op een bepaald ogenblik door hem als voltooid te zijn beschouwd. Maar bij dit lied is dat ánders: het ziet er uit als in letterlijke zin onvoltooid te zijn gebleven, en te zijn afgedrukt naar een concept. Er is immers geen evenwicht tussen de verschillende elementen waaruit het bestaat, en men zou uit dit feit gerechtigd zijn conclusies te trekken aangaande zijn werkmethode als dichter. Het rijmschema is tot het eind toe feilloos volgehouden, en duidt door de ongelijkheid van de even en de oneven strofen erop, dat er strofen van acht regels zijn bedoeld met het rijmschema a b a b b c c b, dus overeenkomstig een bekende laatmiddeleeuwse strofevorm met rijmbinding in het midden, maar met als variant omarmend in plaats van gekruist rijm in de vzn. 5-8. Deze bouw is identiek met die van het lied ‘O Hoofdeloose zinnen!’, maar aangezien ook daarvan de tijd van ontstaan onbekend is, kan men er in dit opzicht voor dit onvoltooide lied geen enkele conclusie uit trekken. Het gekozen rijmschema is zelfs volgehouden ondanks de metrische onvolkomenheden in vs. 6, vs. 13, vs. 18, vs. 20, vs. 21 en de vzn. 23-24.
Ofschoon er geen melodie is aangegeven, mag men uit het jambische metrum met vier heffingen waarmee het lied inzet, wel opmaken dat die maat bedoeld is voor het gehele lied. In veel gevallen zou het toevoegen van éen of van twee syllaben voor een dichter geen probleem vormen om de verzen met behoud van hun spontaan karakter toch metrisch te normaliseren, maar er kan natuurlijk geen sprake van zijn dat men zou trachten dit onvoltooide lied te voltooien, zo min men het moet wagen een onvoltooid gebleven schilderij van welke grootmeester dan ook ‘overeenkomstig zijn bedoeling’ af te werken. De negentiende eeuw heeft zich aan dit soort eigenwijze restauraties te vaak gewaagd - ik denk aan wat Potgieter en Bakhuizen van den Brink met de literaire nalatenschap van Drost hebben gedaan, of Kloos met die van Perk - om dat nog eens te beproeven. Maar bij het totaal verloren gaan van Bredero's manuscripten is de zeldzame keer dat wij over een onvoltooid lied beschikken, toch een te mooie kans op het bespieden van zijn werkmethode, dan dat men die zou mogen verzuimen. Van alle poëtische factoren is het rijm bij Bredero blijkbaar dominant geweest.