
1466Mijn bloedt. Schijn.
1467Soo weet hij hem te voeghen naer tijdt en 1468 geleghenhejdt, hij can over een geklooft 1469 rietjen gaen, soomen sejdt, hij kan lichten 1470 en swaeren. Jaq.
1471Wat een beschejdenhejdt! Schijn.
1472Hij is deftigh met de deftighen, vroolijck 1473 met de vroolijcken, lieflijck met de sachten, 1474 vermaeckelijck met de boertighen, 1475 Ga naar margenoot+openhartigh met de vrijen, en eerlijck met 1476 de treflijcken. | |
Jaq.
1477Haelt vrij al sijn godlijcke begaeftheden op. Schijn.
1478Jn't korte, hij denckt, hij wenscht, hij 1479 begeert, 1480 hij spreeckt, hij doet niet als dat met 1481 sijn geschickthejdt over een comt. Jaq.
1482Och hoe geluckigh ben jck! Schijn.
1483Hoort hier kindt, oudelien sijn oudelien ende 1484 jongelien jongelien, dat ghijlie te wacker 1485 zijt, zijn zij te traegh. Den ouderdoom die 1486 haer afgemat heeft is niet te gelijcken bij 1487 vlieden die van quicksilver zijt. Daerom 1488 soudt ghij soo lang wachten tot dat vw vader 1489 v wthouwen soud, ghij mocht licht eer 1490 komen te sterven. Jaq.
1491Wat raedt ghij mij dan best? | |
Schijn.
1492Maer dat ghij hem vw hart inder daedt 1493 bewijst, gelijck ghij 't hem in papier hebt 1494 bewesen. Jaq.
1495Kond jck slechts! Schijn.
1496O ghij kundt soo wel. Jaq.
1497Jn wat manieren? Schijn.
1498Maer kom gaet met mij, jck sal v in sijn 1499 caemer leveren ende dan voort Somma 1500 Ga naar margenoot+sommarum, ghij sult het wel 't'saemen 1501 maecken dat vw vaeder blijd is dat het 1502 houwlijck voortgaet hoe eer hoe liever. Jaq.
1503Och jck ben niet getojt. Schijn.
1504Wat lejdt daer aen? | |
Jaq.
1505Jck soud wel een geckin gelijcken. Schijn.
1506Niet met allen, men moet de gelegenhejt 1507 waer nemen. Jaq.
1508Laet ick mijn haijr een weinigh optoijen. Schijn.
1509Komt dan ras weder. Jaq.
1510Jn een ommesien. Schijn.
1511Soo mij desen aenslagh wel geluckt, jck 1512 sal den hondt slachten die aen enckele 1513 lapjens leer eten leert; en claerener 1514 soo veel als mij voorcomt. en wordt 1515 ijemandt de rancken gewaer, jck salGa naar voetnoot1515 1516 hem betaelen met de spreuck van den 1517 Propheet Septies cadit justus in die. | |
Jaq.
1518De knechts sijn inde kelder, de maissens 1519 inde keucken, mijn moeder is inde kamer 1520 ende mijn susters bij haer, hier is niemand 1521 van kennis ontrent, gaenwe. 1522Niemant sal weten waer jck gestoven oft 1523 gevloghen ben. Schijn.
1524Volghdme wat van veere dat het niemand 1525 en mercke. Jaq.
1526Daer comt volck. Schijn.
1527Komt slaenwe dit om. | |
Ga naar margenoot+3 B. 9 Toonneel.Rieuwert. Slockspec.
Rie.
1528Js dat Justitij! 't magh zijn dat jck nietGa naar voetnoot1528 1529 seggen en wil. Jck heb 't de Procureur 1530 generael van stuckjen tot beetjen ver-1531telt hoe jck met het wijf gevaeren ben. 1532 Doe hij mij altemael had laeten wt kallen, | |
[naar Bredero]
Sloc.
1548Gans duisendt duickers heerschop, ick 1549 koom hier met duisendt quae tijdingen 1550 t'effens. Rie.
1551Hoe nae ist wijf inde put gesprongen? | |
Ga naar margenoot+
Sloc.
1552Neen mijn heer, waer 't anders geen noodt. Rie.
1553Oft isser noch meer goeds verlooren? Sloc.
1554Al argher. R.
1555Slaetme de kop af. Sloc.
1556Ten eersten soo is Catrijn desperaet geworden 1557 en krijt en slaet de handen in't haijr dat 1558 het een steenen hart beweghen soud. Rieu.
1559Wijdermeer sal wedergekeert wesen. Sloc.
1560Daer nae is Jaquemijn op de been getegen 1561 men weet niet met wien. Rie.
1562Sij mocht de donder doen. | |
Sloc.
1563'T ander is dat we daer aen de deur gehadt 1564 hebben een vreemdt snoeshaen seggende 1565 dat hij Langhaijr heet ende de man is van 1566 Alijt, en hij woud met gewelt in hujs 1567 wesen. Rie.
1568Wat komtmij al t'effens over! Sloc.
1569Met gewaepender handt heb jck hem 1570 moeten keeren. Rie.
1571Ten waer dat jck het te vooren te gemoet 1572 had gesien 't waer om sijn sinnen te missen. Sloc.
1573Jck meende vanden avont over maeltijdt 1574 beschickal te wesen, en daer komt de 1575 boose Satan en steurt ons al de vreught. Rie.
1576Jck weet niet te seggen. | |
Ga naar margenoot+3 B 10 Toonneel.Snoep. Schijnhailigh
Sn.
