Verspreid werk(1986)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 298] [p. 298] Sonnet Het thiende van de schoonheyt Van schoonder voetkens oyt, was 't aarderijc betreden, Als dees die properlijck twee toffelkens aandoen, Van purper fijn fluweel, daar onder kleyne schoen, Met gout-draat geborduyrt, de schoenkens fraey doorsneden. Het gras is amoureus op dees twee snelle leden: Ick heb het wel ghesien, met ander kruyden groen, Staan drillen vol van vreucht voor hare stapkens koen, Dan buyghdent met ootmoet voor hare soete schreden. Sy zijn vol heylicheyt, als sy gaan na 't aflaat; Sy zijn vol majesteyt, als sy gaen over straet, Sy zijn soo lieffelijck, als sy gaan om verblijen; Sy zijn vol eerbaarheyt, als sy gaan na 't bancket; Sy zijn vol eenicheyt, als sy gaan na het bedt; Wat ist! sy zijn te snel, voor diese wil gaan vrijen. [tekstkritische noot]Blz. 80; benedenhelft rechterkolom; opschrift romein; tekst in fractuur. Vorige Volgende