Moortje en Spaanschen Brabander
(1999)–G.A. Bredero
Regelnummers proza laten
vervallen | |
[p. 14] | |
Reden aande Latynsche-geleerde+aant.1eerwaerdighe hooggheachte Meesteren der wydtberoemde Latijn-2scher Tale, hier sult ghy sien (indien 't u lust) de groote stouwtheyt van een2 3slechte Amstelredammer (die maar een weynich kints-School-frans in 't3 4hooft rammelde) de vrymoedicheyt ghebruycken, dat hy die van u allen4 5ghepresen terentius derf inde handen nemen, en dwingen dien suy-56verlycken Latinist niet alleen mal Hollantsch, maer (dat van elck der6 7naaghebuur-Steden begheckte) Amsterdams te prevelen, en te revelkal-78len: Dan niettemin dese myne sotte stouticheyt en sal u mogelyck niet8 9alleen doen verwonderen, maer misschien een hueghelyck lachen berey-910en, vermidts de soete mallicheyt van onse uytspraack, insonderheyt duer10 11'tverkorten, of by u ongewoon, of ongebruyck der woorden. Ick heb hem11 12niet alleen van syn onvolloofde uytnementheyt van spreken doen verwis-1213selen; maer heb vrypostelijck de versierde geschiedenis uyt de schat-1314kamer van de werelt, uyt dat Keyserlyck Roomen ghevoert, maer dat 15meer is, in mijn Vaderlijcke Stadt ghesleept en gherabraackt, waer van15 16dat ick vreese, dat ghy lieden my levendich sult veroordelen voor een16 17Moordenaar: Dan ghy Alderwijste Doctoren, als u immers de moeyten17 18lust, ghy sult mijn barmharticheyt bevinden, want ick heb hem voor sijn18 | |
[p. 15] | |
19doodt op onse wijse en na mijn macht eerlijck, en uyt eenderhandt eenpa-1920rich ghekleet, niet met een bedel-rock van hondert duysent snorrepijpen,20 21van kromme-lappen, en ander uytheemsche geleende snipperlingen, ge-2122lijck als hy over tsestich Jaren was uytghestreken in Brabant: Hy sacher22 23uyt, met oorlof, anders noch anders als Esopus Raven, sulcx dat, soo yder23 24'tsijne hadde gheeygent, hy souwder voorseker heel kaal afghekomen 25hebben. Heb ick hem gemartelt, het is my waarlijck leet, ick had hem niet 26gemeent so hart te handelen; dan 'tschijnt dat hy leckerlijck opgevoedt26 27zijnde, geen Amsterdamsche grove troetelingen kon verdragen, en dat hy27 28so in mijn goede wille gestorven is: Had ick hem in syn eygen Moeders28 29tale gehoort, ick sou hem onghetwijfelt (had ick ghekent) meer te goet29 30ghedaen hebben, maer siet, ick sprack hem niet dan door een Fransche30 31tolck, die ick selfs nauwelijx en verstondt, en die, gheloof ick dat hem 32oock niet grondich verstaan heeft. Want siet, ick heb so veel van syn on-33uytsprekelijcke welsprekentheyt ghelesen, dat ick hem beminde eer ick 34hem sach: maer doen hy my in dat geckelijck gheschockiert Antwerps34 35verscheen, ick stondt in beraadt of ick huylen wouw of lachen, heb g'er 36lust in, ghy sult hier of daer noch wel een schampeljoentje kryghen, dat u36 37mogelyck wel bevallen en een groot vermaken sal geven, indien ghy 38gedient zijt met redenen vol getappijte of geborduurde woorden, ghelijck38 39als veel spreeuwen van Hovelinghen en Stadts schrijvers besighen. Hola!39 | |
[p. 16] | |
40besongierende Kooplieden, en andere die haar eyghen spraack verarmen40 41en gewelt doen, en liever met een ghelapte gecks-kap brallen, dan dat sy41 42willen gaan blincken in een onbesproken effene Mantel. Ach! wat een42 43willighe arremoede hoor ick over 'tgantsche Nederlandt? Souder wel43 44eenich volck onder de Sonne zyn, die met dese verkoren raseryen bevan-4445ghen zyn so seer als wy? het mach wel, maer ick denck het niet. Dan dit45 46weet ghy Hooge Gheleerde best, vermits dat ghy over al t'huys zijt. Meent46 47ghy niet mijn Heeren dat dese mengel-moes van spreken herkomt van een 48aart van menschen, die dese verbasteringh of verwerringh van woorden48 49ghebruycken voor een edele frayicheyt? Of souwt wel zijn van lieden die49 50eer sy haer eygen sprake kennen, andere talen leeren, die naderhant 51duytsch sprekende, haar dickwils om 'tlichtste met een vreemdelings51 52woort behelpen moeten? Een dingh heb ick veeltijts beklaagt en 'tbe-53rouwt myn noch, dat de Geleerde hare geleertheyt meer voor de School-54geleerde, als voor ons uytheemsche-letterloosen-ongheleerde, leeren. Hoe54 55sullen wy weten wat ghy weet en kent, indien ghy ons niet wijs en maackt 56hoe wijs dat ghy bent? Al u weten is niet, soo varre ghy't maer u selven56 57weet: niemant is sijn selver gheboren. Laat dan u Vaderlant so veel van u57 58wijsheyt genieten, als de Romeynen oft andere varre ghelegen volckeren, 59so sult ghy uwe Lantsluyden die de botste niet en zijn, verstandiger en 60wijser maken. Dit heb ick menichmael gewenscht, en bidt u tegenwoor-6061dich Eerwaardighe hooggeachte Leeraren der wijdtberoemde Latijnsche 62tale, dat ghy mijn moedich bestaan van 'tveranderen en toedoen van tijt,62 63plaats, namen en andere diergelijcke dingen, met u geleert verstant ten63 64goede wilt keeren: want ick hebbet voornamelijc so verschickt de slechte64 | |
[p. 17] | |
65ghemeente te gevallen, die van de Grieksche ghewoonte luttel weten, en65 66dese ghedaanten best verstonden. Heb ick sijn treckjes, sijn aardicheytjes66 67niet getroffen, 'tis mogelijck by mangel van verstant, of door feyl van67 68quade voorgang, niet vande Kartagiaen, maer vanden Franck. Ick en68 69hoeve u mijn Heeren hier niet te verhalen de uytstekentheyt van sijn son-6970derlinge kennisse der wereltlycke saken, de verscheydenheden van 'tleven70 71der menschen, hoe levendich hy yghelijckx aart en natuure afbeeldt, haar71 72zeden, spreken, leven. Want soo ick dat voor nam, soo souwde ick Water 73in Zee, of Zant in Duyn willen brenghen. 'Tis my ghenoech dat ick u 74andermaals bidde, dat ghy my Leeckebroeder wilt ontschuldighen, dat74 75ick myn onwetende handen in het sinrijcke deegh van dien scherpsinni-76ghen man ghesteken, en dat op sijn Hollants gekneet, en na de mont van 77mijn soetmondige medeborgers ghebackt hebbe, an het welcke niet en77 78twijfelt, Eerwaerdighe hooggeachte Meesteren der wijdtbekende Latijn-79sche tale, dat ghy sult doen
80Uwen in allen vlijtighen Diender en Vrunt80
g.a. bredero. 't Kan verkeeren. |
|