Lucelle
(1976)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
AfbeeldingenScènes uit het stuk zijn in de 17de eeuw betrekkelijk vaak in beeld gebracht. Dat is meer in overeenstemming met het aantal herdrukken dan met wat we weten over het aantal vertoningen, zoals in de volgende paragraaf zal blijken. Het oudst is de bekende ets door Willem Buytewech, die door J.G. van Gelder met ons stuk in verband is gebrachtGa naar voetnoot1. De prent stelt een ontspannen zittende en vrolijk kijkende jongeman voor, naast wie een jonge vrouw naar hem toegewend zit, met een gebaar van haar linkerhand op zijn arm, terwijl ze hem met de rechter een schaal of kom aanbiedt. Onder de stoel van de jongeling ligt een hond: verslindt hij, of wacht hij op, etensresten? Van een derde persoon ziet men alleen het hoofd, men kan zich voorstellen dat hij zich ineengedoken schuilhoudt. Heeft hij misschien een flesje met vergif of een zinkroer in de linkerhand? Het kunnen inderdaad Ascagnes, Lucelle en Lecker-Beetje in III, 3 zijn. Maar de toneelvoorstelling moet er heel anders hebben uitgezien. Inplaats van op Lucelles ‘zaal’ plaatst Buytewech de figuren in de buitenlucht, met een onduidelijk aangegeven hoog gebouw op de achtergrond. De luit ontbreekt, evenals Margriet. Het paar wordt omgeven door voorwerpen die op emblematische wijze overvloed kunnen suggereren: vaatwerk, geldstukken, druiventrossen. De emblematische waarde van de ets heeft Van Gelder zelf in zijn baanbrekende artikel verduidelijktGa naar voetnoot2. Hij veronderstelde voorts dat de prent bedoeld was als titelprent voor de eerste druk van Lucelle, maar dat de combinatie met boekdruk onoverkomelijke technische | |
[pagina 45]
| |
moeilijkheden had opgeleverdGa naar voetnoot1. De geringe overeenstemming met de bedoelde scène kan echter ook het motief zijn geweest. Beter past bij de tekst het medaillon dat Jan van de Velde, naar een tekening van Buytewech die in het Prentenkabinet te Leiden bewaard wordt, gegraveerd heeft voor de verzamelbundel Alle de Spelen van G.A. BrederoGa naar voetnoot2. De twee jongelui zijn daar in een interieur afgebeeld, met Margriet en met een luit. Van Jan Miense Molenaer zijn twee schilderijen bekend die V, 2 voorstellen, gedateerd resp. 1636 en 1639Ga naar voetnoot3. De gelieven liggen in hun schijndood verenigd terneer, terwijl Baustruldes, Carponny, de Baron, Lecker-Beetje en Margriet er in passende houdingen bij staan; de Apteker is nog geen redding komen brengen. Een enkele figuur op de schilderij van 1636 is moeilijk te identifiëren. De achtergrond leert ons niets omtrent het toneel van de Oude Kamer: de schilderijen dagtekenen van twee decennia later, en niets suggereert dat de scène zich in een bovenzaal afspeelt, want de beschouwer ziet neer op een (geplavuisde) vloer. In beide gevallen is er links achter een openstaande poort, met uitzicht op een landschap! De schilderij van 1639 vertoont rechts achter een soort troonhemel met gordijn, die een geschikte oplossing biedt voor de bruidsnacht in IV, 2Ga naar voetnoot4. We kennen een schilderij van Hendrick Martensz. Sorgh en twee van Jan Steen die men zou kunnen rekenen tot een genre ‘de galante muziekles begluurd’. Vooral een van beide SteensGa naar voetnoot5, waarop ook een duègne afgebeeld is, lijkt verband te houden met II, 2. | |
[pagina 46]
| |
Aan Cornelis Jansz. Steen wordt een schilderij van 1678 toegeschreven, V, 4 voorstellendeGa naar voetnoot1. Een drukke vertoning: het gerecht met zijn manschappen dringt binnen door een poort, midden achter, terwijl de intimi al lachende gezichten vertonen, blijkbaar omdat Meester Hans de Apteker bezig is, de doodgewaanden te doen herleven. De spreuk ‘Schijn bedriegt’ staat op een papiertje dat op de voorgrond ligt. Men moet uit de overgebleven afbeeldingen concluderen dat enerzijds de verrassende ontknoping in het slotbedrijf van Lucelle indruk heeft gemaakt op het toneelpubliek, en dat anderzijds de begluurde of beluisterde muziekles een geliefd onderwerp van 17de-eeuwse kunstenaars en kunstkopers is geweest. Dat in een veilingcatalogus van 1767 een dergelijke schilderij wordt aangeduid met ‘Ascanius en Lucilla’Ga naar voetnoot2, hoeft niet te bewijzen dat men toentertijd het stuk van Bredero nog kende. De verklassiekte resp. veritaliaanste vorm van de namen kan wijzen op een verwaterde familietraditie bij de eigenaars. |
|