Moortje en Spaanschen Brabander
(1999)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 2]
| |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Moortje | |
[pagina 9]
| |
Aen den edelen heer,
| |
[pagina 10]
| |
10wane te ontschuldigen van myn behoorlycke plicht, so had ick ghedocht 11(hoe wel met weynich bevallicheyts) u eenighe erkentenis der weldadenGa naar voetnoot11 12over te stieren, maar so haast desen yver in my branden, soo flucx is syGa naar voetnoot12 13oock wederom uytgeblust, niet door mangel van goet-jonsticheyt; maarGa naar voetnoot13 14door dat ick (ô waardige Mecenas van onse Tydt!) gewaare wierdt de tref-Ga naar voetnoot1415felycke wercken en hooghe vereeringhe der dapp'rer geleerder MannenGa naar voetnoot15 16en Meesteren van verscheyden spraken; nietemin of sy in verwonderinghGa naar voetnoot16 17van gheleertheyt, en aansienlyckheyt van schenckagie my verwinnen, sooGa naar voetnoot17 18en sullen sy nu noch nimmermeer my in goedt-gunsticheyt tot uwaarts 19overtreffen: Waaren (seydt L. Anneus Seneca) de weldaden gheleghen inGa naar voetnoot19 20de giften ofte uyterlycke dinghen, ende niet inde goedwillige ghenegent-21heydt om wel te doen, soo moste de grootheydt der gaven oock de wel-22daden te grooter maken: 'twelck soo niet en is, want dickwils verbindtGa naar voetnoot22 23ons eenen meest die kleyne dinghen vrywillich geeft; die met zyn harte een 24Koninckx schat gelijck is. Men moet niet anmercken hoe groot de giftenGa naar voetnoot24 25zyn, maar van wie die, en hoe die gegeven worden. My dunckt, Eerwaar-26dige Heere, dat ick in desen ghevalle mach spreken het gene dat die Edel-Ga naar voetnoot2627moedige Jongelingh sprack: Als veel andere socrati groote gaven (naGa naar voetnoot27 28haar vermoghen) brachten, sprack aeschines zijn arme jongher: Ick enGa naar voetnoot28 29hebbe niet dat so goedt is, 'twelck ick u met eeren schencken mach, daerGa naar voetnoot29 30in ick sonderlinge myn Arremoede mercke: daaromme gheef ick u alle datGa naar voetnoot30 31in mynder macht is, dat is, myn selven, dese gifte (hoe wel die kleyn is) | |
[pagina 11]
| |
32bidde ick u in't goede te willen nemen, ende dencken dat andere u vele 33ghevende noch meer behielden. Ick sal my waarlyc geluckich achten, 34indien ghy dese myne aanbiedinghe met blyder harten wilt ontfanghen:Ga naar voetnoot34 35Wel is waar dat ick uwe e. Groot-achtbaarheyt in sulcken achtinghe heb-36be, dat myne gediensticheyt my altoos te luttel vallen sal. O Nederlantsche 37Sonne! O blinckendt-Licht van alle uytnementheydt! wiens sonderlingheGa naar voetnoot37 38Wijsheydt en Wetenschap soo helder hebben geschenen, dat niet alleenGa naar voetnoot38 39haerlem sich daerinne verheucht, maar verhoovaardicht, vermits datGa naar voetnoot39 40selve uytheemsche Koninghen met gebeden en soete vryerijen dese Door-Ga naar voetnoot4041luchtighe Fackel van holland te Leen verwurven hebben. Ghy zytet ôGa naar voetnoot41 42waardighe Man! Ghy zytet die alleen waardich zyt gekent boven alle de 43allederwyste In-gesetene van het sweetsche ryck, om de saken van dieGa naar voetnoot43 44Grooten Heldelycken vorst uyt te voeren, en zyn waardicheyt en aan-45sien hier te vertoonen: En nademaal ick weet en bevroede door de erva-Ga naar voetnoot4546rentheydt van u.e. dat de staten van Princen heel moeyelyck en lastichGa naar voetnoot46 47zyn te bedienen, en