1579Och 't heerschop is soo in v gehouden, soo 1580 in v gehouden, hij wil v niet alleen de 1581 hondert dalers geven, maer hondert 1582 pondt vlaemsch. Schijn.
1583Danck heb zijn goedthejdt. Sn.
1584En vw behendighejdt, raedt en belejdt. Schijn.
1585Jck en kan niet laeten de wercken der Liefden 1586 te oeffenen. Sn.
1587Dan seggen de Geusen noch datter niet meer 1588 mirakel schiedt. | |
Schijn.
1589De Liefde gaet het al te boven. Sn.
1590Ghij hebt mijn heer vanden doodt verweckt. Schijn.
1591En haer het leven gegeven. Sn.
1592Dat zijn twee. Schijn.
1593Nu wil Jck gaen sien de baen klaer te maken 1594 met de vaeder, en hoop het wel afloopen 1595 sal, want de broosheidt des vleesch, de jonckheidt 1596 van jaeren en de sachtighejdt van natujr 1597 hebben altijdt de reden op haer sijde. Sn.
1598Wat schooner parablen! Schijn.
1599Daerbenevens ist een eer voor de vaeder 1600 een dochter te hebben die eel van hart is,Ga naar voetnoot1600 | |
[naar Bredero]
Sn.
1604Goeden dagh domine. Schijn.
1605tabula est in lupus. | |
Ga naar margenoot+3 B. 11 Toonneel.Rieuwert. Slocspec. Schijnhailigh.
Rie.
1606Sij mocht het haer wel schaemen. Sloc.
1607Wie Rie.
1608De Fortuin. | |
Sloc.
1609Waerom. Rie.
1610Maer datse haer komt versetten tegens een 1611 man van vijftigh jaeren. Schijn.
1612Mijn heer Rompslomp, zijt gegroet. Rie.
1613Onse lieven heer sejndt v tot mij, want jck 1614 weet niet wat aengaen, soo heeft mij hetGa naar voetnoot1614 1615 ongeluck wtgestreken.Ga naar voetnoot1615 Schijn.
1616Hebt goeden moedt. Sloc.
1617Met goe moedt, en purgatien, geneestmen 1618 de Spaensche pocken. | |
Rie.
1619De man wt Arabien is t'hujs gecomen 1620 en die door Strate 1621 Magelanes oock. Schijn.
1622Wat meer? Rie.
1623De dochters op ter loop, en alleding in't wildt.Ga naar voetnoot1623 Schijn.
1624Daer veel ramps is, is veel raedts. Rie.
1625O o o o! Schijn.
1626Met een recepjen dat jck v geven sal tegens 1627 't ongeluck, sullen wij alles te recht helpen. Rie.
1628Jck hael mijn adem wat. Schijn.
1629Jck heb wel eer oock half fantastijck geweestGa naar voetnoot1629 | |
[naar Bredero]
Rie.
1640Laet ons tot de recepte koomen. Schijn.
1641T geen dat ghij te doen hebt, is nergens op 1642 te passen. Rie.
1643Ofmen kan of niet? Schijn.
1644'T is altemael daer in geleghen datmer 1645 sich nae set. Sloc.
1646Daer houd jck het oock voor. Rie.
1647Houdt ghij vw mondt, ghij bock. | |
Schijn.
1648Dat ghij't verstaet, de Fortuin is van een 1649 aerdt als de hoeren, dewelcke alsse sien 1650 datse een goên sul van een pol hebben 1651 die op haer verslingert is, daer springense 1652 meede om als de kat met de mujs: maer 1653 alsse een lidsert voor hebben die voor een 1654 gat niet te vangen is, en die'r altemet met 1655 een ejndt houts achter her sit, jck verseker 1656 v datse klein singen. Sloc.
1657En was mij't spreken niet verboden jck soud 1658 den lof van vw geperfumeerde gelijckenis 1659 ten hemel toe verheffen. Rie.
1660Zij gaet mij oock ter harten. Schijn.
1661De diefsche fortuin is min nocht meer als 1662 een wijnverlaeter, die gewaer wordt dat 1663 sulcken voeder, oft sulcken pijp, oftGa naar voetnoot1663 1664 die aem, oft dat oxhooft leckt, sooGa naar voetnoot1664 1665 steeckt hij se terstondt op een ander vat 1666 dat dicht is, en de verlooren droppelen 1667 gaen hem van 's hartsen bloedt af. Alsoo | |
[naar Bredero]
Sloc.
1675Ofje een propheet hoorde. Waer magh 't 1676 de man van daen haelen? Rie.
1677Jck word 1678 een ander mensch. Sloc.
1679Als een man gaeter mee voort. Rie.
1680Wat sal jck v meer seggen, jck crijgh een 1681 nieuw hart in mijn lijf. Schijn.
1682Jndien ghij v houden wilt aen mijn vermae-1683ningen, jck set de verdienste van twintigh 1684 vasteldaeghen tegen een sprengsel wijwaters 1685 dat al vw hartzeer ten lachen en 1686 te singen vergaen sal. Rie.
1687Jck ben de selve man niet. | |
Sloc.
1688'T is v wel aen te sien. Rie.
1689Jck ben hondert pondt gelicht. Schijn.
1690Gaet thujs, totdat jck coom sien hoe 1691 de medicijn gewrocht sal hebben. miserere 1692 mei, Secundum. Rie.
1693Jck sal v verwachten Schijn.
1694Jck sal komen soo ras jck noch wat 1695 van mijn getijen gelesen heb. magnam 1696 misericordiam tuam. |
|