een kliek die luidruchtig ageerde tegen de hoger begaafde en meer renaissancistisch gerichte leden Coster, Bredero en Hooft.
Ook inzake de tijd van ontstaan is weinig verschil van mening mogelijk: ofschoon de moeilijkheden in De Eglentier al vroeg begonnen zijn - de poging van Hooft om orde op zaken te stellen is al van 9 maart 1613 - heeft men toch nog een paar betere jaren gekend, speciaal de periode van de succesrijke opvoeringen van Moortje; maar de tijd daarna met de snel stijgende en vele anderen pijnlijk stekende roem van Bredero en tenslotte de oprichting van de Nederduytsche Academie, dus de periode 1616-1617, past precies.
Over de bedoeling van dit gedicht bestaat echter allerminst zekerheid: heeft de dichter gedacht aan verspreiding, hetzij in afschrift, hetzij in gedrukte vorm, of was het hem genoeg aldus zijn ergernis lucht te hebben gegeven?
Natuurlijk kan men in dit geval ook Bredero's auteurschap in twijfel trekken, maar de kunst om in ritmisch en rijmtechnisch verzorgde verzen zo ongegeneerd en virtuoos te schelden, was toch maar weinigen gegeven, en dat Bredero tot die weinigen behoorde, is onmiskenbaar. Al is zijn culturele gewicht heel wat groter dan men lang heeft gemeend, het zou onjuist zijn hem daarom zijn verbondenheid met de volksklasse te willen ontzeggen.