Klinck-vaers
Sonnet ter nagedachtenis van een zeer schone en deugdzame vrouw die uit jaloezie blijkt te zijn vermoord.
Beginregel: Sy, die Aurora plach in Verruw te ghelijcken, |
Eerste publikatie: Nederduytsche Poëmata 1632, fol. J2v. |
Omvang: 14 regels. |
Versvorm: alexandrijnen, met sterke metrische variaties in vs. 7 (omzetting vierde en vijfde jambe), vs. 9 (omzetting vierde jambe), en verplaatsing van de cesuur in vs. 4 en vs. 5. |
Rijmschema: a b b a c d d c e e f g g f. |
Een van de opmerkelijke aspecten van dit sonnet is de grote betrokkenheid van de dichter bij de gewelddadige dood van de vrouw die in de eerste strofe aan ons wordt voorgesteld als een voorbeeld op aarde en een sieraad van de hemel. Dit en de woorden ‘dit marmer’ (vs. 5) die op een in de realiteit voorhanden graftombe of grafsteen kunnen wijzen, doen veronderstellen dat achter de onbekende een amsterdamse vrouw schuil gaat, die zoals uit het sestet blijkt, in een gepassioneerd liefdesconflict door haar waarschijnlijk oudere man uit domme jaloezie is vermoord. Uit vs. 5 blijkt dan verder, dat deze vrouw een griekse was. Dit zal voor Bredero aanleiding geweest zijn tot de vergelijking met de homerische Helena, die hij gekend zal hebben uit gedeelten van de Ilias in Van Manders vertaling en van de Odyssee in die van Coornhert. In geen van deze beide werken evenwel, noch in Van Manders Uijtlegginghe kan Bredero de stof gevonden hebben die de inhoud vormt van dit sonnet.
Er is nog een andere verklaring van de woorden ‘dit Marmer’ mogelijk, nl. dat Bredero daarmee verwijst naar een prent of tekening van een graftombe. Het sonnet zou dan een bijschrift bij de prent zijn geweest. Erg aannemelijk is dit echter niet. De zeer concrete formuleringen in de vzn. 10 en 12-14 en de volstrekte anonimiteit van man en vrouw wijzen veel meer op een eigentijdse werkelijkheid dan op fictie.