gemeenlyck met sware bekommeringh ondermengelt,Ga naar voetnoot47 48waar uyt nootsaackelyck het verladen Gemoedt, door de ghewichticheytGa naar voetnoot48 49der saken, na lustige verquicking yvert, pooght en jaaght: beneffens dienGa naar voetnoot49 50weet ick dat uwe seer Edele Heerlyckheyt, en over-wackere gheest altoos 51een groot genoeghen en vermaken heeft ghehadt in alle frayicheden; in-Ga naar voetnoot5152sonderheydt inde duytsche Poësie, het welck ick hebbe vermerckt als ghyGa naar voetnoot52 53met lust en vruechde anhoorden myne duytsche Leecke-Broeders Ryme-Ga naar voetnoot5354rijen, en overmits dat ick sach dat u.e. de soeticheden wel gevielen: Heb-Ga naar voetnoot54 | |
[pagina 12]
| |
55be ick niet kunnen noch willen na laten u.e. dit Boekxsken te vereeren enGa naar voetnoot55 56toe te eygenen; versekert zynde dat het u.e. behagelyck zyn sal, niet om de 57kunst die ick hier inne souw mogen hebben gebruyckt (die doch daar welGa naar voetnoot57 58in te soecken maar niet in te vinden is) maar om de genueghelycke stoffe 59daar het van handeldt. Ick hebbe de Kartaginees terentius after metGa naar voetnoot59 60loome schreden na gegaen, en evenwel meesten tyt wat wilt-weyich uyt-Ga naar voetnoot6061geweydt, gebruyckende een Poëtsche vryicheyt, denckende dat een getrouw 62oversetter niet gedwongen en is juyst van woort tot woordt te volgen. 63Heb ick zyn sluer, noch aardige geesticheyt niet voeglyck na-ghebootst,Ga naar voetnoot63 64dat is mogelyck myn schult, dan doch de verscheydenheydt van tyden,Ga naar voetnoot64 65van spreken, van plaatsen en persoonen hebben daar toe geen kleyne 66oorsaken gegeven, vermits ick was belust het selve te maken als oft hier teGa naar voetnoot66 67lande en in myn Vaderlycke stadt over ettelycke Jaren ware geschiet, omGa naar voetnoot67 68dat het so by de gemeente te kundigher en te angenamer soude wesen; SoGa naar voetnoot68 69ghy myn Heere dese reden geloof, en macht geeft, so sal ick genoeg vanGa naar voetnoot69 70myne dwaal-streken en faal-grepen ontschuldicht zyn. U biddende dat 71ghy myne vrymoedicheydt (die toch nieuwers toe en dient als om u.e. eenGa naar voetnoot71 72vrolycke verlichtingh en verlustingh an te brengen, en myne goetwillic-73heyt tot uwaarts te vertoonen) goedelyck nemen wilt. Daar en bovenGa naar voetnoot73 74wensch ick uyt gantscher zielen eens de gelegentheyt te hebben om u e. 75een grooter vermaak, en waardigher dienst te doen. Hier mede sal ickGa naar voetnoot75 76endigen, en Heylighen u toe de Offerhanden van myn gunstighe ghedach-Ga naar voetnoot76 | |
[pagina 13]
| |
77ten, op den Altaer van het Goedt-vertrouwen, dat ick hebbe aan u e.Ga naar voetnoot77 78reden-ryck en bescheyden oordeel, dat myne goede wille aanmerckendeGa naar voetnoot78 79dese geringe gifte als of sy grooter ware met genegener herten an-nemen 80sult: Endelingh beveel ick u e. niet alleen inde gunste en ghenadigheGa naar voetnoot80 81beschermingh vanden sweedtschen, maar vanden AlmoghendenGa naar voetnoot81 82koningh aller Koningen, die u e. wil verkenen een geluckigh en zalighGa naar voetnoot82 83Nieuwe-Jaar, met al het gene dat zyn onuytsprekelycke Wysheyt tot een 84God-vruchtich en Christelyck leven weet te behooren, hetwelck u e. 85wenscht uyt amsterdam den lesten December, int Jaar 1616
86Uwen Dienst-willige Vrient en DienderGa naar voetnoot86
g.a. bredero. |
|